Zinverlies
Zinverlies; een verwaarloosd onderwerp in de psychiatrie
Auteur: h . m . v a n p r a a g
datum: oktober 2010
website: http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/TvP10-10p705-714.pdf
samenvatting De behoefte tot zingeving is inherent aan het menselijk bestaan. Zij drijft een leven vooruit. Zingeving en betekenisgeving worden aan elkaar gelijk gesteld. Betekenis krijgt een leven als men doelen stelt en tracht deze te verwezenlijken. Betekenisgeving veronderstelt altruïstisch georiënteerde activiteit. De behoefte aan zingeving kan als ‘self-generated’ worden ervaren of als metafysisch geïnspireerd, dat wil zeggen ingegeven door een buitennatuurlijke autoriteit. Zindeficiëntie is een psychische staat die in de psychiatrie nauwelijks wordt onderkend, laat staan behandeld. Grondig onderzoek is aangewezen naar de oorzaken en de behandeling ervan, met name naar de vraag in hoeverre het spirituele/religieuze domein therapeutische mogelijkheden biedt. Bespreking van bepaalde aspecten van dit domein dient een vaste plaats te krijgen in het curriculum van psychiaters in opleiding.
[tijdschrift voor psychiatrie 52(2010)10, 705-714]
trefwoorden betekenisgeving, religie, religiositeit, spiritualiteit, zindeficiëntie, zingeving, zinverlies
Wat drijft een leven vooruit? Wat zijn de drijfveren om te leven? Een belangrijke krachtbron schuilt in de zin die men eraan weet te geven. Het begrip ‘zin’ kent meerdere betekenissen. In mijn denken stel ik zin gelijk aan betekenis, en zingeving dus gelijk aan betekenisgeving. Ik prefereer de term ‘betekenisgeving’ boven die van zingeving. Zij geeft pregnanter aan waar het om gaat: inhoud geven aan het leven. Een mens komt ‘leeg’ ter wereld; ik bedoel nog zonder bestemming, oogmerken of ervaringen. Hij is een complex van mogelijkheden, maar draagt nog geen bagage met zich mee. In de loop van de tijd vult hij z’n leven in, goeddeels naar eigen keuze. De vulstof geeft z’n leven in meerdere of mindere mate betekenis.
zingeving als drijfveer
Betekenisgeving begint ermee dat men zichzelf doelen stelt. Een manager die een medewerker een gecompliceerde opdracht geeft, deelt in wezen een compliment uit: ik heb vertrouwen dat je het aan kan. Een mens die zichzelf een opdracht geeft, geeft te kennen dat hij in zichzelf gelooft. Dat bevordert zelfrespect en zelfvertrouwen.
Activiteiten om de gestelde doelen te bereiken wekken een gevoel van bevrediging op; het bereiken ervan een gevoel van tevredenheid. Ik leef ergens voor, en aan het einde van de rit: ik heb ergens voor geleefd. Die conclusie hoopt ieder mens, althans velen onder ons, eens te kunnen trekken. Men heeft het goede, eventueel het beste wat men in zich weet, eruit weten te halen. Er zijn niet veel mogelijkheden onbenut blijven liggen.
Betekenisgeving geldt in eerste instantie de eigen persoon. Men wil tevreden zijn met en over zichzelf. In iedere volgende instantie betreft betekenisgeving de ‘Umwelt’. Ik wil van betekenis zijn voor een ander, anderen of de samenleving. Alleen het eigen bestaan betekenis geven staat gelijk aan maatschappelijke onverschilligheid. Daar loopt de ander gemakkelijk een achterstand bij op. Een dergelijke instelling vult mogelijk een leven, maar vervult het niet. Betekenisgeving veronderstelt een zekere mate van altruïsme, oog hebben voor wat de ander toekomt, en hem ten goede komt.
In het algemeen dienen de gestelde doelen dan ook enig maatschappelijk belang, zijn ze omgevingsgericht, dragen ze in zekere mate een ideëel karakter. Zo kan men besluiten tot vrijwilligerswerk; tot kunstzinnige of wetenschappelijke activiteiten; of, minder zichtbaar, maar niet minder nobel, men neemt zich voor er iets van te maken, in het gezin, het werk, het verenigingsleven.
Doelen kunnen ook strikt materieel van karakter zijn. Men wil dan boven alles, zoals dat heet, van het leven genieten. Bezit vergaren, culinaire bevrediging, seksuele escapades worden de raison d’ être van het bestaan. Dergelijke activiteiten leveren weliswaar bevrediging op, maar zijn waardeloos waar het om betekenisgeving gaat.
Anders gezegd, ze leveren geen bijdrage aan het maatschappelijke, economische, culturele of spirituele welzijn van anderen. Overeenkomstig hun materiële karakter bevredigen ze het lichaam, niet de geest. Dat levert geen betekenis op.
Deze laatste uitspraak behoeft toelichting. Allereerst een omschrijving van wat ik onder het begrip ‘geest’ versta. Ik gebruik het als een metafoor voor het geheel aan creatieve, introspectieve en beschouwelijke vermogens waarover een mens beschikt, met inbegrip van zijn begaafdheid zich een wereld voor te stellen en te verbeelden, die buiten het zintuiglijk waarneembare valt.
Een tweede punt dat opheldering vereist, is een antwoord op de vraag of hier een dualist aan het woord is. Het antwoord luidt: een gemitigeerd ja. Geen klassieke dualist, maar een neodualist. Ik preciseer wat ik bedoel. Ik erken, uiteraard, dat de geest afhankelijk is van een lichamelijk systeem, in casu de hersenen. Dit gezegd hebbende, voeg ik hier echter onmiddellijk aan toe dat de geest een in hoge mate zelfstandig bestaan leidt. Zij is een in veel opzichten autonoom opererend ‘product’ van de hersenen. Mijn ik – Engelstaligen spreken, treffend, van ‘selfhood’ – bepaalt tot op grote hoogte wat er in mijn geest omgaat. De geest is een domein dat zijn eigen regels en wetmatigheden kent. Deze worden met specifieke methoden onderzocht, methoden die met het lichaam, i.c. de neurobiologie, niets uitstaande hebben.
Ook de mens zelf beleeft lichaam en geest als weliswaar interacterende, maar toch principieel verschillende ‘substanties’