Reisverslag Chartres
In de week na Pasen hebben we, op initiatief van Marie-Anne Paepe uit Brugge, met een groep van 33 deelnemers de kathedraal te Chartres bezocht. Ik heb op donderdagavond een inleidende voordracht gehouden in een zaaltje in het hotel St. Yves, achter de kathedraal gelegen. Daarna hebben we op vrijdag de kathedraal bezocht, ’s middags onze ervaringen uitgewisseld, en daarna nogmaals de kathedraal bezocht. ’s Avonds hebben we een uitermate gezellig diner genoten met de hele groep. Op zaterdag morgen heb ik een afsluitende voordracht gehouden, waarna we naar huis zijn gegaan. In het onderstaande stuk staat een beschrijving van de grondslag voor dit bezoek. Ik heb hier voordrachten over gehouden in Hamburg, Amsterdam en Breda. Het bezoek aan Chartres, waar we dit thema ter plekke konden bespreken, vormde een hoogtepunt.
Naar aanleiding van de voordrachten in Hamburg schreef ik de volgende korte samenvatting.
auteur:Holger Niederhausen
vertaling: Jolanda Mourik-de Vilder
reisleider: Mieke Mosmuller
website: https://www.occident.nl/nl/reisverslagen/reisverslag-chartres
“Dit is hetgeen wat ik u vandaag wilde vertellen, mijn lieve vrienden, over de geheel andersoortige ervaring die wij hebben wanneer we in de geestelijke wereld zijn, dan hier in de fysieke. En toch hangen de dingen wederom samen. Maar ze hangen zo samen, dat wij geheel omgestulpt zijn. Wanneer wij hier de mensen zo zouden kunnen omstulpen, dat wij zijn binnenste naar buiten zouden keren, dat dus bijvoorbeeld het binnenste, het hart, dan de oppervlakte van de mens zou zijn – hij zou daarbij niet blijven leven als fysieke mens, dat kunt u wel geloven – maar wanneer men hem zou kunnen omstulpen, midden in het hart vastpakken en hem dan zoals een handschoen omstulpen, dan zou hij niet zo een mens blijven zoals hij hier is, dan zou hij zich uitbreiden tot een universum. Want wanneer men zich in een punt in het hart concentreert en dan de mogelijkheid heeft zichzelf in de geest om te stulpen, dan wordt men die wereld, die men anders beleeft tussen de dood en een nieuwe geboorte. Dat is het geheim van het menselijk innerlijk, dat alleen in de fysieke wereld niet naar buiten gestulpt kan worden. Maar het menselijk hart is ook een omgestulpte wereld en zo hangt de fysieke aardewereld wederom samen met de geestelijke wereld. Wij moeten wennen aan dit omstulpen. Wanneer wij daar niet aan wennen, dan krijgen wij er nooit een juiste voorstelling van, hoe zich eigenlijk de huidige fysieke wereld tot de geestelijke wereld verhoudt.”
( In: Hans Bonneval, Umstülpung als Schöpfungs- und Bewusstseinsprinzip. Verlag Ch. Möllmann, 4. Auflage 2008. Zitat aus: Rudolf Steiner, GA 214, Das Geheimnis der Trinität, 9. Vortrag.)
In het hoofdstuk ‘Zur Begründung’ in het boek van Hans Bonneval over de omstulping bevindt zich dit citaat van Rudolf Steiner. Het gaf mij de aanleiding om ook werkelijk intensief te proberen om mij de omstulping van het hart zo levendig en krachtig als maar mogelijk voor te stellen.
Ten eerste moet men zich erop bezinnen hoe het bewustzijn van de mensen zich, naar het gevoel, in het hart bevindt. Wanneer men dus met een oefening begint, dan is toch het eerste wat men daar doen wil zich een voorstelling maken hoe het bewustzijn op aarde heel centraal in de mens ‘gelokaliseerd is’, en hoe het zodanig omgestulpt kan worden dat wat binnen zit buiten wordt, en wat buiten zit binnen wordt. Wanneer men op deze manier meditatief probeert om zijn innerlijk zelfgevoel helemaal om te stulpen, dan treedt er een gewaarwording op die niet zo makkelijk te verdragen is. Want het ‘ik-punt’ moet omtrek worden, en alles wat men ‘niet-ik’ kan noemen moet punt worden, of in elk geval door de ‘ik-omtrek’ omsloten worden.
Wanneer men dan echter enig inzicht van Rudolf Steiner heeft ontvangen over het leven tussen de dood en een nieuwe geboorte, dan komt iets groots in het bewustzijn. Men krijgt er een vermoeden van hoe het hart eigenlijk zon is, en hoe men zich na de dood, wanneer men de zonnesfeer betreedt, zo uitgebreid heeft, dat het Ik zich helemaal overgegeven heeft. De gewaarwording van het zelf neemt een heel andere aard aan. Het strekt zich naar boven verder uit en wordt muziek. Men is niet meer ‘zelf’, maar helemaal toon, in de sferische harmonie met andere tonen. Het ik is buiten, de geest wordt muziek, neemt zijn eigen vorm aan.
Maar de expansie gaat nog verder. De muziek was nog een zonnebeleving, maar nu stijgt men op naar Mars, waar de klinkende muziek betekenisvol begint te klinken, zij wordt woord. En men wordt zijn eigen woord, wordt zelf helemaal woord, betekenis in het wereldal. Het werk aan het toekomstige lichaam klinkt hier als muzikaal woord en dit vergeestelijkt zich nog meer wanneer het zich uitbreidt tot Jupiter. Want Jupiter vormt het woord tot wereldgedachten, en men leeft muzikaal sprekend in gedachten verder, ja men is zelf een sprekende muzikale gedachte, en leeft te midden van deze slechts te vermoeden wereld. Dan breidt de sfeer zich nog verder uit, men voelt zich ìn de hele wereld- en mensenontwikkeling, doordat het werelddenken de wereldherinnering opneemt, ja wordt. Saturnus schenkt deze omvorming van het reeds volledig omgestulpte bewustzijn.
Wanneer de mens zich op aarde met Christus verbonden heeft, kan hij nog boven Saturnus uitstijgen, tot in het middernachtelijk uur van het bestaan, waar hij de impulsen opneemt en vormt, om in een nieuw aardelichaam de geest te kunnen vinden, en ook te mogen verkondigen. Dan gaat het weer naar beneden, en de mens in de geest moet zich geleidelijk de verhevenheid van de wereldherinnering, van de wereldgedachten en van het wereldwoord eigen maken, zich geleidelijk uit de zaligheid losmaken en streven naar een nieuw ‘punt-ik’.
Dat gebeurt wanneer hij naar beneden de zon bereikt. Daar stulpt het kosmische hart wederom om, nu echter om het zelf op te nemen, om zelfstandig te worden, en om bij het afdalen steeds meer de geestelijke zaligheid, in al haar verscheidenheid, te vergeten. Het bewustzijn wordt sprookjesachtig, slapend, er wordt uit de Lethe gedronken. Dit proces begint bij de zon, het afscheid van de hemelse harmonie en het inleven in een nieuwe persoonlijkheid.
Het tweede dat men proberen kan, is een omstulping van het orgaan hart uitvoeren – in meditatieve gedachten. Dat is een heel andere werkzaamheid dan de hierboven beschrevene, want men moet nu niet denkend en voelend alleen maar voorstellen, maar aanschouwend en in beweging, in een omstulpingsbeweging. De moeilijkheid is daarbij dat het hart nu eenmaal niet een zuivere bolvorm heeft, maar een gecompliceerde vierdeling, waarbij de binnenwand niet glad is. Deze binnenwand moet nu buiten komen, en de septa, die de ruimte in vier ruimtes onderverdelen – twee atria en twee ventrikels – die moeten zo voorgesteld worden dat zij bij het instulpen wederom de juiste plaats krijgen. Zo aanschouwend voor te stellen is een behoorlijke inspanning.
Het hart bestaat uit vier holle ruimten:
* Twee hartkamers (ventrikels)
* Twee boezems (atria)
Op de site staat een schematische voorstelling van het hart.
Nu moet men bij een dergelijke omstulping niet denken dat men het zo exact kan doen als bij een geometrisch lichaam. Daar wordt weliswaar binnen buiten en buiten binnen, maar de vergeestelijking treedt niet in. Hier, bij het hart treedt men binnen in de geestelijke wereld, en er gebeurt iets vergelijkbaars als beschreven in het eerste deel. Het hele innerlijke leven komt buiten het hart, en de hele omgeving, tot aan de sterren, komt binnen het nieuwe bouwwerk.
Wanneer men zich concentreert op de septa en de hartkleppen, op de klepspieren (de papillairspieren), die zich uitstrekken in de ventrikels, en je probeert deze structuur tot buitenwand te maken, dan krijg je een bouwwerk waarbij de septa zich als een kruis over de buitenwand ontvouwen; de spiertjes geven een soort kantwerk aan de buitenzijde.
In de meditatie vormde zich dit beeld en werd tot een gothische kathedraal, zoals ik die in Chartres enige keren waargenomen heb. Zulk een ‘zien’ komt als een soort plotseling inzicht, dat niet alleen het beeld geeft, maar tegelijkertijd ook de betekenis. Want men ‘ziet’ dan tegelijkertijd, hoe de kathedraal werkelijk een poging is, de mens, zoals hij is tussen dood en een nieuwe geboorte, te laten beleven, hoe onvolkomen ook.
Natuurlijk is een dergelijke constructie te star en te levenloos om enigszins in de buurt van het doel te kunnen komen. Maar de buitenzijde van de kathedraal is naar het gevoel, aanschouwend beleefd, een omgestulpte binnenzijde van het hart, en de binnenzijde van de kathedraal laat dan de kosmos zien, zoals de mens na de dood, voor de geboorte, zich daaraan gelijk maakt.
Wanneer men de kathedraal op deze wijze bekijkt, dan moet men de portalen met eerbied doorschrijden – want men gaat de geestelijke wereld binnen. De portalen hebben ook allemaal de loutering van de ziel als thema, zij het op verschillende wijze. Is men eenmaal in de kathedraal, in de geestelijke wereld dus, dan is het interieur een volledig omgestulpte mens. De hersenen vindt men op de grond in de vorm van het Labyrinth.
Rudolf Steiner heeft beschreven, hoe in Knossos het Labyrinth beeld is voor het verstand dat zich vergissen kan. Ariadne is het reine denken, dat Theseus meeneemt naar het centrum in de vorm van een draad. Innerlijk overwint hij de Minotaurus en hij kan dankzij deze draad de weg terug naar buiten vinden. Het Labyrinth van Chartres heeft de vorm van dit Labyrinth in Knossos.
Het licht van buiten stroomt vol van kleuren naar binnen door de wonderbaarlijke glas-in-lood ramen, die men nergens zo kan zien als in Chartres. De vormen lijken van venster naar venster te metamorfoseren, en ze bevatten een Akasha-kroniek; de hele geestelijke geschiedenis van de aarde is daar afgebeeld.
Zo kan men verder gaan. Het grote roosvenster in de westgevel verwijst naar het hemelse Jeruzalem uit de Apocalyps van Johannes.
Hier is de mens volkomen geworden. Dit heeft men in de kathedraal willen uitbeelden. De mens in het middernachtelijk uur van het bestaan, waar hij zijn toekomstig lichaam zuiver vorm gegeven heeft, en in overeenstemming met het hemelse Jeruzalem leeft.