PSALM 97
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 97 (HSV)
1 De HEERE regeert, laat de aarde zich verheugen en vele kustlanden zich verblijden.
2 Donkere wolken zijn rondom Hem, gerechtigheid en recht zijn het fundament van Zijn troon.
3 Vuur gaat voor Zijn aangezicht uit en zet rondom Zijn tegenstanders in vlam.
4 Zijn bliksemflitsen verlichten de wereld, de aarde ziet ze en beeft.
5 De bergen smelten als was voor het aangezicht van de HEERE, voor het aangezicht van de Heere van heel de aarde.
6 De hemel verkondigt Zijn gerechtigheid en alle volken zien Zijn heerlijkheid.
7 Beschaamd moeten zijn allen die beelden dienen en zich op de afgoden beroemen. Buig u voor Hem neer, alle goden.
8 Sion heeft het gehoord en zich verblijd, de dochters van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, HEERE.
9 Want U, HEERE, bent de Allerhoogste over de hele aarde, U bent zeer hoog verheven boven alle goden.
10 U die de HEERE liefhebt, haat het kwade. Hij bewaart de ziel van Zijn gunstelingen, Hij redt hen uit de hand van de goddelozen.
11 Licht is gezaaid voor de rechtvaardige en blijdschap voor de oprechten van hart.
12 Rechtvaardigen, verblijd u in de HEERE; loof Hem ter gedachtenis aan Zijn heiligheid.
Psalm 97 (berijmd)
Vers 1
God heerst als Opperheer;
Dat elk Hem juichend eer’;
Gij, aarde, zee en eiland,
Verheugt u in uw Heiland.
Hem dekt met majesteit
Der wolken donkerheid;
Hij vestigt Zijnen troon
Op heil’ge rijksgeboôn,
Vol recht en wijs beleid.
Vers 2
Een vuurgloed gaat Hem voor,
Den gansen hemel door,
En blaakt aan alle zijden
Hen, die Zijn macht bestrijden;
Zijn felle bliksemschicht
Snelt door al ‘t zwerk, verlicht
Den gansen wereldkloot;
Het aardrijk ziet zijn nood,
En ijst, en beeft, en zwicht.
Vers 3
‘t Gebergte smelt als was,
En wordt geheel tot as,
Voor ‘t aangezicht des HEEREN,
Wien al wat leeft, moet eren.
‘t Verbaasde hemelrond
Meldt, in dien naren stond,
Zijn billijkheid en macht;
De volken zien Zijn kracht
Op ‘s aardrijks ruimen grond.
Vers 4
Dat ieder schaamrood zij,
Die, onbeschroomd en vrij,
Een beeld durft eer bewijzen
En nietig’ afgoôn prijzen,
Den waren God ten hoon.
Knielt voor Hem, al gij goôn!
Zwicht voor den Opperheer;
Buigt u met ootmoed neer
Voor Zijn geduchten troon.
Vers 5
Gans Sion was verheugd,
En juicht’, o HEER, van vreugd,
Met Juda’s docht’renscharen,
Wanneer ‘t de blijde maren
Uws oordeels had gehoord;
Want Gij heerst ongestoord,
En toont Uw macht alom,
Ver boven ‘t godendom,
‘t Welk siddert voor Uw woord.
Vers 6
Beminnaars van den HEER,
Verbreiders van Zijn eer,
Hoopt steeds op Zijn genade,
En haat altoos het kwade.
Hij, die in tegenspoed
Zijn gunstgenoten hoedt,
Verleent hun onderstand,
En redt z’ uit ‘s bozen hand,
Die op hun onschuld woedt.
Vers 7
Gods vriend’lijk aangezicht,
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all’ oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen, om uw lot;
Verblijdt u steeds in God;
Roemt, roemt Zijn heiligheid;
Zo word’ Zijn lof verbreid
Voor al dit heilgenot.