Rond de liefde – Viktor E. Frankl
Indien men de teksten van populaire liedjes zou moge geloven, dan is er op de wereld niets belangrijkers, en is er in het algemeen slechts één ding, waarvoor het belangrijk en vooral waard genoeg is om te leven, en wel de liefde. Om haar draait zogenaamde alles, dat wil zeggen de gehele wereld. Beweert ook de psychoanalyse uiteindelijk niet hetzelfde, zij het in een modem gewaad, dat wil zeggen in de vorm van wetenschappelijke formuleringen? De belangrijke Zwitserse psychiater Ludwig BINSWANGER heeft tegenover de filosofie van Martin HEIDEGGER een eigen leer gesteld, waarin hij in plaats van datgene wat volgens HEIDEGGER in laatste instantie en in diepste wezen het menselijk bestaan kenmerkt, namelijk het ‘in-zorg-zijn’ – in de plaats van deze zorg en in het middelpunt van het leven de liefde stelt, of – zoals BINSWANGER het zelf uitdrukt – het in liefde met elkander zijn van de mensen, hetgeen de door hem zo genoemde “Wir-heit” tot stand brengt. Wij zien in ieder geval hoe wij bij het woord liefde met een uitdrukking te doen hebben, die voor de meest uiteenlopende begrippen dienst doet: bij teksten voor populaire liedjes voor een of andere flirt, een andere keer – bij de psychoanalyse – voor de geslachtsdrift als een pure, om niet te zeggen plompe, namelijk nog niet gedifferentieerde wijze van gedreven worden vanuit het fysiologische en biologische; tenslotte liefde in de strikt ontologische, respectievelijk antropologische zin, waarin BINSWANGER’s zogenaamde Daseinsanalyse de uitdrukking gebruikt. En naargelang de zin, waarin in deze gevallen van liefde gesproken wordt, is het al dan niet juist om van liefde als van het middelpunt of toppunt van het menselijk bestaan te spreken.
auteur: Viktor E. Frankl
website: http://viktorfrankl.nl/Artikelen/Rond%20de%20Liefde.pdf
Ten aanzien van de vraag wat liefde dan wel is, kunnen wij het beste uitgaan van de vraag wat liefde niet is. Zouden wij de tekstdichters van schlagers en songs geloof schenken, dan is het moeilijk om vast te stellen wat er niet onder liefde valt, te beginnen bij de zogenaamde en zo vaak bezongen liefde der matrozen. Eenieder, die niet vooringenomen is, zal het van de hand wijzen om bij een matroos, die bijvoorbeeld in een havenkroeg zijn liefde bezweert aan een meisje, dat hij zojuist heeft leren kennen en dat door hem geprefereerde eigenschappen, zoals blonde ogen en blond haar heeft, van liefde te spreken. Men heeft het wel niet ver mis, indien men aanneemt, dat het hierbij inderdaad om iets driftmatigs gaat.
Maar ook in een ander geval, namelijk in het geval van een bak-vis, die met een filmster dweept, zal niemand van liefde in de echte zin van het woord willen spreken, ook al gaat het in dit geval niet zoals in het vorige om eigenschappen, die iets driftmatigs beroeren, doch veeleer om eigenaardigheden, die iemand in de grootste verrukking brengen, zoals een bepaalde wijze van lachen of een stem. Met dit alles wil niets ten nadele van filmspelers gezegd zijn, maar veeleer zal men in het laatste geval van een zekere verliefdheid kunnen spreken.
Het wordt echter geheel anders, indien het niet meer gaat om bepaalde eigenschappen of eigenaardigheden die iemand heeft, dan wel om datgene wat iemand niet heeft, maar is, dus om de drager van die eigenschappen en eigenaardigheden en wel om hem, om deze mens, in het hem eigene en eenmalige, met andere woorden indien het om de persoon gaat, die achter deze eigenschappen en eigenaardigheden staat. Deze in het oog vatten, deze ontmoeten – heet liefde.
Liefde heeft niet de in wezen anonieme partner bij bijvoorbeeld driftmatig bepaalde betrekkingen op het oog: een partner, die geheel en al te verwisselen is met een willekeurige drager van identieke eigenschappen, want de slechts driftmatig ingestelde of verliefde mens heeft juist niet de persoon, maar een type op het oog. De matroos, waarvan wij in het begin spraken, bedoelt immers geenszins dat éne meisje uit de havenkroeg, maar het ‘type’ met blonde haren en blauwe ogen. Vandaar is er ook bij driftmatigheid, in tegenstelling met liefde, een zogenaamde overdracht mogelijk, terwijl liefde om het zo uit te drukken niet over te dragen is, waarvan eenieder zich kan overtuigen zodra hij zich afvraagt of hij in het geval van de dood van een mens, die hij liefheeft, in staat zou zijn om een dubbelganger lief te hebben, bijvoorbeeld de tweelingzuster, respectievelijk de tweelingbroer van het geliefde wezen. De partner van een puur drift-matige relatie (maar ook de partner van een puur maatschappelijke betrekking) is min of meer anoniem. Doch de partner van een echte liefdesbetrekking ontmoet men zonder meer als een persoon – waartegen men “jij” zegt. Wij zouden het aldus kunnen formuleren: Liefhebben betekent tegen een bepaalde persoon “jij” kunnen zeggen; liefhebben betekent echter niet alleen tot iemand jij kunnen zeggen, maar nog iets meer, namelijk “,ja” tot hem kunnen zeggen; dat wil zeggen niet alleen doordringen in het wezen van een mens, in het hem eigene en eenmalige, zoals wij dit noemden, doch tevens hem in zijn waarde zien en hierin geloven. Derhalve niet alleen een mens in zijn zoen-niet-anders-zijn zien, maar tegelijk ook meer: zijn kunnen-zijn, zijn zijns-mogelijkheden mede omvatten. Dat wil zeggen hem niet slechts zien zoals hij in feite is, maar ook alles wat hij kan worden, respectievelijk moet worden. Liefde betekent met andere woorden – naar een prachtige formulering van VON HATTINGBERG – de ander zien zoals God hem bedoeld heeft. Er is derhalve geen sprake van, dat echte liefde blind is – zulks geldt hoogstens voor de verliefdheid. Echte liefde echter maakt de mens juist wezenlijk ziende; meer nog: doet hem scherp en helder zien en maakt hem als het ware helderziende. De mogelijkheden aan waarden van het geliefde wezen zien, betekent immers juist zien wat alles mogelijkheid is, dus nog geen werkelijkheid, wat alles nog niet verwerkelijkt is, maar nog verwerkelijkt moet worden.
Na dit alles zou men misschien de indruk gekregen kunnen hebben, dat liefde, ook de liefde tussen man en vrouw, met het driftleven al heel weinig te maken heeft. Dit is echter geenszins het geval. want veeleer kan gezegd worden, dat liefde juist het driftmatige in ons nodig heeft, en omgekeerd» dat het driftleven niet buiten de liefde kan.
In hoeverre heeft de liefde de geslachtsdrift nodig? In zoverre als liefde zich namelijk bedient van het drift-matige in ons en wel als haar middel om zich uit te drukken, zodat men gevoegelijk kan zeggen: het menselijk geslachtsleven begint eerst daar menselijk, dat wil zeggen mens-waardig te worden, waar het meer is dan louter geslachtsleven, namelijk juist liefdeleven. Liefde is echter niet, althans niet in oorsprong, en dient ook geenszins te zijn: een middel tot alleen maar genot, dus louter een “genotsmiddel”, indien ik mij zo mag uitdrukken.
Doch evenmin dient liefde alleen maar middel tot het doel in een andere zin te zijn, namelijk alleen maar middel tot het doel der voortplanting. In beide gevallen wordt de waarde en de waardigheid van het menselijk liefdeleven gedevalueerd. De opvatting, dat het liefdeleven, beter gezegd het huwelijksleven, alleen maar middel tot voortplanting is, kan er toe bijdragen het kinderloos blijvende huwelijk te beroven van de zin, die onafhankelijk daarvan toch blijft bestaan. Zulk een beperking van het gezichtsveld van de waarden, zulk een diafragmeren, ten aanzien van de volheid van zin van het menselijk bestaan, kortom: zulk een verblinding leidt – als elke verblinding – rechtstreeks tot vertwijfeling. Want aan alle vertwijfeling ligt een verblinding of kortzichtigheid ten grondslag. dat wil zeggen een overschatting van één waarde, die iemand daardoor verblindt, zodat men blind wordt voor alle andere waarden.
Hoe arm zou immers het leven zijn, indien het niet nog andere mogelijkheden bood om het zinvol gestalte te geven, om het met zin te vervullen, want wat zou het leven zijn als de zin ervan zou staan of vallen met trouwen en kinderen krijgen. Door zulk een visie wordt het leven en in het bijzonder het leven van een vrouw eigenlijk van waarde beroofd.
In hoeverre nu heeft het driftmatige in de mens de liefde nodig? In zoverre als iedere normale ontwikkeling van het driftleven tot voorwaarde heeft, dat de jonge mens in staat is om werkelijk lief te hebben. Dit vermogen is bij uitstek richtinggevend voor het rijpingsproces van het driftleven en geeft in het algemeen richting aan het driftmatige in de mens; het richt en ordent het driftleven niet alleen op een “drift-doel”, maar ook op een “drift-objekt”“ om mij hierbij van deze begrippen-antithese van FREUD te bedienen, namelijk op de persoon van de bepaalde geliefde partner. Er kan niet genoeg de nadruk op gelegd worden, dat naarmate de drift op deze wijze gericht en geordend is naar de persoon van de ander, van de geliefde, in die mate ook de drift zich laat rangschikken en verenigen in de eigen persoon. Dan ook slechts is een monogame betrekking mogelijk, want dan is de waarborg aanwezig voor een definitieve en exclusieve en dat wil niet anders zeggen dan monogame keus van een partner.
De rijping van het driftleven bestaat derhalve in een toenemende integratie van het driftmatige door de persoon. Doch alleen een Ik, dat een Gij intendeert, kan het Es integreren.
Indien in deze zin het vermogen om lief te hebben de grondslag vormt van een normaal driftleven, dan kan omgekeerd de liefde niet louter een product of een epifenomeen van het driftmatige zijn, zoals de oudere psychoanalyse beweerd heeft. Maar het kraakt al wat in de voegen van het gebouw van de orthodoxe psychoanalytische leer; zo heeft niemand minder dan de bekende analyticus Theodor REIK, een van de grootste en oudste leerlingen van Sigmund FREUD, in zijn laatste werk letterlijk geschreven:
“Er bestaat geen gesublimeerde seksualiteit en de libido theorie is op een onjuiste grondslag opgebouwd.” Het betreffende boek heeft in de Duitse vertaling de veelbetekenende titel van “Geschlecht und Liebe”, en het dualisme, waarop deze titel duidt, is radikaal bedoeld en in overeenstemming met de overtuiging van REIK, dat liefde enerzijds en seksualiteit anderzijds juist een twee-eenheid vormen en dat beide niet tot elkaar te herleiden of van elkaar af te leiden zijn.
Wij spraken zojuist van een proces van integratie, dat wil zeggen van het in de eenheid en totaliteit van de mens doen opnemen van het driftleven door de persoon, van een proces van personifikatie, van het doordringen vanuit het personale midden. Er zijn nu tweeërlei momenten, die dit integratieproces kunnen doen mislukken: het kan mislukken door ontmoediging en door teleurstelling. Door ontmoediging indien men niet in staat is om zich de mogelijkheid van het opbouwen van een geslaagde liefdesbetrekking voor te stellen – en hoe vaak gebeurt het, dat jonge mensen in dit opzicht de moed verliezen! En door teleurstelling indien de jonge mens reeds op de goede weg was om een echte liefdesverhouding op te bouwen, doch door de partner wordt afgewezen en dan in zijn ontwikkeling terugvalt. Zulke mensen geven zich dan over aan de verdoving, zij storten zich in de roes van alleen maar driftmatig genot en van louter driftbevrediging. in zulke gevallen worden niet de driften verdrongen, doch het is de liefde, die dan door de driften verdrongen wordt onvermijdelijk komt het dan niet slechts tot een kompensatie, tot een soort evenwicht, maar tot een overkompensatie, tot meer dan een vereffening; het komt dan namelijk zo ver, dat de kwantiteit in de plaats van de kwaliteit treedt – konkreet gezegd: de pure driftbevrediging moet het gezochte en vurig verlangde liefdesgeluk goed maken; en hoe minder een mens nog aan de mogelijkheid van een vervulling van zijn liefdesverlangen gelooft, des te meer zal hij zich voor de noodzaak gesteld zien zo veel mogelijke bevrediging van zijn driftleven binnen te halen. Het tragikomische daarbij is, dat de betreffende zich als een held voordoet, terwijl hij in werkelijkheid een zwakkeling is, niet in staat zich een werkelijk liefdesgeluk te verwerven.
Maar niet alleen een liefdesontgoocheling wordt op deze wijze gekompenseerd doch het kan ook gebeuren, dat een teleurstelling van de mens ten aanzien van het hem aangeboren streven naar een zin van zijn bestaan, dat te leven waard is, dat zulk een existentiële ontgoocheling door een seksuele verdoving gekompenseerd wordt, en zulks geschiedt in al die gevallen. waarin een mens schipbreuk lijdt ten aanzien van zijn wil-tot-zin, zoals wij deze steeds genoemd hebben: hoe meer hij dan wat zijn eisen aan de zin van het leven betreft, met lege handen staat, des te meer geeft hij zich over aan de wil-tot-lust. En eerst dan komt het tot zoiets als wat door de psychoanalyse het lustprincipe is genoemd; dan eerst wordt de bevrediging van het driftleven middel tot het doel, en wel tot het doel van het genot, dus tot genotmiddel, zoals wij het tevoren noemden. Doch dan is ook het genot zelf en van zijn kant reeds lang louter een middel tot het doel geworden, namelijk het doel van de verdoving.1)
VOETNOOT:
1) Vergelijk Leo TOLSTOI, Krieg und Frieden, VIIIe deel, Hoofdstuk 1:
“Pierre had nu niet zoals vroeger perioden van vertwijfeling, zwaarmoedigheid en walging van het leven; maar deze ziekte, die zich vroeger in hevige aanvallen had geopenbaard, was alleen in zijn innerlijk verdrongen en week geen seconde van Waarheen? Waarom? Wat gebeurt er in de wereld? vroeg hij zich zonder inzicht meerdere malen in de loop van iedere dag af, als hij onwillekeurig over de zin van het leven nadacht; maar omdat hij uit ervaring wist, dat er geen antwoord was op zijn vragen zocht hij ijlings ervan los te geraken, greep hij naar een boek of maakte hij dat hij in de club of bij Apollon Nikolajewitsch kwam om daar over het geroddel in de stad te praten…. Het was een te verschrikkelijk gevoel om onder de voortdurende druk van deze onopgoloste levensvragen te staan en zo gaf hij zich over aan de eerste de beste genietingen, alleen om al die vragen te vergeten….
En het scheen hem toe, dat alle mensen trachtten zichzelf te redden voor de ernstige vragen van het leven, de een door eerzucht, een ander door kaartspel, weer een ander door het opstellen van wetten, anderen weer door vrouwen, door speelzucht. door paarden, door politiek, door de jacht. dor de wijn, door beroepsbezigheden.”
Samenvattend kan men stellen: De mens is in eerste en laatste instantie door een wil-tot-zin bezield, geestelijk doordrongen van een verlangen naar de grootst mogelijke vervulling van de zin van zijn bestaan en dienovereenkomstig worstelend om een levenswaardige inhoud van zijn leven, waarbij hij door wil dringen tot de zin van het leven. En wij geloven, dat de mens eerst dan en eerst daar waar deze wil-tot-zin onvervuld is gebleven, dit innerlijk onvervuld zijn tracht te verdoven en zich in een roes stort door steeds meer bevrediging van zijn driften. Met andere woorden: de wil tot lust treedt eerst dan op het voorplan indien de mens met lege handen staat ten aanzien van zijn wil-tot-zin; dan eerst begint de mens te vallen onder het lustprincipe in de zin van de psychoanalyse. De seksuele libido woekert slechts in een existentieel vacuüm!