PSALM 147
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 147 (HSV)
1 Halleluja! Het is immers goed om voor onze God psalmen te zingen, want dat is lieflijk. Hem past een lofzang!
2 De HEERE bouwt Jeruzalem weer op, Hij verzamelt Israëls verdrevenen.
3 Hij geneest de gebrokenen van hart, Hij verbindt hen in hun leed.
4 Hij telt het aantal sterren, Hij noemt ze alle bij hun naam.
5 Onze Heere is groot en geweldig in kracht, Zijn inzicht is onmetelijk.
6 De HEERE houdt de zachtmoedigen staande, de goddelozen vernedert Hij, tot de grond toe.
7 Zing de HEERE een beurtzang met dankzegging, zing psalmen voor onze God met de harp,
8 Die de hemel met wolken bedekt, Die de aarde van regen voorziet, Die het gras op de bergen doet groeien;
9 Die aan het vee zijn voedsel geeft en aan de jonge raven wanneer zij roepen.
10 Hij vindt geen vreugde in de kracht van het paard, Hij schept geen behagen in de spierkracht van de man.
11 De HEERE is goedgezind voor wie Hem vrezen en op Zijn goedertierenheid hopen.
12 Jeruzalem, roem de HEERE, Sion, loof uw God.
13 Want Hij maakt de grendels van uw poorten sterk, Hij zegent uw kinderen in uw midden.
14 Hij doet in uw gebied vrede heersen, Hij verzadigt u met het beste van de tarwe.
15 Hij zendt Zijn bevel naar de aarde: Zijn woord loopt zeer snel.
16 Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit rijp uit als as.
17 Hij werpt Zijn ijs als stukken; wie is bestand tegen Zijn koude?
18 Hij zendt Zijn woord en doet dat alles smelten, Hij doet Zijn wind waaien, de wateren stromen.
19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn verordeningen en Zijn bepalingen.
20 Zo heeft Hij voor geen enkel ander volk gedaan; die kennen Zijn bepalingen niet. Halleluja!
Psalm 147 (berijmd)
Vers 1
Laat ‘s HEEREN lof ten hemel rijzen;
Hoe goed is ‘t, onzen God te prijzen!
‘t Betaamt ons, psalmen aan te heffen,
Die lieflijk zijn, en harten treffen.
De HEER wil ons in gunst aanschouwen;
Hij wil Jeruzalem herbouwen;
Vergâren en in vreê doen leven,
Hen, die uit Isrel zijn verdreven.
Vers 2
Hij heelt gebrokenen van harte,
En Hij verbindt z’ in hunne smarte,
Die, in hun zonden en ellenden,
Tot Hem zich ter genezing wenden.
Hij telt het groot getal der starren,
Die ‘t scherpst gezicht op aard’ verwarren.
Hij roept dat talloos heir te zamen,
En noemt die alle bij haar namen.
Vers 3
Zeer groot is onze HEER, vol krachten;
Onpeilbaar diep zijn Gods gedachten,
Daar Zijn verstand, nooit af te meten,
Ver overtreft al wat wij weten.
Zachtmoedigen wil Hij bewaren,
Hij houdt ze staand’ in hun gevaren;
Maar goddelozen doet Hij bukken,
Bezwijken onder d’ ongelukken.
Vers 4
Zingt beurtelings, en dankt den HEERE;
Zingt psalmen onzen God ter ere,
Dien God, die, voor het oog der volken,
De heem’len dekt met dikke wolken,
Die d’ aarde kroont met gunst en zegen
En haar besproeit met vruchtb’ren regen,
Die ‘t gras door mild’ en frisse droppen,
Doet groeien op de heuveltoppen.
Vers 5
God wil al ‘t vee steeds spijzen, laven;
Hij hoort de stem der jonge raven.
Hij heeft geen lust aan ‘s mensen krachten,
Aan hen, die daaruit heil verwachten;
De macht van ‘t paard en ‘s mans vermogen
Zijn beide nietig in Zijn ogen;
Aan die vertrouwen op hun benen,
Wil Hij geen gunst of hulp verlenen.
Vers 6
De HEER betoont Zijn welbehagen
Aan hen, die need’rig naar Hem vragen,
Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden,
En door Zijn hand zich laten leiden;
Die, hoe het ook moog’ tegenlopen,
Gestadig op Zijn goedheid hopen.
O Salem, roem den HEER der heren;
Wil Uwen God, o Sion, eren!
Vers 7
Hij wil in gunst uw heil bewerken,
De grendels uwer poorten sterken,
En zegent in uw land uw kind’ren;
Hij doet geen krijg uw wasdom hind’ren;
Hij deelt den liefelijken vrede,
Zelfs aan Uw verste grenzen mede;
Met vette tarw’ wil Hij u spijzen,
En kronen met Zijn gunstbewijzen.
Vers 8
Hij zendt op aarde Zijn bevelen;
Zijn woord loopt snel door ‘s werelds delen.
Hij geeft de sneeuw om ‘t land te dekken,
En tot een zachte wol te strekken;
Wier wond’re vlokken voor elks ogen
Gods macht en wijsheid klaar betogen;
Of strooit weer, ten bekwamen stonde,
Den rijm, als stuivend’ as, in ‘t ronde.
Vers 9
Wie zou niet voor Gods grootheid bukken?
Hij werpt Zijn ijs daarheen als stukken;
Wie zal bestaan voor Zijne koude?
Daar niemand die verduren zoude,
Moet rijm en ijs weer met elkand’ren,
Op Zijn bevel, in vocht verand’ren;
Want, waait Zijn wind, de waat’ren vloeien,
Rivier en beek begint te groeien.
Vers 10
Hij gaf aan Jacob Zijne wetten,
Deed Isrel op Zijn woorden letten;
Hij leerde z’ in Zijn wegen wand’len,
Zo wou Hij met geen volken hand’len;
Die moesten Zijn getuigenissen
En Zijn verbondsgeheimen missen.
Laat dan Gods lof ten hemel rijzen;
Laat al wat adem heeft Hem prijzen!