Tien Geboden – Ko de Korte
De Tien Geboden van Ko de Korte: ‘Ik heb mijn ouders in hun laatste jaren verwaarloosd, dat vind ik het ergst van alles’
Tijdens de expeditie naar Spitsbergen nam bioloog Ko de Korte (79) afstand van het geloof der vaderen en vond troost in de woorden van Spinoza: ‘God is het totaal van alles wat er is. Zonder betekenis, mening of bedoeling.
auteur: Arjan Visser
datum: 25 maart 2023
website: https://www.trouw.nl/verdieping/de-tien-geboden-van-ko-de-korte-ik-heb-mijn-ouders-in-hun-laatste-jaren-verwaarloosd-dat-vind-ik-het-ergst-van-alles~b10ce0c5/
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Volgens het geloof van mijn kindsheid – ik ben groot geworden in de Gereformeerde Gemeente in Nederland en Noord Amerika – hebben Adam en Eva het ooit verknald en zijn wij, hun kinderen, verworpen en doemwaardig. God heeft Zijn zoon gezonden om hém te straffen voor onze zonden, niet die van ons allemaal, maar de zonden van sómmige mensen die Hij heeft uitverkoren. Ik was vreselijk bang om in de hel te eindigen, wist niet bij wie ik te rade moest gaan. Mijn ouders hadden het er zelf ook zo verschrikkelijk moeilijk mee dat ze onbekeerd waren. We gingen naar de kerk, we lazen theologische werken, maar in feite had het geen enkele zin om ‘goed’ te doen – Jesaja 64 vers 6: ‘al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed’ – omdat alles al in de tijd besloten lag. Je hoort erbij of je hoort er niet bij. Zo herinner ik me het leven als jongeman: wanhopig wachtend en biddend om een teken van God.”
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Dit gebod zegt me niks. Volgens mij heb ik niets verkeerd gedaan, of we moeten het zoeken in de richting van mijn mateloze bewondering voor El Greco en Munch. Dat zijn schilders, met zóveel menselijke smarten in hun werk, die ik verafgood. Ik herinner me de eerste keer dat ik oog in oog stond met een doek van Munch en dacht: hoe is het mogelijk dat iemand mijn innerlijk kan schilderen? Of was ik in overtreding tijdens het eindeloze fotograferen in de vroegere fases van mijn leven; al de dieren – ook mensen – die ik nóg iets beter wilde belichten, nóg iets scherper in beeld probeerde te krijgen? Daar moest ik aan denken toen de fotograaf wel anderhalf uur besteedde aan mijn portret en ik me, in al mijn ijdelheid, afvroeg of ik er wel een beetje goed op zou staan. Wat ik zie als ik naar het resultaat kijk? Lastige vraag… een verdrietige man, denk ik, al kan ik ook ontzettend blij zijn. Observerend, nieuwsgierig. Beetje streng, misschien.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Tot halverwege mijn twintiger jaren hield ik nog rekening met de mogelijkheid dat God me in de gaten hield, maar daarna is het geloof langzaam uit mij weggewaaid. Eerst al toen ik van Meliskerke naar Amsterdam verhuisde – waar ik overigens nog wel een filiaal van de kerk op de Looiersgracht bezocht – met een versnelling tijdens de overwintering in Spitsbergen, in ’68 – ’69. Daar zat ik, met drie atheïstische kameraden, dertien maanden lang zo goed als verstoken van elk contact met de buitenwereld. In die natuur, in het wilde, ongerepte landschap, drong pas echt tot mij door dat God een product van de menselijke verbeelding was dat zonder ons niet zou bestaan. Spinoza definieerde God als het totaal van alles wat er is, maar zonder betekenis, mening of bedoeling. Daar kan ik mij helemaal in vinden.”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Van de strikte viering van de zondag vroeger, thuis, herinner ik me de zorg voor de dieren op de boerderij en de gang naar de kerk – twee keer per dag, minimaal – waar een ouderling de zeventiende-eeuwse preken van Comrie, Erskine, Philpot en Smijtegelt voorlas. Het mooiste van de dienst vond ik het geruis van de windkasten van het orgel, ten teken dat we aan de slotzang zouden beginnen en de Hogepriesterlijke zegen snel zou volgen: de Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede… Prachtig, toch? Ja, dat ontroert me nog steeds en iedere keer weer. Bijbelteksten, maar muziek ook. Het orgelspel vooral. Muziek geeft me eindeloos veel vreugde. Daarom zeg ik wel eens dat al die narigheid van de godsdienst het toch allemaal waard is geweest, omdat het zulke fantastische kunst en muziek heeft voortgebracht.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Dat ik mijn ouders de laatste zeven jaar van hun leven enorm heb verwaarloosd, zie ik nog steeds als een kwellende tekortkoming van mezelf. Ik kon er gewoon niet meer tegen hoe mijn vader mijn moeder beperkte. Zij was in van alles geïnteresseerd, had misschien eens per jaar nog wel een tochtje met de bus naar België of het noorden van Frankrijk willen maken of zo, maar hij vond het niet nodig. Ze zat op een zangkoor, christelijk weliswaar, maar hij had er toch nog moeite mee. Hij wilde liever dat het stil was in huis. Alles wat zweemde naar zinnelijkheid moest buiten de deur gehouden worden.
En dan was er altijd nog die geloofskwestie, de schaamte voor hun kinderen die nergens meer aan deden of voor een andere kerk hadden gekozen waar meer hoop was, of vertrouwen dat het allemaal wel goed zou komen. Er hing een bedrukte stemming in huis, een zwaarmoedigheid vanwege het ellendige perspectief van het onbekeerd zijn en de verdoemenis die zou volgen voor het hele gezin.
Toen mijn moeder op haar 82ste een ernstige beroerte kreeg en in een verzorgingstehuis belandde, leek ze zich iets meer open te stellen, maar het bleef natuurlijk een verdrietige situatie, vooral doordat mijn vader zich zonder haar geen raad wist. Hij heeft haar slechts een half jaar overleefd, zag enorm op tegen de herfst en de winter als het weer zou gaan stormen en waaien rond ons huis op Walcheren. Mijn broers en zusters zochten hem op, maar hij voelde zich, na bijna zestig jaar met mijn moeder te hebben geleefd, vreselijk alleen.
Op een dag werd ik door mijn broer gebeld. Vader had zich opgehangen. Als boer wist hij precies hoe je een strop moest maken; voor het vee moest je er voor zorgen dat ‘ie niet dicht kon gaan, voor zichzelf had hij een wurgende strop geknoopt. Hoe radeloos moet die man geweest zijn? Hij wist: ik stap nu regelrecht de hel binnen, want voor zelfmoordenaars bestond geen genade. Misschien heeft hij nog gezegd: ‘In Uw handen beveel ik mijn geest…’ Het is misschien gek, maar in zekere zin vond ik het ook een moedige daad om niet te blijven lamenteren en dan maar een einde te maken aan al die narigheid.
Het is allemaal zo beklemmend en naargeestig, maar het ergst van alles vind ik toch dat ik heb nagelaten het goede te doen. Dat is iets waar ik, van alles in mijn leven, het meest weet van heb: dat ik niet het goede heb gedaan voor mijn ouders. Dat heeft niks met geloof te maken. Ik voel me niet schuldig of zondig. Ik voel alleen maar pijn.”
VI Gij zult niet doodslaan
“Soms lees ik, met enige voldoening, dat ergens een inbreker is doodgeslagen. Ik hoop dat ik ook de moed en de kracht heb om op te treden, om mijn geliefden te verdedigen. Noodweerexces heet dat dan. Ben ik helemaal voor. Zo’n inbreker had een goed leven kunnen hebben, als hij niet stiekem bij die mensen binnen was gestapt. Als overduidelijk is dat iemand een familie in diepe droefenis heeft achtergelaten door een geliefde op een afgrijselijke manier te vermoorden, mag zo’n persoon wat mij betreft de doodstraf krijgen. Jij vindt het niet logisch om een moordenaar te veroordelen tot de dood zeg je, maar het heeft met logica niets te maken. Als je de nabestaanden daarmee in hun enorme verdriet een heel klein beetje tegemoet kunt komen, moet het maar zo.”
VII Gij zult niet echtbreken
“Na decennia met opeenvolgende liefdesverhoudingen, soms lange onderbrekingen en een enkele overlapping, ben ik in 2003 Tiny tegengekomen en kwam ik in een nieuwe fase terecht. Sinds ik met haar ben, heb ik de verzoeking niet meer gekend. Tiny is een mooie, lieve, aantrekkelijke vrouw en ik moet er niet aan denken ons huwelijk in de waagschaal te stellen. En laten we eerlijk zijn, het is ook niet meer van: hier komt Ko, hè? Ik ben een man van 79, dus mijn behoeftes op dat gebied zijn ook al een stuk minder.
Tiny is ruim 26 jaar jonger. Toen we elkaar ontmoetten was ze 33, gescheiden, moeder van een dochter van drie. Ik dacht in eerste instantie niet aan kinderen, maar raakte enorm gehecht aan dat meisje, vond het vreselijk als ze op vrijdag weer voor een week naar haar vader ging. We stonden open voor nieuw ouderschap en waren erg blij toen bleek dat Tiny in verwachting was. Nora werd in 2007 geboren. Het was meteen duidelijk dat ze niet in orde was. Genetisch was er geen afwijking, maar vroeg in de klieving is er iets misgegaan in de ectodormale plaat – dat is het weefsel waar huid en hersenen uit voortkomen – en dan heeft ze ook nog problemen met de nek; die hele cerebrospinale flow is niet goed geweest… afijn, ik klink nu als een bioloog, maar zo heb ik er ook meteen naar gekeken.
Er is veel leed en een ontzaglijke begeerte dat Nora goed zou zijn – daar wil ik graag in het laatste gebod iets meer over vertellen – maar er is geen moment geweest waarop het geloof weer opspeelde, ik heb nooit gedacht: waarom overkomt ons dit? Overigens zou ik als gelovige dan ook moeten antwoorden dat God niet naar het gedrag van de mensen handelt. Toen bij de val van de toren van Siloam achttien mensen werden gedood (Lucas 13 vers 4, AV) zei Jezus tegen de omstanders dat je niet kon zeggen dat de omgekomenen slechter waren dan de overlevenden. We zijn allemaal doemwaardig. We verdienen allemaal het slechtste.”
VIII Gij zult niet stelen
“Er was een jongetje in Peru dat mijn schoenen wilde poetsen. Daar moest ik voor betalen, helemaal niet veel, maar ik werd gek van al de kinderen die steeds maar achter me aan liepen en van alles van me wilden, dus snauwde ik hem af, joeg hem weg, een jongetje van nog geen twaalf… ik zie nog hoe hij verslagen afdroop, een ventje dat geld probeerde te verdienen voor zijn familie, en ik voel nu wéér wat ik destijds, een seconde later, heb gevoeld: dat ik iets verkeerd had gedaan. Dat knaagt nog steeds aan mij. Hoe ik een arm kind heb bestolen van een kleinigheid die ik makkelijk had kunnen missen.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Het lijkt er op dat men tegenwoordig vaak dingen zegt om niet uit de toon te vallen. Om maar bij een groepje te horen. Tegen die onwaarachtigheid verzet ik mij. Neem die moderne woke-cultuur: als je bepaalde ideeën niet onderschrijft – blank zegt in plaats van wit, ik noem maar wat – ben je meteen een slecht mens. Een ander groepje: de klimaatmensen. Ze roepen dat het eind der tijden nadert, dat we ons moeten schamen voor ons consumptiegedrag, maar gaan zelf onverdroten voort met het verwekken van kinderen terwijl dát misschien wel het grootste probleem zou kunnen zijn: de enorme bevolkingsgroei. Ik weet zo langzamerhand niet meer wat goed is en wat niet. Ik moet ervoor waken dat ik iedere zaak steeds op z’n merites blijf beoordelen, onderzoek wat ik er werkelijk over te zeggen heb, en niet blijf steken in irritatie over de kortzichtigheid van allerlei subcultuurtjes.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Tot voor de geboorte van Nora zei dit gebod me weinig, maar sinds die tijd heb ik een constant verlangen dat ze niet continu pijn zou lijden, dat ze zindelijk zou zijn, dat ze zou tonen dat ze haar ouders herkende… Als ik andere ouders met net zo’n kind zie, wordt de pijn alleen nog maar erger. We staan buiten de gewone samenleving waar men klaagt dat Jantje slecht is in algebra en Cora het Frans maar niet onder de knie krijgt. In mijn nachtgezichten, jaren geleden, kwam Nora nog wel eens naar me toe en dan begon ze te praten, zomaar, heerlijk gewoon, over niets bijzonders.
In die eerste jaren, toen ze zo verschrikkelijk moest huilen, heb ik in mijn wanhoop overwogen om haar en mezelf op te hangen. Ik had het touw al klaar liggen voor, wie weet, misschien een keer als ik na een wandeling de moed zou hebben om. Ik vond het onduldbaar, onverdraaglijk, maar ik was ook te veel met mezelf bezig, zou meer ellende aanrichten – met name voor Tiny – dan dat ik er iets mee op zou lossen.
De gedachten over doodslag zijn niet teruggekeerd, maar de begeerte dat Nora, net als andere kinderen, groot zou worden in een lichaam zonder pijn, gaat ziedend voort. En ik zal dus verder moeten leven in de wetenschap dat mijn wens nooit zal worden vervuld.
Sommigen noemen het Gods Voorzienigheid, anderen willen met de leer van de kwantummechanica aan deze noodwendigheid ontsnappen, maar ik probeer mezelf te troosten met de woorden van Spinoza die gelooft in een strikte opeenvolging van oorzaak en gevolg. Dit is hoe de natuur werkt. Het is al aan het begin der tijden vastgelegd, maar er zit niemand aan de knoppen. We zijn het zinloze product van een blinde evolutie in een onverschillig universum.”
Ko de Korte
Ko de Korte (Meliskerke, 1943) is bioloog en zeevogel-onderzoeker. Van de expeditie naar Spitsbergen die hij samen met Piet Oosterveld, Paul de Groot en Eric Flipse in 1968-1969 ondernam, is vorig jaar bij Walburg Pers het logboek uitgebracht onder de titel Een jaar bij de ijsberen. Mede-redacteuren zijn Neerlandicus Hans Beelen en Fineke te Raa, echtgenote van Eric Flipse, die in 1976 door de moedjahedien in Afghanistan gevangen werd genomen en sindsdien is verdwenen.