Venus en Mars – John Gray
“Lang geleden hadden de Marsbewoners en de Venusbewoonsters gelukkige relaties, gebaseerd op wederzijds respect voor de verschillen die er tussen hen bestonden. Toen kwamen ze naar Aarde, en vergaten dat ze van verschillende planeten afkomstig waren…”
Toen het boek “Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus” van John Gray in 1992 in de Nederlandse boekhandels verscheen was het een instant bestseller. Maar niet iedereen vond het boek even geslaagd. Sommige lezers vonden het onzin: man-vrouwverschillen waren volgens hen voornamelijk cultureel bepaald en zitten puur “tussen de oren”. En juist in dat laatste schuilt eigenlijk een grotere waarheid dan de meesten van ons waarschijnlijk zullen vermoeden…
Dat mannen en vrouwen anders gebouwd zijn, zal geen enkele man of vrouw ontkennen. Maar hoe verschillend zijn mannen en vrouwen eigenlijk? En waar komen die verschillen nou eigenlijk vandaan?
Het ontstaan van Mars en Venus:
Om de verschillen tussen mannen en vrouwen te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de oorspronkelijke redenen achter die verschillen. Het begon feitelijk allemaal toen naast “ongeslachtelijke voortplanting”, ook “geslachtelijke voortplanting” z’n intrede begon te doen. Daarvoor werd er nog niet aan seks gedaan: als een organisme nageslacht wilde, deelde het zich gewoon in tweeën! ( waarom er in de natuur zoiets als “geslachtelijke voortplanting” is ontstaan en wat daar de evolutionaire voordelen van zijn kun je lezen in het Kennislinkartikel “Het mysterie van de man” van Sander van Doorn)
Met de komst van geslachtelijke voortplanting begonnen sommige organismen zich te specialiseren in “vaders” en “moeders”, die ieder hun eigen genetische aandeel zouden leveren: mannetjes zouden spermacellen leveren en vrouwtjes eicellen. Van zoiets als “ouderlijke zorg” was toen nog helemaal geen sprake: na de daad gingen “vader” en “moeder” ieder zo snel mogelijk hun eigen weg en het nageslacht moest zichzelf maar zien te redden in de wereld. Geslachtelijke voortplanting was echter een hoop gedoe en dat maakte het (krijgen van) nageslacht een stuk kostbaarder. Er zou dan ook een stuk beter voor het nageslacht gezorgd moeten worden en dit leidde uiteindelijk tot de taakverdeling waarbij vrouwen kinderen kregen en “thuis” bleven om voor ze te zorgen, terwijl de man er op uit ging om haar en het kind van voedsel te voorzien en hen zou beschermen bij gevaar.
Jagers en verzamelaars
Onder de nodige evolutionaire druk begon elk geslacht zich steeds meer te specialiseren naar zijn eigen taak. De man had zich in zijn eeuwige competitiestrijd om beschikbare vrouwtjes al ontwikkeld tot het “het (fysiek) sterkere geslacht”: een eigenschap die hem ook als beschermer en jager uitstekend van pas zou komen. Een prooi vangen vergt echter niet alleen brute kracht maar ook precisie en de man ontwikkelde een uitstekend ruimtelijk gezichtsvermogen dat hem in staat stelde om:
· prooidieren in zijn omgeving te ontdekken, zelfs als die nog zo goed gecamoufleerd waren.
· de afstand tussen hem en het prooidier nauwkeurig in te schatten, zelf als het prooidier bewoog.
· de bewegingen van het prooidier te voorspellen, zodat hij het kon onderscheppen.
· altijd weer de weg terug naar huis te vinden; ongeacht waar de jacht hem heen had geleid.
Zonder zijn hoogontwikkeld ruimtelijk inzicht, had de man waarschijnlijk nooit speren en andere werpprojectielen leren gebruiken!
De prehistorische vrouw bleef thuis bij haar kroost, waar ze samen met de andere achterblijvers op zoek ging naar vruchten, noten en zaden om haar man’s buit aan te vullen. Aan “jagersinstincten” had ze daarbij niet zoveel en ze ontwikkelde haar eigen specifieke talenten die haar als verzamelaar veruit superieur aan de man zou maken. Zo beschikte de vrouw in haar rol als verzamelaar over:
· een hoger kleurenonderscheidend gezichtsvermogen (dan de man), zodat ze de rijpe en eetbare planten direct kon onderscheiden van de giftige of onrijpe.
· een heel verfijnd smaakvermogen, dat haar direct zou waarschuwen of iets (nog) te eten is of niet.
· een ontzettend goed reukvermogen, waarmee ze rijpe (en dus veelal geurige) vruchten over grote afstand kon vinden.
Stokstaartjes eten altijd in groepen: niet voor de “gezelligheid”, maar puur uit veiligheid! Terwijl de rest eet, staat er altijd minstens één stokstaartje “op wacht” die de rest van de groep waarschuwt als er gevaar dreigt.
De achtergebleven groep was echter, door de aanwezigheid van de hulpeloze kroost, relatief kwetsbaar en zocht bescherming bij elkaar. Het gevaar loerde immers van alle kanten en wie niet sterk is, moet goed opletten! De vrouwen ontwikkelden dan ook een uitstekende set zintuigen die hen tijdig op de minste of geringste dreiging zou kunnen attenderen. Om als gehele groep snel op de waargenomen dreiging te kunnen reageren, ontstond er tevens een doeltreffend communicatiesysteem tussen de thuisblijvers.
Mars en Venus hebben verschillende vaardigheden
In onze huidige maatschappij zijn deze seksespecifieke ontwikkelingsverschillen nog steeds zichtbaar, al zij het op een andere manier dan bij onze verre voorouders. Mannen beschikken nog steeds over een ruimtelijk inzicht dat overwegend beter is dan dat van de vrouw en op de weg zien we daar de beste voorbeelden van. Inparkeren vereist bijvoorbeeld een ontzettend goed ruimtelijk inzicht en het is dan ook niet verbazend dat vrouwen hier over het algemeen nèt iets meer moeite mee hebben dan mannen: een verschil dat groeit naarmate de parkeerplek kleiner wordt!
Op de weg gaat het navigeren een man vaak ook beter af. De meeste mannen kunnen in elke positie vrij gemakkelijk een kaart lezen, terwijl vrouwen soms nog de kaart “in de juiste richting” moeten draaien om zich te kunnen oriënteren. Niet dat vrouwen compleet “stuurloos” door het leven gaan, maar ze oriënteren zich gewoon iets anders dan man: daar waar de man globaal een bepaalde richting zal volgen, vindt de vrouw meestal haar weg aan de hand van vaste herkenningspunten (“landmarks”).
Diverse wetenschappelijke onderzoeken onderschrijven het superieure ruimtelijke inzicht van de man. Eén bekend voorbeeld is een test waarbij zowel mannen als vrouwen een glas water te zien kregen. Vervolgens werd beiden gevraagd wat er met de waterspiegel zou gebeuren als men het glas zou kantelen, en het bleek dat vrouwen het minder vaak goed hadden dan mannen. Andere ruimtelijke testjes waarbij onder andere een voorbeeldkubus samengesteld moet worden uit een viertal bouwpakketten, werden ook door mannen opvallend beter gedaan dan door vrouwen.
Mannen schijnen het sowieso beter te doen op het gebied van abstract denken en logisch redeneren. Dat wiskunde van oudsher een typisch “jongensvak” is, is dan ook niet alleen maar cultureel bepaald: jongens beschikken van jongs af aan al over een “wiskundeknobbel”, terwijl meisjes over het algemeen weer beter kunnen hoofdrekenen dan jongens.
Wetenschap generaliseert!
We moeten niet vergeten dat de wetenschap in haar zoektocht naar een algemeen geldende “waarheid” altijd generaliseert. Ook dit soort onderzoeken wordt altijd gedaan onder groepen mannen en groepen vrouwen en de verschillen die men waarneemt zijn eigenlijk verschillen tussen de gemiddelden van die twee groepen. Er zullen altijd vrouwen zijn die minstens net zo goed of beter in typische “mannentaken” zijn dan de meeste mannen en omgekeerd. Sterker nog: uit veel van dit soort onderzoeken blijkt dat het onderlinge verschil binnen één seksegroep vaak veel groter is dan het gemiddelde verschil tussen de beide groepen
Maar daar waar de man heerst op het gebied van ruimtelijk en wiskundig inzicht, steekt de vrouw hem naar de kroon op het sociale en het communicatieve vlak. Wetenschappelijk onderzoek onder jonge kinderen over de hele wereld heeft aangetoond dat meisjes veel sneller leren praten dan jongens. Meisjes hebben over het algemeen ook een veel grotere woordenschat dan hun mannelijke leeftijdgenootjes en kunnen al op veel jongere leeftijd dan jongetjes grammaticaal ingewikkelde zinsconstructies formuleren. Dit verschil zet zich in latere jaren door en maakt dat de vrouw zich over het algemeen beter kan uitdrukken dan de man. Het is echter niet alleen een kwestie van een betere taalbeheersing: vrouwen zijn sowieso “communicatiever” dan mannen, zowel verbaal als non-verbaal. In het Kennislinkartikel “Superieure vrouwentaal” van Jean-Marc Dewaele kun je meer over de vrouwelijke taalvaardigheid lezen.
“Waar denk je aan..?”
Als je vrouw of vriendin je weer eens vraagt “…waar je aan denkt”, dan doet ze dit niet zomaar: zij heeft dan waarschijnlijk uit jouw non-verbale communicatie al opgepikt dat iets je bezighoudt, misschien nog wel voordat je het zelf in de gaten had! Vrouwen zijn namelijk veel fijngevoeliger voor die kleine non-verbale nuances die juist zoveel meer zeggen over de betekenis van een bepaalde (gesproken) boodschap. Helaas leidt dit vaak letterlijk tot veel onbegrip over en weer, omdat de man in zijn relatieve communicatieve “onbeholpenheid” de (met name non-verbale) helft mist van wat de vrouw hem nu eigenlijk probeert te vertellen en zij zich dit op haar beurt vaak niet realiseert.
Vrouwen zijn ook veel “sociaalvoelender” dan mannen: niet alleen naar zichzelf toe, maar ook naar anderen. Zij kunnen veel beter dan de gemiddelde man overweg met hun eigen emoties en die van anderen en die ook veel beter onder woorden brengen. Zij betrekken hun emoties sowieso veel actiever in hun algehele denkproces, waardoor ze veel beter in staat zijn bepaalde zaken in hun sociale context te zien en een uitstekend oog voor (veelal verborgen!) sociale verhoudingen hebben. Vrouwen staan dus als het ware veel dichter bij hun gevoel, wat zich trouwens ook uit in onder andere een veel fijner ontwikkeld esthetisch besef.
Sekseverschillen “tussen de oren”…
Al deze sekseverschillen op het gebied van mentale vaardigheden en gedrag zijn echter niet alleen cultureel bepaald: ze zitten al eeuwenlang zo “ingebakken” in onze hersenen. Dit blijkt onder andere uit talloze onderzoeken naar man-vrouwverschillen in andere culturen en bij individuen die (om uiteenlopende redenen) niet volgens de cultureelbepaalde man-vrouwstereotypen zijn opgevoed.
De zaak “John/Joan”
De Canadees John werd geboren als een normaal, gezond jongetje. Toen hij echter door een medisch ‘ongelukje’ nog vóór zijn tweede(!) levensjaar zijn penis kwijtraakte, adviseerde men de ouders om John ‘om te laten bouwen’ tot, en op te voeden als meisje: “John” werd “Joan”. Het geslacht werd toen nog gezien als iets plastisch, wat met behulp van de juiste opvoeding en hormoonpreparaten gemakkelijk bij te sturen was. “Joan” groeide echter op tot een ongewone en ietwat lastige dochter: ‘zij’ hield niet van typisch ‘meisjesspeelgoed’ en had een hekel aan het dragen van jurkjes. “Joan” bleek veel beter in ‘typisch mannelijke vaardigheden’ dan andere meisjes en begon zich ook steeds meer als een jongetje te gedragen. Toen het er tegen de pubertijd naar uit begon te zien dat het opvoeden van John/Joan als meisje steeds meer gedoemd was te mislukken besloot men John/Joan de waarheid te vertellen over zijn werkelijke geslacht. “Joan” werd op eigen verzoek ‘teruggebouwd’ tot “John” en leefde nog lang, gelukkig èn als man verder. Moraal van dit verhaal: “geslacht” wordt door meer dingen bepaald dan uiterlijke geslachtskenmerken alléén en kan ècht niet alleen maar door een andere opvoeding worden veranderd!
Onze hersenen bestaan uit twee helften (de linker- en de rechterhersenhelft) en zijn zo ingedeeld dat elke mentale vaardigheid zijn eigen “plekje” op de hersenschors heeft. Sommige vaardigheden vinden plaats binnen één héél scherp begrensd gebiedje op één specifieke hersenhelft; andere vaardigheden betrekken meerdere hersengebieden, verdeeld over de beide hersenhelften. Diverse studies naar hele specifieke hersenbeschadigingen en nieuwe onderzoekstechnieken (zoals PET- en fMRI-scans) waarmee men “een kijkje kan nemen” in het werkende brein hebben aangetoond dat deze vaardigheden op verschillende manieren over de vrouwelijke en de mannelijke hersenen verdeeld zijn.
Een voorbeeld hiervan is taalvaardigheid. Taalvaardigheid is bij beide geslachten overwegend in de linkerhersenhelft gesitueerd, maar de specifieke subonderdelen van taalvaardigheid zijn bij mannen en vrouwen onderling net even iets anders ingedeeld. Zo worden de “technische” aspecten van taal (grammatica, het uitspreken van de woorden, enz.) bij vrouwen héél duidelijk door één specifiek en scherp begrensd hersengebied in de linkerhersenhelft bestuurd. Bij mannen daarentegen liggen deze gebieden zo’n beetje verspreid over de voor- en de achterkant van de linkerhersenhelft.
Dit heeft tot gevolg dat vrouwen veel spreekvaardiger zijn dan mannen, omdat de hersengebieden die zij daarbij gebruiken veel exclusiever voor taal zijn “gereserveerd” dan bij mannen. Daarnaast kunnen de vrouwelijke “spraakgebieden” ook beter en sneller met elkaar samenwerken, omdat ze veel dichter bij elkaar liggen dan in het mannelijke brein. Dat vrouwen veel makkelijker hun emoties onder woorden kunnen brengen hangt hier ook nauw mee samen: bij mannen is het namelijk zo dat de hersengebieden die de spraak aansturen en degene die emoties analyseren, op andere hersenhelften liggen. Bij vrouwen overlappen deze gebieden elkaar meer waardoor emotionele informatie veel makkelijker “beschikbaar” is voor de hersengebieden die het onder woorden kunnen brengen.
“Eens per maand een mannelijk brein…”
Het vrouwelijk brein is iets anders ingericht dan het mannelijke, waardoor beide seksen op verschillende manieren gebruiken maken van hun hersenen. In een aantal wetenschappelijke onderzoeken naar man-vrouwverschillen in de hersenen kwam echter een eigenaardig fenomeen aan het licht: een groot aantal van de vrouwelijke proefpersonen bleek ééns per maand opvallend beter in ‘typisch mannelijke vaardigheden’ te zijn dan de rest van de tijd…
Men besloot te onderzoeken waar dit verschil nu eigenlijk door werd veroorzaakt en ontdekte dat dezelfde hormonen die de vrouwelijke maandcyclus besturen ook hun invloed op de werking van de vrouwelijke hersenen te hebben!
Tijdens de menstruatie is de concentratie van het hormoon progesteron in het vrouwenlichaam veel lager waardoor ook de hersenen een wat minder vrouwelijke, en wat meer mannelijke, ‘architectuur’ hebben. Overeenkomstig hebben vrouwen tijdens de ovulatie, wanneer de concentratie progesteron het hoogst is, juist extreem ‘vrouwelijke hersenen’.
Theoretisch gezien staan mannen en vrouwen tijdens die ene periode per maand dus eigenlijk ‘dichter bij elkaar’, ook al zal dat in de praktijk zeker niet altijd zo voelen!
Vrouwen zijn dus veel beter en sneller in het combineren van allerlei verschillende stukjes informatie tot één overzichtelijke geheel, omdat ten eerste hun hersenen over het algemeen veel minder strikt “gespecialiseerd” zijn en ten tweede de verschillende hersengebieden veel beter met elkaar verbonden zijn dan bij mannen. Misschien is dit ook wel de verklaring achter die typisch “vrouwelijke intuïtie”, waardoor vrouwen op schijnbaar mysterieuze wijze altijd net even iets meer schijnen te “weten” dan mannen.
Maar de ver doorgevoerde “taakverdeling” in het mannelijk brein heeft óók zijn voordelen: omdat de verschillende taken in het mannelijk brein veel scherper begrensd zijn en veel dichter bij elkaar liggen dan bij de vrouw, gaat de man veel efficiënter met zijn denkprocessen om. Informatiestromen zijn veel sneller bij het volgende verwerkingsstation en ook al kan de man daardoor minder goed kruisverbanden leggen met andere informatiestromen, hij is er ook minder snel door afgeleid. Mannen kunnen dan ook veel doelgerichter denken dan vrouwen.
Deze extreme specialisatie van de hersenen komt bij de man ook in een andere vaardigheid tot uiting dan bij de vrouw: daar waar de vrouw een aantal hersengebieden specifiek heeft gereserveerd voor taal, heeft de man weer hele scherpbegrensde gebieden gereserveerd voor het verwerken van (visuele) ruimtelijke informatie. Dit verklaart misschien ook waarom de man meer aanleg heeft voor wiskunde dan de vrouw: de man kan zich een wiskundig probleem direct “voorstellen”, omdat de informatie die hij daarvoor nodig heeft direct, en zonder tussenkomst van zijn (onderontwikkelde) “taalhersenen”, wordt verwerkt door zijn sterk ontwikkelde “ruimtelijke” hersenen. Vrouwen hebben niet zo’n “snelkoppeling” naar hun ruimtelijke vermogens en zullen een wiskundig probleem altijd eerst “taalkundig” moeten proberen te verwerken voordat ze er “ruimtelijk” mee uit de voeten kunnen.
Kortom:
Over het algemeen zijn de hersenhelften bij de man (in vergelijking met de vrouw) meer van elkaar gescheiden in twee afzonderlijke delen die ieder hun eigen “takenpakket” hebben. Het voordeel hiervan is dat de man binnen één specifieke taak meestal snel kan reageren en zich ook niet zo snel van die taak laat afleiden; alle benodigde hersengebieden liggen namelijk lekker dicht bij elkaar en de informatie kan daar snel en doelgericht tussen schakelen, zonder dat daar “storende” informatie uit allerlei andere hersengebieden tussen kan komen.
Anders, maar gelijk
Evolutionair gezien heeft deze “seksuele hersenspecialisatie” zijn vruchten afgeworpen: talloze organismen “doen het nog steeds zo” en de mens zelf is nu één van de meest dominante soorten op de wereld! En ook al is deze evolutionaire rolverdeling tussen mannen en vrouwen binnen onze huidige samenleving eigenlijk al weer een beetje achterhaald, het helpt ons wèl het ontstaan van de man-vrouwverschillen te begrijpen: het laat ons zien dat de beide seksen zich feitelijk ieder met hun eigen redenen op een andere manier “gespecialiseerd” hebben.
Helaas is dit juist vaak waar de discussie op een verkeerd spoor terechtkomt: “anders” wordt op de één of andere manier altijd verward met “ongelijkwaardig”. Het wordt dan ook maar eens hoog tijd dat we man-vrouwverschillen niet langer meer proberen te zien in termen van “beter of slechter”, maar in termen van complementariteit: daar waar mannen en vrouwen in zichzelf tekort schieten vullen ze elkaar prima aan!
Auteur: Ilja van Dam
Gepubliceerd door: Kennislink
Publicatiedatum: maandag, 24 november 2003; 14 juni 2010
Kernwoorden: antropologie biologie dierkunde maatschappij man menselijk gedrag sekse sekseverschillen vrouw rollenpatroon humane ethologie