PSALM 85
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 85 (HSV)
1 Een psalm, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
2 U bent Uw land goedgezind geweest, HEERE, U bracht een omkeer in de gevangenschap van Jakob.
3 De ongerechtigheid van Uw volk hebt U weggenomen, U hebt al hun zonden bedekt. Sela
4 U hebt al Uw verbolgenheid weggenomen, U hebt Zich van Uw brandende toorn afgewend.
5 Breng ons terug, o God van ons heil, doe Uw toorn over ons teniet.
6 Zult U voor eeuwig toornig op ons zijn, Uw toorn laten duren van generatie op generatie?
7 Zou Ú ons niet weer levend maken, zodat Uw volk zich in U verblijdt?
8 Toon ons Uw goedertierenheid, HEERE, geef ons Uw heil.
9 Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal, want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstelingen van vrede spreken; maar laten zij niet tot dwaasheid terugkeren.
10 Ja, Zijn heil is nabij hen die Hem vrezen, zodat er eer in ons land woont.
11 Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar.
12 Trouw komt op uit de aarde, gerechtigheid ziet uit de hemel neer.
13 Ook geeft de HEERE het goede, en geeft ons land zijn opbrengst.
14 Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht uit, Hij zet haar langs de weg waar Zijn voetstappen staan.
Psalm 85 (berijmd)
Vers 1
Gij hebt Uw land, o HEER, die gunst betoond,
Dat Jacobs zaad opnieuw in vrijheid woont;
De schuld Uws volks hebt G’ uit Uw boek gedaan;
Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan;
Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust;
De hitte van Uw gramschap is geblust.
O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.
Vers 2
Heeft dan, o HEER, Uw gramschap nimmer end?
Zal z’ eindlijk niet eens worden afgewend?
Of zal Uw toorn ook op ons nakroost woên?
Zult g’ Uit den dood ons niet herleven doen,
Opdat Uw volk zich weer in U verblij’?
Dat toch, o HEER, Uw goedheid ons bevrij’;
Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand,
Uit vrije gunst, het zuchtend vaderland.
Vers 3
Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft;
Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft,
Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vreê,
Mits hij niet weer op ‘t spoor der dwaasheid treê.
Voorwaar, Gods heil is reeds nabij ‘t geslacht,
Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht;
Opdat er eer in onzen lande woon’
En zich aldaar op ‘t luisterrijkst vertoon’.
Vers 4
Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van ‘t recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d’ aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van ‘s hemels boog;
Dan zal de HEER ons ‘t goede weer doen zien;
Dan zal ons ‘t land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z’ alom, waar Hij Zijn treden richt.