PSALM 29
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 29 (HSV)
1 Een psalm van David. Geef de HEERE, machtige heersers, geef de HEERE eer en macht.
2 Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, buig u voor de HEERE neer in Zijn heerlijk heiligdom.
3 De stem van de HEERE klinkt over de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.
4 De stem van de HEERE is vol kracht, de stem van de HEERE is vol glorie.
5 De stem van de HEERE breekt de ceders, ja, de HEERE verbreekt de ceders van de Libanon.
6 Hij doet de Libanon huppelen als een kalf en de Sirjon als een jonge, wilde os.
7 De stem van de HEERE hakt vurige vlammen uit de wolken.
8 De stem van de HEERE doet de woestijn beven, de HEERE doet de woestijn Kades beven.
9 De stem van de HEERE doet de hinden jongen werpen en ontschorst de wouden; maar in Zijn tempel zegt eenieder: Hem zij de eer!
10 De HEERE troont boven de watervloed, ja, de HEERE troont als Koning voor eeuwig.
11 De HEERE zal Zijn volk kracht geven, de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.
Psalm 29 (berijmd)
Vers 1
Aardse machten, looft den HEER;
Geeft den HEERE sterkt’ en eer;
Dat de lof van ‘s Hoogsten naam
Aller groten roem beschaam’.
Vorsten, ‘t voegt u, Hem, in’t midden
Van Zijn heiligdom, t’ aanbidden:
‘t Voegt u, met de Godgetrouwen,
‘s HEEREN heerlijkheid t’ ontvouwen.
Vers 2
‘s HEEREN stem, op ‘t hoogst geducht,
Rolt en klatert door de lucht;
Berst, met vreselijk geluid,
Op de grote waat’ren uit;
Klinkt, met nadruk en vermogen,
Heerlijk uit de hemelbogen.
‘t Schepsel beeft en staat verwonderd,
Als de God der ere dondert.
Vers 3
‘s HEEREN wonderstem verbreekt,
Als Zijn grimmigheid ontsteekt,
‘t Ceed’renbos van Libanon;
Schudt den hogen Sirion;
Ceed’ren, uit den grond gewrongen,
Hupp’len als der rund’ren jongen;
Bergen voelen sidderingen,
Daar z’ als wilde stieren springen.
Vers 4
‘s HEEREN stem verbaast natuur;
Houwt uit bergen vlammend vuur;
Schiet van ‘t zwerk den bliksem neer;
Kades beeft voor ‘t buld’rend weer;
Woestenijen slaan aan’t zuchten,
Hinden krijgen, onder ‘t vluchten,
Barenswee; door vrees gedrongen,
Werpen z’, in dien nood, haar jongen.
Vers 5
‘s HEEREN stem ontbloot het woud;
Maar hij, die op God vertrouwt,
Buigt zich veilig, Hem ter eer,
Juichend in Zijn tempel neer.
‘t Is de HEER, Wiens wenk de stromen,
In hun woede kon betomen;
Die, in macht nooit af te meten,
Eeuwig is ten troon gezeten.
Vers 6
Looft den HEER, die wond’ren werkt;
Israël, Zijn volk, versterkt;
Hem, die Jacobs heilig kroost
Zeeg’nen zal met vreed’ en troost.