PSALM 142
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 142 (HSV)
1 Een onderwijzing van David, een gebed, toen hij in de grot was.
2 Met mijn stem roep ik tot de HEERE, met mijn stem smeek ik de HEERE.
3 Ik stort mijn klacht uit voor Zijn aangezicht, ik maak voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid bekend.
4 Toen mijn geest in mij bezweek, kende Ú mijn pad. Zij hebben een strik voor mij verborgen op de weg die ik gaan zou.
5 Ik keek aan mijn rechterhand en zie, er was niemand die naar mij omzag; voor mij was de mogelijkheid tot ontvluchten verloren, niemand zorgde voor mijn ziel.
6 Tot U roep ik, HEERE. Ik zeg: U bent mijn toevlucht, mijn deel in het land der levenden.
7 Sla acht op mijn roepen, want ik ben volkomen uitgeteerd; red mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik.
8 Leid mijn ziel uit de gevangenis om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, want U bent goed voor mij.
Psalm 142 (berijmd)
Vers 1
‘k Riep tot den HEER’ met luider stem;
Ik smeekt’ en riep vol angst tot Hem;
‘k Heb, voor Zijn aangezicht, mijn klacht
In mijn benauwdheid voortgebracht.
Vers 2
Als mij geen hulp of uitkomst bleek,
Wanneer mijn geest in mij bezweek,
En overstelpt was door ellend’,
Hebt Gij, o HEER’, mijn pad gekend.
Vers 3
Zij hebben vol arglistigheid
Een strik op mijnen weg gespreid.
‘k Zag uit, in nood, ter rechterhand,
Maar vond noch vriend, noch onderstand.
Vers 4
‘k Wou vluchten, maar kon nergens heen,
Zodat mijn dood voorhanden scheen,
En alle hoop mij gans ontviel,
Daar niemand zorgde voor mijn ziel.
Vers 5
Ik riep tot U, ik zeid’: o HEER’,
Gij zijt mijn toevlucht, sterkt’ en eer;
Gij zijt, zolang ik leef, mijn deel,
Mijn God, Wien ik mij aanbeveel.
Vers 6
Hoor mijn geschrei; ‘k ben uitgeteerd,
Door mijn vervolgers overheerd;
Ai, help en red mij uit den nood,
Want hunne macht is mij te groot.
Vers 7
Voer mij uit mijn gevangenis,
Tot roem Uws naams, die heerlijk is;
Dat mij ‘t rechtvaardig volk omring’,
En vrolijk van Uw weldaân zing’.