Thomas Merton
Thomas Merton (Prades, Frankrijk, 31 januari 1915 – Bangkok, Thailand, 10 december 1968) was een belangrijk katholiek theoloog, dichter, auteur en sociaal activist. Als voorstander van de oecumene trad hij in dialoog met dalai lama, Tenzin Gyatso. Hij was een monnik van de trappistenabdij van Onze Lieve Vrouw van gethsemani. Een van zijn bekendste boeken is zijn autobiografie, De Louteringsberg. Thomas Merton is ook een belangrijke hedendaagse mysticus. (Bron: Wikipedia)
Drie lezingen van Dr. Blommestijn geven toelichting op deze teksten. Je kunt de mp3 bestanden HIER vinden.
auteur:
website: https://www.sporenvangod.nl/thomas-merton.html
Schouwing en verantwoordelijkheid in de stilte.
(teksten besproken op de studiedag mystiek, Vlaardingen, maart 2013)
Heer, mijn God,
Ik weet niet waar ik heen ga.
Ik ken de weg niet die voor me ligt.
Ik kan niet met zekerheid zeggen
waar hij zal eindigen.
Ook ken ik mezelf niet echt,
en als ik denk dat ik Uw wil volg,
dan betekent dit nog niet
dat ik dat ook werkelijk doe.
Maar ik geloof dat het verlangen om U te behagen
U in feite ook behaagt.
En ik hoop in dat verlangen te leven
bij alles wat ik doe.
Ik hoop nooit iets te doen zonder dat verlangen.
Als ik dit doe dan weet ik
dat Gij mij zult leiden langs het rechte pad,
hoewel ik er misschien niets van begrijp.
Daarom zal ik altijd op U vertrouwen,
ook al lijk ik verloren en in de schaduw van de dood.
Ik zal niet bang zijn
want Gij zijt steeds bij mij,
en Gij zult mij nooit aan mijn lot overlaten
om mijn gevaren alleen te doorstaan.
Een boom geeft eer aan God door simpelweg ‘boom’ te zijn.
Hij gehoorzaamt aan wat God van hem verwacht.
De boom ‘aanvaardt’, om het zo te zeggen, Gods scheppende liefde.
Door op deze manier uit te drukken wat God van hem verlangt,
geeft hij vorm aan een idee dat in God is
en onafscheidelijk is van zijn Wezen.
Daarom imiteert een boom God door eenvoudig boom te zijn.
Hoe meer een boom op een boom lijkt,
hoe meer hij ook op God lijkt.
Zou de boom proberen iets anders dan boom te zijn,
dan zou hij minder op God lijken
en aan Hem daardoor minder eer geven.
Geen twee geschapen wezens zijn gelijk
en hun individualiteit is geen onvolmaaktheid.
Integendeel, de volmaaktheid van alles wat geschapen is,
ligt niet in de overeenstemming met een abstract model
maar in zijn eigen, individuele identiteit.
Deze bijzondere boom zal aan God eer geven
door zijn wortels in de grond uit te spreiden
en zijn takken de lucht in naar het licht toe te laten groeien
en wel op een manier
zoals nog nooit een andere boom gedaan heeft of zal doen.
CONTEMPLATIE: EEN ANTWOORD OP EEN OPROEP
De contemplatie is een antwoord op een oproep: een oproep van Hem die geen stem heeft maar toch spreekt in al wat bestaat, en vooral in de diepten van ons wezen: want wijzelf zijn Zijn woorden.
Maar wij zijn woorden die bedoeld zijn om Hem te antwoorden, een echo van Hem te zijn en zelfs, in zekere zin, Hem te bevatten en uit te drukken.
De contemplatie is die echo van God.
Het is een diepe weerklank in de diepste kern van onze geest waar ons eigen leven zijn aparte stem verliest en weerklinkt met de majesteit en de genade van de Verborgene, de Levende.
Hij antwoordt Zichzelf in ons en dit antwoord is goddelijk leven, goddelijke scheppingskracht die alle dingen nieuw maakt.
Het is alsof God ons, toen Hij ons schiep, een vraag heeft gesteld en die zelf beantwoordt wanneer Hij ons wakker maakt voor contemplatie;
zo is de contemplatie dus tegelijk vraag en antwoord.
DE LECTOR
Heer, als de klok luidt
Met koud metaal de tijd verkondigt
En ik, met mijn kap op, aan deze lezenaar zit
En wacht tot de monniken komen,
Zie ik rode kazen en met melk glimlachende Kommen geschikt op hun tafels.
Licht vult mijn eigen ogen
(Ik heb mij licht om te lezen verschaft Met een kleine, rinkelende ketting)
En de monniken naderen in de kloostergang,
Hun koorkappen welsprekend als water,
Ik zie ze niet maar hoor hun golven.
Het is winter, en mijn handen bereiden zich voor
Om de bladzijden van de heiligen om te slaan;
En tot de bomen die Uw maan op de ramen heeft gevroren
Zal mijn tong Uw Woord zingen.
Op de drempel houden de monniken halt
(Ik hier aan de lezenaar
En U daar aan Uw kruis)
En verzamelen kleine parels water op hun vingertoppen
Kleiner dan deze — mijn — psalm.
GEBED EN MOED
Zonder moed kunnen we nooit tot ware eenvoud komen. Lafheid maakt onze geest ‘besluiteloos’, aarzelend tussen de wereld en God. In deze twijfel is geen echt geloof, het geloof blijft een opinie. We zijn nooit zeker omdat we onszelf nooit helemaal overgeven aan het gezag van een onzichtbare God. Deze twijfel is de dood van de hoop. We zullen nooit de zichtbare steun loslaten die, zoals we maar al te goed weten, ons zeker eens zal ontbreken. Die twijfel maakt ook oprecht gebed onmogelijk — het durft nooit echt iets te vragen en als het al iets vraagt, is het zo onzeker of het verhoord zal worden, dat het terwijl het nog vraagt uit menselijke voorzichtigheid al heimelijk een vervangend antwoord bedenkt (cf. Jak. 1:5-8).
Wat heeft het voor zin te bidden wanneer we op het ogenblik van ons gebed zo weinig vertrouwen in God hebben, dat we al druk bezig zijn voor onszelf ons eigen antwoord op ons gebed te geven?
GEBED IS BEKERING
In het meditatieve gebed denkt en spreekt men niet alleen met zijn geest en zijn lippen, maar in zekere zin met zijn hele bestaan. Gebed is dan niet slechts een formule van woorden of een reeks van verlangens die opwellen uit ons hart – het is de oriëntatie van ons gehele lichaam, van onze geest en ons hart op God in stilte, aandacht en aanbidding. Elk goed meditatief gebed is een bekering van ons hele zelf naar God.
In deze zin is het onmogelijk tot echte meditatie te komen zonder een soort innerlijke omwenteling. Met omwenteling bedoel ik niet een verstoren, maar wel een doorbreken van de gewoonten, een vrij worden van het hart van de zorgen en bekommernissen van de dagelijkse bezigheden.
Elk echt innerlijk gebed, hoe eenvoudig ook, vereist de bekering van ons hele zelf tot God, en pas als die bekering bereikt is – hetzij actief, door onze eigen inspanning, hetzij passief, door de werking van de Heilige Geest – zullen we de ‘contemplatie’ bereiken.
ARMOEDE IS DE DEUR NAAR DE VRIJHEID
We ruïneren ons gebedsleven als we ons gebed voortdurend onderzoeken en als we de vrucht van het gebed zoeken in een vrede die niets anders is dan een psychologisch proces. Het enige wat we in het contemplatieve gebed moeten zoeken, is God; en we zullen Hem pas met succes zoeken als we ons realiseren dat we Hem niet kunnen vinden tenzij Hij Zichzelf aan ons toont, maar eveneens dat Hij ons niet zou hebben geïnspireerd om Hem te zoeken, als we Hem al niet reeds hadden gevonden.
Hoe tevredener we zijn met onze armoede, hoe dichter we bij God zijn, want dan aanvaarden we onze armoede in vrede en verwachten we niets van onszelf, maar alles van God.
Armoede is de deur naar de vrijheid, niet omdat we gevangen blijven in de angst en de beperktheid die de armoede meebrengt, maar omdat we, als we niets in onszelf vinden dat een bron van hoop is, ook weten dat er niets in onszelf is dat het verdedigen waard is. Er is niets bijzonders in onszelf om liéf te hebben. Daarom stappen we uit onszelf en rusten in Hem in Wie alleen onze hoop is.
MIJN LEVEN IS LUISTEREN
Zodra Hij mijn naam uitspreekt, is mijn stilte de stilte van het eeuwige leven, en weet ik dat ik besta, omdat mijn hart zich heeft geopend voor mijn Vader in de weerklank van de eeuwige jaren. Mijn leven is luisteren. Zijn leven is spreken. Mijn redding is te horen en te antwoorden. Daarom moet mijn leven stilte zijn. Mijn stilte is dus mijn redding.
INNERLIJKE STILTE, EEN AANHOUDEND ROEPEN IN DE NACHT
Het is noodzakelijk dat we Gods stilte niet alleen in onszelf vinden, maar ook in elkaar. Als niemand anders tot ons spreekt met woorden die van God komen en die met de stilte van God in onze ziel communiceren, zullen we geïsoleerd blijven in onze eigen stilte, waaruit God zich dreigt terug te trekken. Want innerlijke stilte is afhankelijk van een voortdurend zoeken, een aanhoudend roepen in de nacht, een zich steeds opnieuw buigen over de afgrond. Als we ons vastklampen aan een stilte die we voor altijd menen gevonden te hebben, houden we op God te zoeken en sterft de stilte in ons. Een stilte waarin Hij niet langer wordt gezocht, spreekt ons niet meer over Hem. Een stilte waarin Hij niet afwezig lijkt te zijn, is gevaarlijke bedreiging voor Zijn voortdurende aanwezigheid. Want Hij wordt gevonden als men Hem zoekt en als Hij niet meer wordt gezocht, ontsnapt Hij ons. Hij wordt enkel gehoord als we hopen Hem te horen, en omdat we denken dat onze hoop vervuld is en ophouden te luisteren, spreekt Hij niet meer. Zijn stilte houdt op te leven en wordt een dode stilte, zelfs als we trachten haar weer tot leven te wekken met de echo van ons eigen emotionele lawaai.
LEVEN IN HEM DIE ONEINDIG IS
Het is een hoger goed en een beter gebed te leven in Hem die oneindig is en zich erin te verheugen dat Hij oneindig is, dan steeds te proberen Zijn oneindigheid in de nauwe ruimte van het eigen hart te persen. Zo lang ik tevreden ben te weten dat Hij oneindig groter is dan ik en dat ik Hem slechts kan kenner als Hij Zichzelf aan mij wil tonen, zal ik vrede hebben en zal Hij bij mij en in mij zijn en zal ik rusten in Hem.
IN DE STILTE VAN HET BOS
Als je tong zwijgt, kun je rusten in de stilte van het bos. Als je verbeelding zwijgt, spreekt het bos je toe en vertelt je over je eigen onwerkelijkheid en over de werkelijkheid van God. Maar als je geest zwijgt, wordt het bos plotseling groots en werkelijk en ademt het zichtbaar de werkelijkheid van God: want nu weet ik dat de schepping, die Hem eerst scheen te openbaren in concepten en Hem daarna, in dezelfde concepten, scheen te verbergen, ten slotte in Hem wordt geopenbaard, in de Heilige Geest. En wij, die in God zijn, ontdekken dat we in Hem verenigd zijn met alles wat uit Hem voortkomt. Dit is gebed en dit is heerlijkheid!
EEN PARADIJS VOOR GOD EN VOOR ONS
Heel de natuur is gemaakt om ons te doen denken aan het paradijs. De bossen, de velden, de dalen, de heuvels, de rivier en de zee, de wolken die door de hemel varen, het licht en de duisternis, de zon en de sterren herinneren ons eraan dat de wereld eerst geschapen werd als een paradijs voor de eerste Adam, en dat de wereld ondanks zijn en onze zonde opnieuw een paradijs zal zijn als we allen uit de dood opgewekt zullen worden, in de tweede Adam. Nu al wordt de hemel weerspiegeld in de geschapen dingen. Al Gods schepselen nodigen ons uit onze nutteloze bezorgdheid te vergeten en binnen te treden in ons hart, waar God voor Zichzelf en voor ons Zijn paradijs heeft gemaakt. Als God dan in ons woont en van onze ziel Zijn paradijs heeft gemaakt, kan ook de wereld om ons heen worden zoals die voor Adam bedoeld was: Zijn paradijs. Maar als we het paradijs buiten ons zoeken, kan het niet in ons hart zijn. Als er geen vrede in ons is, kan er ook in wat ons omringt geen vrede zijn. Alleen hij die zich nergens aan vastklampt, ontdekt dat de schepselen zijn vrienden zijn. Als hij zuiver is, spreken ze tot hem over God.
ZAADKORRELS VAN CONTEMPLATIE
Ieder ogenblik, iedere gebeurtenis in het leven van iedere mens plant iets in zijn ziel. Want net zoals de wind duizenden gevleugelde zaden draagt, zo brengt elk ogenblik kiemen van geestelijke vitaliteit mee die ongemerkt blijven rusten in de geest en de wil van de mensen. Het merendeel van deze ontelbare zaden gaat verloren en sterft, omdat de mensen niet bereid zijn ze te ontvangen, want deze zaadjes kunnen alleen maar ontkiemen in de goede aarde van vrijheid, spontaniteit en liefde. …
We moeten leren inzien dat Gods liefde ons in elke situatie zoekt. Hij zoekt het goede in ons. Zijn ondoorgrondelijke liefde zoekt ons ontwaken. Het is waar dat wij, omdat dit ontwaken een soort sterven van ons uitwendige zelf inhoudt, Zijn komst zullen vrezen in de mate dat wij ons hebben geïdentificeerd met en vasthouden aan dit uitwendige zelf. Maar als we de dialectiek van leven en dood begrijpen, zullen we ook de risico’s kunnen aanvaarden die het geloof meebrengt, en zullen we de keuzes durven maken die ons vrijmaken van ons routineuze zelf. Het zal een nieuwe mens van ons maken en ons een nieuwe werkelijkheid doen ontdekken.
GODS LIEFDE
Het is Gods liefde die mij verwarmt in de zon en het is Zijn liefde die de koude regen zendt. Het is Gods liefde die mij voedt met het brood dat ik eet en mij ook door honger en vasten voedt. Het is Gods liefde die de winterdagen zendt als ik het koud heb en ziek ben; en ook de hete zomer als ik zwoeg, en mijn kleren nat zijn van het zweet. Maar het is ook God die over mij ademt met de zachte rivierwind en de koele bries van het bos. Zijn liefde spreidt de schaduw van de plataan over mijn hoofd en zendt de waterdrager naar het tarweveld met een emmer van de bron, terwijl de landarbeiders rusten en muilezels onder de bomen staan. Het is Gods liefde die tot mij spreekt in de vogels en de stromen; maar ook in het rumoer van de stad kan God mij spreken, en al deze dingen zijn zaad die Zijn wil mij toestuurt. Als deze zaden wortel zouden schieten in mijn vrijheid en daardoor Zijn wil in mij zouden doen groeien, zou ik liefde worden zoals Hij en mijn oogst zou Zijn glorie en mijn vrede worden.
EEN ZAAD VAN EENZAAMHEID, GEPLANT IN JE HART
Hou je ogen zuiver en je oren rustig en je geest sereen. Adem Gods lucht in. Werk, als het kan, in de open lucht, onder de hemel.
Maar als je in de stad moet leven en werken tussen machines, als je de metro moet nemen, als je moet eten op plekken waar de radio je doof maakt met onbelangrijke en valse nieuwtjes en waar het voedsel onverteerbaar en schadelijk is, en als de sentimenten van de mensen om je heen je vervelen, moet je niet ongeduldig worden, maar dat, uit liefde voor God, aanvaarden als een zaad van eenzaamheid, geplant in je hart. Als dat alles je met ontzetting vervult, zul je je verlangen naar helende stilte en inkeer bewaren. Blijf ondertussen medelijden voelen met hen die gewoonweg vergeten zijn wat eenzaamheid echt is. Jij weet tenminste dat de eenzaamheid bestaat en dat het een bron van vrede en vreugde is. Jij kunt nog hopen op dergelijke vreugde. Zij zijn zelfs die hoop verloren.
Een dichter keert in zichzelf om te scheppen. De contemplatief keert zich tot God om geschapen te worden.
MIJN PLAATS IN DE NATUUR INNEMEN
Een lentemorgen. Ik ben alleen in het bos. Zonsopgang: een enorme dooier energie die zich steeds verder uitspreidt als om het hele uitspansel te vullen. Daarna: het ceremonieel van de vogels die zich in het natte gras voeden. De veldleeuwerik die zich voedt en zingt. Dan de rustige, volkomen stille, droge, zonovergoten lentemorgen onder de rijzende zon. April is niet de wreedste maand. Niet in Kentucky. Het was moeilijk om psalmen te bidden. Mijn aandacht werd voortdurend afgeleid door de grote, blauwe boog van de hemel, de bomen, de heuvels, het gras en alle dingen. Hoe absoluut waar is het dat wij allen in de eerste plaats deel van de natuur uitmaken, al zijn wij daar dan ook een heel bijzonder deel van, het deel dat zich bewust is van God. In de eenzaamheid zijn wij omringd door wezens die God volmaakt gehoorzamen. Zo blijft er voor mij maar één plaats open, en als ik die plaats inneem, vervul ook ik Gods wil. De plaats die de natuur voor mij ‘openlaat’ komt hem toe, die bewust is, die beseft, die dit alles als een eenheid ziet, en alles aan God offert, in lofprijzing, vreugde en dank. Je moet alleen zijn onder de hemel voordat de dingen hun eigen plaats innemen en je te midden van dit alles je eigen plaats vindt.
ALLES IS HEILIG
Ieder afzonderlijk schepsel van de wereld, in zijn individualiteit, zijn concrete natuur en entiteit, met zijn karakteristieken en kwaliteiten en zijn eigen onschendbare identiteit, brengt eer aan God door precies te zijn wat God wil in het hier en nu, in de omstandigheden daartoe voorbestemd door Zijn liefde en Zijn ondoorgrondelijke kunst. (…)
De schoonheid van dit bijzondere, onhandige, mooie veulen, op deze dag in april, in dit veld en onder deze wolken, is geheiligd en God gewijd door Zijn scheppende wijsheid. Het verkondigt Zijn heerlijkheid.
De bleke bloemen van de kornoelje onder dit vensterraam zijn heiligen. De kleine, gele bloemen langs de kant van de weg, die niemand opmerkt, zijn heiligen die God in het gelaat schouwen.
Dit blad heeft zijn eigen substantie, zijn eigen nervenpatroon en zijn eigen heilige vorm. De baars en de forel, verborgen in het diepste van de rivier, zijn gecanoniseerd omwille van hun schoonheid en hun kracht.
De meren achter de heuvels zijn heiligen, en ook de zee is een heilige, die God onophoudelijk looft door zijn majestueuze dans. De indrukwekkende, gekliefde half kale berg is ook een van Gods heiligen. Zoals hij is er maar één. Hij is uniek. Hij is alleen in zijn eigenheid. Niets in de hele wereld heeft ooit God op precies dezelfde manier nagevolgd. En juist daarom is hij heilig.
HOE HET DAL ONTWAAKT!
Om kwart over twee in de morgen is er geen enkel geluid, behalve in de abdij: de klokken luiden, het officie begint. Buiten niets, behalve misschien een kikker die ‘OM’ zegt in een kreek of in de vijver van het gastenkwartier. Sommige nachten is hij in Samadhi; dan is er zelfs geen ‘OM’.
Het eerste getjilp van de dagvogels tekent het point vierge van de dageraad onder een hemel nog zonder echt licht, een ogenblik van ontzag en onuitsprekelijke onschuld, wanneer de Vader in volkomen stilte hun ogen opent. Ze beginnen met Hem te spreken, niet met vloeiend gekwinkeleer, maar met een uit de slaap oprijzende vraag, die hun stemming bij dageraad vertolkt, hun stemming bij het point vierge. Die stemming vraagt of het tijd is voor hen om te ‘zijn’. Hij antwoordt ‘ja’. En dan ontwaken zij, één voor één, en worden zij vogels; zij manifesteren zich als vogels en beginnen te zingen. Zo meteen zullen ze helemaal zichzelf zijn en zelfs gaan rondfladderen.
DE LOFPRIJZING
De schoonheid van God wordt het best geprezen door de mensen die hun grens bereiken en dat beseffen, wetend dat hun lofzang God niet kan bereiken. Dan neemt in de gregoriaanse zang het ongearticuleerde, lange jubilus, de lofprijzing over: enkele van de uitgebreide, melismatische ontwikkelingen van het Alleluja in de paasliturgie, in het bijzonder die van de zevende toon. Het gregoriaans is bijzonder geschikt om die ervaring van lofprijzing uit te drukken, die haar grens bereikt, mislukt en toch doorgaat in een nieuwe dimensie.
Zo bereikt de lofprijzing niet enkel het hart van God, maar ook het hart van de schepping, en vindt ze overal de schoonheid en de rechtvaardigheid van de Heer.
HOE HET DAL ONTWAAKT (vervolg)
Intussen breekt het wonderlijkste ogenblik van de dag aan: het ogenblik waarop de hele schepping in haar onschuld weer eens toestemming vraagt om te mogen ‘zijn’, zoals ze deed op de allereerste van alle ochtenden.
Alle wijsheid wil zich verzamelen en manifesteren in dat éne blinde, zoete punt. De wijsheid van de mens slaagt daar niet in, want wij zijn in een soort eigengereidheid vervallen en kunnen aan niemand nog toestemming vragen. Wij zien onze ochtenden in het gelaat als mensen met een onverschrokken vastberadenheid. Wij kennen de tijd en wij stellen de voorwaarden. Wij veronderstellen in een positie te zijn die ons toestaat voorwaarden te stellen: wij hebben immers een uurwerk dat bewijst dat wij van meet af aan gelijk hebben. Wij weten hoe laat het is. Wij hebben voeling met de verborgen, innerlijke wetten. Wij zullen van tevoren zeggen welk soort dag het behoort te worden. En, indien nodig, zullen we er wel voor zorgen dat aan onze eisen voldaan wordt.
EEN PSALM (fragmenten)
Wanneer de muziek van psalmen mij verrast
En keerzangen vreemd gaan klinken
Zingt de Geest: de bodem valt uit mijn ziel.
En uit het hart van mijn kelder
Opent de liefde, luider dan de donder
Een hemel van naakte lucht.
Nieuwe ogen ontwaken.
Ik zend liefdesnaam gevleugeld de wereld in.
En rondom mij schieten liederen op als een oerwoud.
Koren van alle schepselen zingen wijsjes
Die Uw Geest in Eden speelde.
Zebra’s en antilopen en paradijsvogels
Schijnen over het gelaat van de afgrond
En ik ben dronken van de grote woestenij
Op de zesde dag uit Genesis.
Maar klanken klinken nog klaarder
Als die muziek tot lucht verdunt,
Als het heelal van uitmuntendheid sterft.
En ik schrijd voort, geen wijn meer en geen sterren
Geen bloemknoppen meer en geen Eden
Geen dieren meer en geen zee;
Wijl God bij zichzelve zingt op de nachtelijke akkers
En de muren die het paradijs bewaakten instorten.
HAGIA SOPHIA
Zonsondergang. Het uur van de Completen. Salve Regina (slot)
God treedt Zijn schepping binnen. Dankzij haar wijze jawoord, haar gehoorzaam begrijpen, de zachte en vruchtbare instemming van de Sophia, treedt God zonder publiciteit binnen in de stad van hebzuchtige mensen.
Zij kroont Hem niet met wat glorierijk is, maar wel met wat groter is dan glorie: het enige dat groter is dan glorie is zwakte, nietigheid, armoede.
Zij zendt de oneindig Rijke en Machtige uit als een arme en hulpeloze, in Zijn zending van onuitsprekelijke genade, om voor ons te sterven aan het kruis.
De schaduwen vallen. De sterren verschijnen. De vogels beginnen te slapen. De nacht omhelst de stille helft van de wereld. Een zwerver, een berooide doolaard met stoffige voeten, vindt zijn weg langs een nieuwe straat. Een thuisloze God, verloren in de nacht, zonder papieren, zonder identificatiebewijs, zelfs zonder nummer, een frêle, waardeloze banneling ligt, troosteloos verlaten, neer onder de zoete sterren van de wereld en vertrouwt zichzelf toe aan de slaap.
MIJN MANIER VAN MEDITEREN
Jij vraagt me naar mijn manier van mediteren. Strikt genomen is mijn gebed heel eenvoudig. Het concentreert zich helemaal op de aandacht voor de aanwezigheid van God en op Zijn wil en Zijn liefde. Het is dus geconcentreerd op geloof, want dat is het enige waardoor wij Gods aanwezigheid kunnen kennen. Je zou kunnen zeggen dat dit aan mijn meditatie het karakter geeft dat door de profeet wordt omschreven als ‘voor God staan alsof je Hem zag’. Toch betekent het niet dat ik mij dingen verbeeld of me een bepaalde voorstelling van God maak, want dit zou volgens mij een soort afgoderij zijn. Integendeel, ik aanbid Hem als de Onzichtbare, die ons begrip oneindig te boven gaat. Ik word mij van Hem bewust als degene die alles is.
(fragment uit een brief aan Abdul Aziz)
HET GELAAT VAN DE ONZICHTBARE
Mijn gebed neigt heel sterk naar wat jullie fana noemen. In mijn hart is die grote dorst de nietigheid te erkennen van alles wat niet God is. Mijn gebed is dan een soort lofprijzing die oprijst uit die kern van Niets en Stilte. Het feit dat ik nog ‘zelf’ aanwezig ben, erken ik als een obstakel, waartegen ik niets kan doen tenzij Hijzelf het obstakel wil wegnemen. Als Hij het wil, kan Hij dan het Niets herscheppen in totale klaarheid. Als Hij dit niet wil, lijkt het Niets voor zichzelf een object te zijn en blijft het een obstakel. Dat is mijn gewone manier van bidden of mediteren. Het is niet ‘over iets nadenken’, maar een zoeken, zonder omwegen, naar het Gelaat van de Onzichtbare, dat je niet kunt ontdekken, tenzij je jezelf verliest in Hem die onzichtbaar is.
(fragment uit een brief aan Abdul Aziz)
DE MONNIK IS EEN VOGEL
De monnik is een vogel die pijlsnel vliegt, zonder te weten waarheen. In vrede komt hij altijd aan waar hij naartoe ging, zonder te weten waar hij vandaan kwam (…)
Elk begin is nederig, zonder machtsvertoon, maar met het onvermoeibare geduld van de zaadkorrel die in de aarde valt. God heeft de stilte van de aarde gezegend.
(fragment uit een brief aan Miguel Grinberg)
Miguel Grinberg studeerde medicijnen aan de universiteit van Buenos Aires. In de jaren zestig was hij echter vooral actief als dichter en uitgever.
GODSERVARING EN ONTHECHTING
Wij zien God niet in de contemplatie: wij kennen Hem door de liefde want Hij is louter liefde, en als wij de ervaring proeven dat wij God alleen om Zijnentwil beminnen, weten wij uit ervaring wie en wat Hij is.
De ware mystieke godservaring en de opperste onthechting van alles wat buiten God ligt, vallen samen. Het zijn twee aspecten van hetzelfde. Want als ons verstand en onze wil volmaakt vrij zijn van alle gehechtheid aan het geschapene, worden ze terstond volmaakt vervuld van de gave van Gods liefde; niet omdat het onvermijdelijk zo moet gebeuren, maar omdat dit Gods wil is, de gave van Zijn liefde voor ons. ‘Eenieder die zijn huis of zijn vader of moeder, of zijn vrouw verlaat om mijnentwil, zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven bezitten.’
Wij ervaren God in dezelfde mate waarin wij zijn ontdaan van de gehechtheid aan Zijn schepselen. En als wij van ieder ander verlangen bevrijd zijn, zullen wij de volmaaktheid proeven van een onvergankelijke vreugde.
ONTWAKEN VOOR DE REALITEIT IN ELKE REALITEIT
De contemplatie is gericht op de kennis en zelfs de ervaring van de transcendente en onzegbare God. Zij kent God doordat zij Hem schijnt aan te raken. Of liever: zij kent Hem alsof zij op een onzichtbare manier werd aangeraakt door Hem die geen handen heeft, maar die zuivere Realiteit is en bron van elke realiteit! De contemplatie is dus een plotselinge gave van bewustzijn, een ontwaken voor de Realiteit in elke realiteit. Een levendig besef van het oneindige zijn aan de oorsprong van ons eigen beperkte zijn. Een bewustzijn van onze toevallige realiteit als een geschenk van God, als een gratis gave van Zijn Liefde.