PSALM 92
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 92 (HSV)
1 Een psalm, een lied, op de sabbatdag.
2 Het is goed om de HEERE te loven en voor Uw Naam psalmen te zingen, Allerhoogste;
3 in de morgen Uw goedertierenheid te verkondigen en Uw trouw in de nachten,
4 op het tiensnarig instrument en op de luit, bij snarenspel op de harp.
5 Want U hebt mij verblijd, HEERE, met Uw daden; ik zal vrolijk zingen over de werken van Uw handen.
6 HEERE, hoe groot zijn Uw werken, zeer diep zijn Uw gedachten.
7 Een onverstandig man weet hier niets van en een dwaas begrijpt dit niet:
8 wanneer de goddelozen groeien als gras en allen die onrecht bedrijven, bloeien om tot in eeuwigheid weggevaagd te worden!
9 Maar U bent de Allerhoogste, voor eeuwig de HEERE.
10 Want zie, Uw vijanden, HEERE, want zie, Uw vijanden zullen omkomen; allen die onrecht bedrijven, zullen overal verspreid worden.
11 Maar U zult mijn hoorn opheffen als die van een wilde os, ik ben met verse olie overgoten.
12 Mijn oog zal de val aanschouwen van hen die mij bespieden; mijn oren zullen horen wat de kwaaddoeners overkomt die tegen mij opstaan.
13 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal opgroeien als een ceder op de Libanon.
14 Wie in het huis van de HEERE geplant zijn, die mogen groeien in de voorhoven van onze God.
15 In de ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen fris en groen zijn,
16 om te verkondigen dat de HEERE waarachtig is; Hij is mijn rots en in Hem is geen onrecht.
Psalm 92 (berijmd)
Vers 1
Laat ons den rustdag wijden
Met psalmen tot Gods eer.
‘t Is goed, o Opperheer,
Dat w’ ons in U verblijden;
‘t Zij d’ ochtendstond, vol zoetheid,
Ons stelt Uw gunst in ‘t licht,
‘t Zij ons de nacht bericht
Van Uwe trouw en goedheid.
Vers 2
‘t Voegt ons met blijde klanken,
Door ‘t voorbedachte lied,
Hem, die het al gebiedt,
Op harp en luit te danken.
Gij hebt door Uw vermogen,
O HEER, mijn hart verheugd;
Ik zal, verrukt van vreugd,
Uw grote daân verhogen.
Vers 3
Hoe groot zijn, HEER, Uw werken!
Hoe ver gaat Uw beleid!
Gij stelt, met mogendheid,
Elk deel zijn juiste perken.
Een ziel, aan ‘t stof gekluisterd,
Beseft Uw daden niet;
Geen dwaas weet, wat hij ziet;
Zijn oordeel is verduisterd.
Vers 4
Dat vrij, als groene telgen,
De boze welig groei’;
Gij zult, in zijnen bloei,
Voor eeuwig hem verdelgen.
Niets stelt U immer palen;
Gij zijt de hoogst’ in macht;
Gij zijt de HEER; Uw kracht
Zal eeuwig zegepralen.
Vers 5
Wie U durft wederstreven,
Wie onrecht durft begaan.
Zult Gij, o God, weerstaan,
Verstrooien en doen sneven.
Gij zult mijn eer vergroten,
Mij sterken in mijn stand;
Ik ben door Uwe hand,
Met olie overgoten.
Vers 6
Mijn oog zal hen aanschouwen,
Die listig al mijn paân
In ‘t heim’lijk gadeslaan,
Mij telkens onrust brouwen;
Ook zal mijn oor eens horen,
Dat Gij de bozen straft,
Dat Gij mij wraak verschaft
Van hen, die mij verstoren.
Vers 7
‘t Rechtvaardig volk zal bloeien,
Gelijk op Libanon,
Bij ‘t koest’ren van de zon,
De palm en ceder groeien.
Zij, die in ‘t huis des HEEREN,
In ‘t voorhof zijn geplant,
Zien door des Hoogsten hand
Hun wasdom steeds vermeêren.
Vers 8
In hunne grijze dagen
Blijft hunne vreugd gewis;
Zij zullen, groen en fris,
Gewenste vruchten dragen;
Om met verheugde monden
Te roemen ‘t recht mijns Gods.
In Hem, mijn vaste rots,
Is ‘t onrecht nooit gevonden.