PSALM 8
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 8 (HSV)
1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De Gittith’.
2 HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde!
U Die Uw majesteit getoond hebt boven de hemel.
3 Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen
hebt U een sterk fundament gelegd, omwille van Uw tegenstanders,
om de vijand en wraakzuchtige te laten ophouden.
4 Als ik Uw hemel zie, het werk van Uw vingers,
de maan en de sterren, die U hun plaats gegeven hebt,
5 wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt,
en de mensenzoon, dat U naar hem omziet?
6 Toch hebt U hem weinig minder gemaakt dan de engelen
en hem met eer en glorie gekroond.
7 U doet hem heersen over de werken van Uw handen,
U hebt alles onder zijn voeten gelegd:
8 schapen en runderen, die allemaal,
en ook de dieren van het veld,
9 de vogels in de lucht en de vissen in de zee,
al wat over de paden van de zeeën gaat.
10 HEERE, onze Heere,
hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde!
Psalm 8 (berijmd)
Vers 1
HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe wordt Uw naam op aard’ alom geprezen!
Gij, die den glans van Uwe majesteit
Hebt boven lucht en heem’len uitgebreid.
Vers 2
Uw mogendheid heeft sterkte willen gronden
Uit kind’ren, ja, uit zuigelingen monden;
Zo breekt Uw hand des vijands boos geweld,
Daar Gij zijn haat en wraakzucht palen stelt.
Vers 3
Sla ik naar ‘t ruim der held’re hemelbogen,
Dat heerlijk werk van Uwe ving’ren, d’ ogen;
Zie ik bedaard den glans der zilv’ren maan,
En ‘t sterrenheir, door U geschapen, aan.
Vers 4
Mijn God, wat is de mens dan op deez’ aarde!
De broze mens, hoe klimt hij tot die waarde,
Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt;
En ‘s mensen zoon Uw teêrste liefde schenkt!
Vers 5
Gij deedt hem wel, een weinig tijds, beneden
Het eng’lenheir een rang en plaats bekleden;
Maar hebt hem ook Uw rijkste gunst betoond,
En hem met eer en heerlijkheid gekroond.
Vers 6
Gij geeft hem, wijd en zijd in alle landen,
De heerschappij der werken Uwer handen.
Ja, zet èn aard’ en zee voor ‘s mensen zoon,
Door Uw gezag, ter voetbank van zijn troon.
Vers 7
Waar schapen zijn, of ossen in de weiden;
Waar enig vee op bergen zij of heiden;
Waar ‘t wild gediert’ ook zwerv’ in woud en veld:
Gij hebt het al in zijne macht gesteld.
Vers 8
Wat voog’len door den ruimen luchtkring zweven;
Wat vissen er in stroom en beken leven;
En wat de paân doorwandelt van de zee:
Zijn hoog bevel deelt hij aan allen mee.
Vers 9
HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe billijk wordt Uw grote naam geprezen;
Hoe heerlijk rolt, uit aller vromen mond,
Die grote naam door ‘t ganse wereldrond!