Sterven heden ten dage
Op 20 november 2021 publiceerde De Nieuwe Wereld op YouTube een interview met Hugo van der Wedden met als titel ‘Babyboomers schreeuwen het hardst om verlammende maatregelen.’ Gesprek met Hugo van der Wedden’. (zie onder dit artikel) Hugo van der Wedden is verpleegkundige en medisch socioloog en heeft een eigen website: https://www.hugovanderwedden.nl/
Ik mailde hem omdat hij de geschiedenis van de dood in ons mensenleven zo goed woorden gaf.
Hij stuurde mij een link naar zijn bachelorscriptie met de titel ‘Reanimatie; Een sociologische analyse van een modern ritueel rondom de dood’ waarin het eerste hoofdstuk gaat over de geschiedenis: kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/geschiedenis-van-de-dood/.. Het tweede hoofdstuk gaat over: Medicalisering van het stervensproces in de hedendaagse praktijk (p 23 t/m p 29) gaat. Een evenzo buitengewoon leerzame en interessante weergeva van deze tijd, waarom ik dat graag deel. Ik deel – met zijn toestemming – dit hoofdstuk hier op mijn website.
Hoofdstuk 2: Medicalisering van het stervensproces in de hedendaagse praktijk
In Nederland sterft ongeveer 70% van de mensen binnen de muren van een instelling: in het zieken-, verzorgings- of verpleeghuis.74 Hoe en waarom we er toe gekomen zijn het sterven in de moderne samenleving voornamelijk daar te laten plaatsvinden is in het vorige hoofdstuk uitgebreid aan de orde geweest. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de wijze waarop zo’n gemedicaliseerd stervensproces achter de coulissen daadwerkelijk verloopt. De aandacht zal vooral gericht zijn op het medisch handelen rond het sterven en hoe dat handelen te duiden is.
Laat ik beginnen met de vaststelling dat noch Elias, noch Ariès, noch Kellehear zich uitermate positief uitlaat over intramuraal en gemedicaliseerd sterven. Elias, die van de drie het minst specifiek ingaat op het medisch handelen rond de dood, wees in het vorige hoofdstuk al op de gevoelsarme routine van het ziekenhuis. Ariès sluit zich in zekere zin aan bij deze visie. In plaats van een rituele gebeurtenis, een grote dramatische daad, is het sterven in het ziekenhuis volgens Ariès verworden tot een technisch verschijnsel dat optreedt zodra pogingen het leven te verlengen worden stopgezet. Het besluit daartoe wordt volgens hem niet op morele, maar op medisch technische grond genomen door artsen. De patiënt zelf is in deze fase doorgaans al enige tijd buiten bewustzijn.75
Kellehear gaat het meest uitgebreid in op het medisch handelen. The good fight die patiënten en medici leveren tegen de ziekte en daarmee tegen de aanstaande dood is volgens hem doorgeschoten. Zelfs zover dat er vaak doorbehandeld wordt tot de dood er op volgt, tot het lichaam het daadwerkelijk begeeft. Deze manier van sterven kan zowel dramatisch als gewelddadig uitpakken.76
Zonder bewustwording en aanvaarding – bij de stervende zelf, zijn of haar familie en de behandelaars – kan er immers geen sprake zijn van een goede dood.77
Met andere woorden, de balans tussen a good fight en awareness of dying, die beide aspecten zijn van de goede dood, is verstoord geraakt. Het vinden van die balans, het leren vaststellen van het juiste moment om het stervensproces te erkennen is dan ook volgens Kellehear de grootste uitdaging van de moderne mens in zijn omgang met de dood.
De visies van Ariès en Kellehear ontlopen elkaar niet veel. Je zou kunnen zeggen dat Kellehear de analyse van Ariès iets nuanceert door a good fight als een belangrijk aspect van de goede dood te benadrukken. Toch heeft ook hij weinig goeds te zeggen over het gemedicaliseerde, intramurale sterven.
Een ander aspect, dat al aan de orde is geweest maar ook bijdraagt aan de negatieve wijze waarop het hedendaagse sterven wordt bezien, is het verdwijnen van rituelen rond het sterfproces. Kellehear en Elias zoeken de oorzaak daarvan vooral in het proces van secularisering. The other world journey zou uitgehold zijn waardoor de doorgaans Christelijke rituelen die daarmee gepaard gaan als onecht en verouderd overkomen.
Wat ik in dit hoofdstuk echter aan wil tonen – en dat is essentieel voor deze scriptie – is dat juist het medisch handelen rondom de dood in belangrijke mate is gaan bijdragen aan het accepteren en verwerken van het stervensproces. De rituelen zijn dan ook niet verdwenen, zoals Kellehear en Elias suggereren, ze zijn terug te vinden in de handelingen van artsen en verpleegkundigen. Behandelingen met een rationele achtergrond worden door patiënten en familieleden gebruikt ter zingeving in stervenssituaties, en geloof speelt daarin een belangrijke rol. De medische wetenschap mag dan rationeel zijn, zoals Meerten ter Borg zegt, de consumptie er van is dat allerminst.78 In de volgende paragraaf zal duidelijk worden wat ik hiermee bedoel. De nadruk in deze beschrijving zal liggen op het sterven van chronisch zieke bejaarden, aangezien dit de meest voorkomende manier van sterven is.
Het sterfproces
Chronisch zieke bejaarden, zoveel is duidelijk geworden in deze scriptie, sterven doorgaans geleidelijk. Meestal is het een infectie die de dood aankondigt. Een long- of blaasontsteking kan hoogbejaarden, zeker in combinatie met chronische ziekten als ver gevorderde Parkinson of longemfyseem, op het randje van de dood doen bivakkeren.
Een voordeel van het geleidelijke sterfproces is dat er in alle rust nogmaals een this world journey plaats kan vinden, alleen dan binnen de instelling. Achter de coulissen van de samenleving, in het zieken- of verpleeghuis, verhuist de daadwerkelijk stervende per definitie naar een eenpersoonskamertje. Deels om privacy te creëren voor de stervende en zijn of haar naasten, maar ook om de dood uit het zicht te halen van de andere patiënten of bewoners.
Vanuit de visie van Kellehear draagt die verhuizing bij aan het sterven van een goede dood.
Publiekelijk sterven, bijvoorbeeld op een gedeelde zaal in het ziekenhuis, zou maar leiden tot een wanordelijke en pijnlijke situatie voor alle betrokkenen.
Zoals in het werk van Kellehear en Elias al naar voren is gekomen is de fysieke zorg voor de stervende chronisch zieke oudere binnen een intramurale setting uitbesteed aan verpleegkundigen en verzorgenden. Vanuit de Medische Sociologie is daar kritiek op omdat mantelzorg als minder waardevol dan professionele zorg zou worden gezien.79 Het past echter binnen het huidige niveau van civilisatie, waarin het verschonen, wassen en wisselligging geven van een stervend familielid, gevoelens van schaamte en gêne oproept. Men zou zich geen raad weten zonder de nabijheid en hulp van professionals. Veelal verlaten familieleden de kamer wanneer er zorgtaken worden verricht. Zelfs het zien van dit soort handelingen is vaak te beladen. Verpleegkundigen en verzorgenden vinden het begeleiden van een stervende, zo is mijn ervaring, juist een van de meest waardevolle taken die ze dan ook met veel toewijding uitvoeren Een citaat uit het boek In de wachtkamer van de dood. Leven en sterven met dementie in een verkleurde samenleving van antropologe Anne-Mei The beaamt deze visie.
‘Rutger Varenkamp (arts) vertelt dat hij wel eens moppert op de verzorgenden, maar nooit over de zorg rond het sterfbed. Dan gaat er eigenlijk nooit iets mis. Daar zijn zijn collega’s het ook over eens. (…) Ook humanistisch raadsvrouw Rosan Husken zegt dat de zorg op het sterfbed van bewoners goed, tot heel goed verloopt. Verzorgenden besteden er veel tijd aan en zijn heel betrokken. (.) Dan wordt iemand apart gelegd, vertroeteld en krijgt hij alle aandacht’. 80
Het uitbesteden van stervensbegeleiding aan professionals, zoals dat gebeurt in de hedendaagse samenleving, betekent dus niet per definitie dat die begeleiding gevoelsarm verloopt, in tegendeel zelfs.
Hoe er medisch gehandeld wordt in een stervenssituatie is na de aanname van de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) in 1995 voor een groot deel in handen van de familie komen te vallen. De stervende chronisch zieke wordt veelal niet meer in staat geacht daarover te beslissen en wilsbeschikkingen zijn nog een zeldzaam fenomeen. Het komt er dan ongeveer op neer dat de arts aan het begin van een stervenssituatie mogelijkheden aandraagt waaruit de familie, als woordvoerder van de patiënt, in zekere zin kan kiezen. Dit is de praktische invulling geworden van het begrip informed consent rond het stervensproces van chronisch zieke hoogbejaarden.81
Deze juridische constructie geeft de naasten veel grip op het geleidelijke sterfproces, en daarmee ook op het eigen rouwproces. Is men bijvoorbeeld nog niet toe aan het overlijden van het familielid, bijvoorbeeld in het geval van een flinke longinfectie en ziet de arts nog mogelijkheden, dan kan men er voor kiezen de ontsteking te behandelen met antibiotica.
Daarnaast kan kunstmatig vocht en voeding toe worden gediend. Het kiezen voor behandeling onderdrukt gevoelens van schuld en onmacht en staat tegelijkertijd symbool voor de waarde die aan de stervende wordt gehecht. De waardering en liefde die mensen voelen voor de stervende, maar die men – in samenhang met het civilisatieproces – maar moeilijk kan uiten, worden zichtbaar in de behandeling zelf. Ook geeft het starten van een behandeling vorm aan de ontkenningsfase in het rouwproces. De naasten kunnen door voor behandeling te kiezen langzaam maar zeker wennen aan het idee dat de stervende op niet al te lange termijn echt gaat sterven. De behandeling creëert letterlijk tijd om hoop over te laten gaan in aanvaarding.
De gecreëerde geleidelijkheid maakt het makkelijker om emoties die daarmee samenhangen op een geciviliseerde wijze te kanaliseren. Anne-Mei The schrijft In de wachtkamer van de dood ook hierover.
‘Ik (Anne-Mei The) vraag of het besluit het leven te verlengen van een bewoner omwille van de familie wordt genomen. Van Raalten vindt dat erg sterk uitgedrukt. Ze zegt het liever anders: er wordt veel rekening gehouden met de familie. Die moeten immers verder. Voor het rouwproces is het belangrijk dat familieleden kunnen terugkijken op een goede laatste levensfase van hun moeder of vader. Van Raalten: “Soms hebben ze wat extra tijd nodig en die proberen we dan te geven”.82
Ook de daarop volgende alinea is interessant.
‘Rutger Varenkamp vertelde even later dat hij het afgelopen weekend dienst had in een ander verpleeghuis. Daar heeft hij besloten om iemand sondevoeding te geven omdat de dochter dat zo graag wilde. Het was een theatrale dochter die een pathologische binding had met de moeder, zo vertelde Varenkamp. Ze riep steeds:”Als mijn moeder er niet meer is, wil ik ook dood”. Dat had wel invloed op de arts, zegt hij. Na afloop van het gesprek had de dochter hem gekust en gezegd: “Wat bent u een lieve dokter, dank u wel.”
Dokter Varenkamp doet in deze alinea het emotionele, niet geciviliseerde gedrag van de dochter af als pathologisch, als ziekelijk. Het opstarten van de behandeling dient vervolgens puur en alleen ter civilisering van de dochter van de patiënt. Haar emoties worden door de behandeling van haar moeder gekanaliseerd. Ze krijgt extra tijd om te wennen aan het idee dat haar moeder sterven gaat.
Deze situatie staat niet op zichzelf. Het gebeurt regelmatig dat, met de dood in het vooruitzicht, emoties bij de familie zo hoog oplopen dat de arts toch een behandeling
voorschrijft al gelooft hij zelf nauwelijks in een resultaat.
Door te kiezen voor behandeling leggen de naasten de verantwoordelijkheid voor de dood in zekere zin bij de stervende zelf. De behandeling wordt dan in de beleving van de naasten een kans, die aangegrepen kan worden of niet. Geen goede dood, immers, zonder a good fight.
Wanneer de stervende het slangetje waarmee hij gevoed wordt herhaaldelijk uit de neus trekt kan dit geïnterpreteerd worden als een signaal dat de patiënt het opgeeft waarmee – ook voor de familie – het echte stervensproces zonder schuldgevoelens kan worden ingezet. Het is dan in de beleving van de naasten duidelijk geworden dat de stervende er zelf ook achter staat.
Ook wanneer dit niet gebeurt, maar de behandeling gewoon niet aanslaat en de situatie verder verslechtert, met alle doorligplekken, pijn en ademhalingsproblemen van dien, wordt er bijvoorbeeld gezegd dat ‘papa dit nooit zo gewild heeft’, en ook dan kan de behandeling worden gestaakt. Alsnog wordt er in een dergelijke situatie, in de beleving van de familie, gehandeld naar de wens van de stervende, hetgeen schuldgevoelens onderdrukt en de sociale waarde van de stervende, zijn autonomie, benadrukt.
Symboliek en rituelen rond awareness of dying
De consensus over het sterven wordt beklonken in een gesprek dat de arts voert met de familie. Soms is het de arts die het gesprek initieert, soms de familie. Hoe dan ook: beide partijen weten voorafgaand aan het gesprek doorgaans precies wat er besloten gaat worden.
Tijdens de behandelperiode hebben ze gevochten tegen de dood en naar the awareness of dying toe kunnen leven.
Die consensus gaat gepaard met een hoop symboliek, zeker in het ziekenhuis. Alle medicijnen worden bijvoorbeeld gestopt, behalve de pijnstilling. Wanneer je dan als
verpleegkundige aan je dienst begint en je bladert door de medicijnmap dan weet je precies wat al die rode strepen door de bonnen betekenen: consensus over het sterven.
Als de patiënt een infuus heeft wordt het vaak verwijderd. Ook het verwijderen van het infuus is een mooie rituele handeling die aangeeft dat het stervensproces echt begonnen is.
Oudere artsen hebben nog wel eens de neiging het infuus te laten zitten. Je kunt mensen immers niet zomaar uit laten drogen, zo is hun redenering vaak. Jonge artsen weten doorgaans beter. Zij zijn zich zeer bewust van de symbolische waarde van het infuus en juist opzichtige symboliek maakt de geneeskunde ongeloofwaardig. Dat is niet waar ze het vak voor geleerd hebben. Een infuus bij een stervend persoon wordt dan ook steeds vaker als hypocriet gezien, als zinloos, zelfs schadelijk. ‘Het rekt immers alleen maar het stervensproces’.
Wanneer een stervende patiënt een maagsonde heeft wordt deze daarentegen minder snel verwijderd. Boudewijn Chabot beschrijft het geven van sondevoeding aan uitbehandelde kankerpatiënten als een bevestiging dat de stervende nog bij de gemeenschap behoort.83 Zeker waar, maar het verwijderen van een slang die de patiënt voedt wordt door de arts en de familie soms ook als een te actieve handeling beschouwd en dat is slecht voor het rouwproces. Het neigt, zo wordt dat beleefd althans, naar euthanasie. Er wordt dan ook regelmatig gewacht tot de patiënt hem zelf verwijderd. Dat bevestigt wederom de autonomie van de patiënt maar het onderdrukt ook schuldgevoelens.
Het gesprek dat de arts met de familie voert is belangrijk omdat het the awareness of dying tot een breed gedeelde sociale realiteit maakt, maar het is slechts een stapje in het geleidelijke sterfproces. Vaak ligt de patiënt op dat moment al op een kamertje apart. Zogenaamd om de verpleging meer werkruimte te verschaffen, maar toch vooral om de ernstig zieke, stervende patiënt uit het zichtveld van de overige patiënten te halen. Soms waakt de familie al bij de patiënt die apart op het kamertje ligt, zijn ze overduidelijk bezig met een sterfritueel, terwijl er nog gewoon behandeld wordt.
Wanneer er consensus is over het sterven vindt er met enige regelmaat, ook bij chronisch zieke hoogbejaarden, palliatieve sedatie plaats.84 De stervende wordt als het ware in slaap gebracht om nooit meer wakker te worden. Het belangrijkste doel hiervan is het onderdrukken van pijn, misselijkheid en angst bij de stervende zelf, maar een bijkomend voordeel is dat pijnlijke verbale interacties tussen de stervende en de naasten waar Elias over sprak niet meer voorkomen. De rouwenden kunnen rustig naast de stervende gaan zitten zonder zich met gevoelens van gêne bekeken te voelen door de stervende. Palliatieve sedatie maakt het daarnaast makkelijker om de stervende ook fysiek genegenheid te tonen. Hem te strelen, te zoenen, zonder angst te hoeven hebben voor een eventuele afwijzing met alle gevolgen van dien voor het rouwproces.
Meestal, wanneer er geen palliatieve sedatie plaats vindt, krijgt de stervende morfine om eventuele pijn te verzachten en de ademhaling te dempen. Zodoende kan de stervende zijn laatste uren nog enigszins geciviliseerd door brengen. Zijn aanzien, zeker op het gebied van de ademhaling, verbetert door morfine. Dat de stervende geen pijn heeft en niet benauwd is, is het belangrijkste voor de naasten en de verpleging. Daar voelen ze zich zeer verantwoordelijk voor. Familieleden vragen op de gang regelmatig aan mij of de stervende niet nog wat extra morfine mag hebben, gewoon om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van lijden. Ook hier wordt de liefde die mensen voelen zichtbaar in een medische handeling. Wanneer ik op verzoek extra morfine toedien, al is het maar een kleine hoeveelheid, krijgt de familie het
gevoel bij te dragen aan het welbevinden van de stervende.
Een geciviliseerd sterfbed creëert tevens de mogelijkheid om kinderen mee te nemen. Vooral het sterven onder palliatieve sedatie kan kinderen bevestigen in hun idee dat doodgaan een soort van in slaap vallen is. Het is in mijn beleving hoe dan ook eerder regel dan uitzondering dat familie de laatste dagen en uren waakt aan het bed van de stervende. Zowel in het verpleeghuis als in het ziekenhuis wordt daar alle ruimte voor gegeven. Juist het eenpersoonskamertje geeft de familie de mogelijkheid om gepaste emoties te uiten.
Zodoende is de gemedicaliseerde wijze waarop het stervensproces van chronisch zieke hoogbejaarden verloopt een stuk minder gevoelsarms dan wordt gesuggereerd. In dat geleidelijke proces van sterven wordt zowel de waarde als de autonomie van de stervende benadrukt in de keuzes die de naasten maken en is er tegelijkertijd veel aandacht voor het rouwproces van de naasten zelf. De zingevingsaspecten die doorgaans geassocieerd worden met religieuze rituelen zijn dan ook terug te vinden in de meer wereldlijke en medische omgang met de dood. Juist omdat familieleden en patiënten geloven in de heilzame werking van antibiotica en sondevoeding en ontzag hebben voor het medisch bedrijf, maakt dat het werkt. Wanneer dat geloof er niet zou zijn zouden de medische handelingen rond het sterven, net als de religieuze rituelen van weleer, bezien worden als verouderd en onecht.
Het behandelen van een stervende patiënt is dus meer dan een gevoelsarme bevestiging dat de dood een taboe is. Integendeel: de behandeling zelf is een functioneel ritueel rondom de dood, dat een belangrijke bijdraagt levert aan het rouwproces. Een essentieel verschil met de Christelijke rituelen is dat medische rituelen daadwerkelijk ingrijpen in het biologische proces. Tijdens de behandelfase – the good fight – stelt men de dood actief uit door vocht, voeding en medicijnen toe te dienen, is er sprake van awareness of dying verlaagt men het bewustzijn van de stervende actief.
Het daadwerkelijke sterven
Ariès schreef dat het overlijden in een ziekenhuis geen grootse, emotionele daad meer is. Het sterven zou zijn verworden tot een technisch verschijnsel waar omheen geen rituelen meer bestaan. Dat heeft hij mis. Het vaststellen van de dood door de arts is een plechtige ceremonie en misschien wel meer ritueel dan rationeel. Alvorens de arts de dood officieel vaststelt zijn de familie en/of de verpleging hem meestal voor geweest.
Wanneer iemand sterft valt alle mimiek weg. Je ziet, zeker met een geoefend oog, dat de dood is ingetreden. Geen spier is nog aangespannen, iedere blik, voor zover nog aanwezig in de laatste uren voor de dood, is verdwenen. Wanneer de familie als eerste de indruk heeft dat de dood is ingetreden waarschuwt ze de verpleging. ‘Volgens mij is het zo ver’ wordt er dan gezegd, of ‘ik denk dat het gebeurd is’. De verpleegkundige loopt vervolgens mee met de familie om het vermoeden te bevestigen. Voor de zekerheid luistert ze met een stethoscoop naar eventuele hartslag en kijkt ze met een lampje of de pupillen nog reageren op licht.
Daarna, indien zowel de pupilreflex als de hartsslag is verdwenen condoleert ze de familie.
Veelal gaat het daadwerkelijk vaststellen van de dood gepaard met een hoop emotie. Er wordt gehuild, mensen vallen elkaar in de armen. De dood is verworden tot een sociale werkelijkheid.
Wanneer de verpleegkundige zeker is van de dood belt ze de dokter. Het is bij wet zo geregeld dat hij officieel de dood dient vast te stellen. Wanneer de arts op de afdeling komt wordt hij echter geconfronteerd met een sociaal feit. The awareness of death wordt al breed gedeeld. Toch zal hij de handelingen die de verpleegkundige daarvoor ook al heeft verricht met dezelfde plechtigheid uitvoeren, zeker wanneer er familie bij aanwezig is. De rituele handelingen van de arts bevestigen de sociale waarde van de zojuist gestorven persoon.
Het sterven op zich, de biologische overgang van leven naar dood, is een grootse, zichtbare daad. Een gebeurtenis die sterke emoties oproept, ook wanneer je niet emotioneel gebonden bent aan een persoon. Zelfs al zijn mensen in de periode daarvoor al enige tijd buiten bewustzijn en worden de periodes waarin niet geademd wordt steeds langer, dan nog is het daadwerkelijk sterven iets heel bijzonders. De overgang van leven naar dood afdoen als een technische gebeurtenis, zoals Ariès doet, dekt mijns inziens de lading dan ook niet.
Het vaststellen van de dood is niet minder bijzonder. Het blijft altijd vreemd om een stethoscoop op iemands borst te drukken en geen hartslag te horen. Stil is het zeker niet. Je hoort geruis en gedrup, maar daar blijft het bij. In essentie is het vaststellen van de dood een rationele handeling die niet altijd even makkelijk is door alle bijgeluiden, maar het is ook een prachtig overgangsritueel. De dood wordt er mee een sociaal feit. Naast het biologische sterven roept ook het officieel worden van de dood sterke emoties op.
Het beeld dat ik geschetst heb is naar mijn overtuiging reëel en representatief, maar dat neemt niet weg dat de balans tussen a good fight en awareness of dying wel eens flink verstoord is.
Dat de familie of de patiënt zelf er, op basis van de WGBO, voor kiest om lang door te behandelen. Uit mijn beschrijving komt al naar voren dat ik een stervensproces eerder als zodanig definieer dan de familie. Mijn awareness of dying loopt, op basis van ervaring en kennis, voor op die van de familie. De eerlijkheid gebiedt me dan ook te zeggen dat ik tijdens mijn werk als verpleegkundige met regelmaat antibiotica geef terwijl ik vrijwel zeker weet dat het niet gaat leiden tot genezing. Dat ik vocht toedien, sondevoeding of ontstekingsremmers niet om herstel te bereiken, maar juist uitstel voor een korte termijn. En ik ben wat dat betreft echt niet de enige verpleegkundige. Dat de verpleging zo betrokken is bij het sterfproces, zoals The schrijft, en stervensbegeleiding ziet als een van de mooiere aspecten van het werk komt waarschijnlijk ook omdat ze blij zijn dat the awareness of dying, die ze zelf al een tijd ervoeren op basis van ervaring, na het gesprek ook openlijk gedeeld wordt door de andere betrokkenen. Eindelijk kunnen ze stoppen met de handelingen waar ze het heilzame karakter eigenlijk niet meer van inzien en overgaan tot datgene waar ze wel in geloven en achterstaan: stervensbegeleiding die ook door de andere als zodanig bezien wordt. Ze hoeven geen toneel meer te spelen.
Het gebeurt inderdaad ook wel eens – zeker in het ziekenhuis – dat er doorbehandeld wordt tot de dood er op volgt. Dat mensen sterven midden in een zware chemokuur of op de intensive care met zeven verschillende slangen in hun lijf. Kellehear heeft dan ook gelijk wanneer hij zegt dat het proces kan eindigen in een gewelddadige dood. Maar zelfs dat wil, en ik hoop dat ik dat duidelijk heb gemaakt, nog niet zeggen dat het medisch handelen gevoelsarm is. Achter dat geweld gaat een hoop geloof en gekanaliseerde emotie schuil, en dat brengt mij terug bij de reanimatiepraktijk.
VOETNOTEN
74 P. van den Akker en B. van den Borne, ‘Hulpverlening aan terminale patiënten: de behoeften van stervenden’, Tijdschrift voor Verzorgenden (1993-1) 6-12.
75 Philippe Ariès, Met het oog op de dood (Amsterdam, 1975) 88
76 Allan Kellehear, A social history of dying (Cambridge, 2007) 236
77 idem, 235
78 M.B. ter Borg e.a., Op zoek naar hoop. Over genezing, magie en religie (Nijmegen, 1997) 13
79 S. Nettleton, The sociology of health and illness (Cambridge, 1995) geeft een helder overzicht van deze mijns inziens zeer kritische benadering
80 Anne-Mei The, In de wachtkamer van de dood. Leven en sterven met dementie in een verkleurde samenleving (Amsterdam 2005) 128-131
81 Prof. mr. J. Legemate (red.), De WGBO: van tekst naar toepassing (Houten, 1995) 40-41
82 Anne-Mei The, In de wachtkamer van de dood. Leven en sterven met dementie in een verkleurde samenleving. (Amsterdam, 2005) 128
83 Boudewijn Chabot, Auto-euthanasie.Verborgen stervenswegen in gesprek met naasten (Amsterdam, 2007) 30
84 Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, KNMG-richtlijn palliatieve sedatie (2005) 14: Palliatieve sedatie vindt plaats in 12.2 % van alle sterfgevallen in Nederland. Ruim drie kwart van hen is ouder dan 65 jaar.
Wil je meer weten over dit onderwerp?
Kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/tag/politiek/
Voor een overzicht kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/overzicht-great-reset-corona/