PSALM 118
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 118 (HSV)
1 Loof de HEERE, want Hij is goed,
want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
2 Laat Israël toch zeggen:
Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
3 Laat het huis van Aäron toch zeggen:
Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
4 Laten wie de HEERE vrezen, toch zeggen:
Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
5 Uit de benauwdheid heb ik tot de HEERE geroepen,
de HEERE heeft mij verhoord en in de ruimte gezet.
6 De HEERE is bij mij, ik ben niet bevreesd.
Wat kan een mens mij doen?
7 De HEERE is bij mij, te midden van wie mij helpen,
daarom zie ík neer op wie mij haten.
8 Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen
dan op de mensen te vertrouwen.
9 Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen
dan op edelen te vertrouwen.
10 Alle heidenvolken hadden mij omringd;
in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd;
in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
12 Zij hadden mij omringd als bijen,
zij zijn uitgedoofd als een doornenvuur;
in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
13 Zeer hard had u mij weggestoten, zodat ik bijna viel,
maar de HEERE heeft mij geholpen.
14 De HEERE is mijn kracht en mijn psalm,
want Hij is mij tot heil geweest.
15 In de tenten van de rechtvaardigen
klinkt luide vreugdezang, een lied van verlossing:
De rechterhand van de HEERE doet krachtige daden,
16 de rechterhand van de HEERE is hoogverheven,
de rechterhand van de HEERE doet krachtige daden.
17 Ik zal niet sterven maar leven,
en ik zal de werken van de HEERE vertellen.
18 De HEERE heeft mij wel zwaar gestraft,
maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven.
19 Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open,
daardoor zal ik binnengaan, ik zal de HEERE loven.
20 Dit is de poort van de HEERE,
daar zullen de rechtvaardigen door binnengaan.
21 Ik zal U loven, omdat U mij verhoord hebt
en mij tot heil geweest bent.
22 De steen die de bouwers verworpen hadden,
is tot een hoeksteen geworden.
23 Dit is door de HEERE geschied,
het is wonderlijk in onze ogen.
24 Dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft,
laten wij op deze dag ons verheugen en verblijd zijn.
25 Och HEERE, breng toch heil;
och HEERE, geef toch voorspoed.
26 Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE!
Wij zegenen u vanuit het huis van de HEERE.
27 De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven.
Bind het feestoffer vast met touwen
tot aan de hoorns van het altaar.
28 U bent mijn God, daarom zal ik U loven;
mijn God, ik zal U roemen.
29 Loof de HEERE, want Hij is goed,
want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalm 118 (berijmd)
Vers 1
Laat ieder ‘s HEEREN goedheid loven;
Want goed is d’ Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.
Laat Isrel nu Gods goedheid loven,
En zeggen: “Roemt Gods majesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!”
Vers 2
Laat Arons huis Gods goedheid loven,
En zeggen: “Roemt Gods majesteit!
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.”
Laat die God vrezen, Hem nu loven,
En zeggen: “Roemt Gods majesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.”
Vers 3
Ik werd benauwd van alle zijden,
En riep den HEER ootmoedig aan.
De HEER verhoorde mij in ‘t lijden,
En deed mij in de ruimte gaan.
De HEER is bij mij, ‘k zal niet vrezen;
De HEER zal mij getrouw behoên;
Daar God mijn schild en hulp wil wezen,
Wat zal een nietig mens mij doen?
Vers 4
De HEER is aan de spits getreden
Dergenen, die mij hulpe biên;
Ik zal, gered uit zwarigheden,
Mijn lust aan mijne haat’ren zien.
‘t Is beter, als w’ om redding wensen,
Te vluchten tot des HEEREN macht,
Dan dat men ooit vertrouw’ op mensen,
Of zelfs van prinsen hulp verwacht’.
Vers 5
Toen ik de heid’nen aan zag rukken,
Heb ik in ‘s HEEREN kracht gestreên;
Ik hieuw z’ in ‘s HEEREN naam aan stukken,
Vertrouwend’ op dien naam alleen.
Ik kon noch voor- noch rugwaarts keren,
Omringd, ja gans omringd ter dood;
Ik sloeg hen in den naam des HEEREN,
Die mij goedgunstig bijstand bood.
Vers 6
Zij hadden mij omringd als bijen,
Maar zijn als doornenvuur vergaan;
‘k Mocht hen in ‘s HEEREN kracht bestrijen,
In ‘s HEEREN naam hen gans verslaan.
Gij hadt m’, o vijand, hard gestoten,
Tot vallens toe mij onderdrukt;
De HEER bewaart Zijn gunstgenoten;
De HEER heeft zelf mij uitgerukt.
Vers 7
De HEER is mij tot hulp en sterkte;
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, die mijn heil bewerkte,
Dies loof ik Hem mijn leven lang.
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil ons aangebracht;
Daar zingt men blij, met dankb’re psalmen:
“Gods rechterhand doet grote kracht.”
Vers 8
Gods rechterhand is hoog verheven;
Des HEEREN sterke rechterhand
Doet door haar daân de wereld beven,
Houdt door haar kracht Gods volk in stand.
Ik zal door ‘s vijands zwaard niet sterven,
Maar leven, en des HEEREN daân,
Waardoor wij zoveel heil verwerven,
Elk, tot Zijn eer, doen gadeslaan.
Vers 9
De HEER wou mij wel hard kastijden,
Maar stortte mij niet in den dood;
Verzachtte vaderlijk mijn lijden,
En redde mij uit allen nood.
Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden,
De poorten der gerechtigheid;
Door deze zal ik binnen treden,
En loven ‘s HEEREN majesteit.
Vers 10
Dit is, dit is de poort des HEEREN;
Daar zal ‘t rechtvaardig volk door treên,
Om hunnen God ootmoedig t’ eren,
Voor ‘t smaken Zijner zaligheên.
Ik zal Uw naam en goedheid prijzen;
Gij hebt gehoord; Gij zijt mijn geest,
Door Uw ontelb’re gunstbewijzen,
Tot hulp, en heil, en vreugd geweest.
Vers 11
De steen, dien door de tempelbouwers
Veracht’lijk was een plaats ontzegd,
Is, tot verbazing der beschouwers,
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.
Dit werk is door Gods alvermogen,
Door ‘s HEEREN hand alleen geschied;
Het is een wonder in onz’ ogen;
Wij zien het, maar doorgronden ‘t niet.
Vers 12
Dit is de dag, de roem der dagen,
Dien Isrels God geheiligd heeft;
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
Och HEER, geef thans Uw zegeningen;
Och HEER, geef heil op dezen dag;
Och, dat men op deez’ eerstelingen
Een rijken oogst van voorspoed zag.
Vers 13
Gezegend zij de grote Koning,
Die tot ons komt in ‘s HEEREN naam!
Wij zeeg’nen u uit ‘s HEEREN woning;
Wij zegenen u al te zaâm.
De HEER is God, door Wien w’ aanschouwen
Het vrolijk licht, na bang gevaar;
Bindt d’ offerdieren dan met touwen
Tot aan de hoornen van ‘t altaar.
Vers 14
Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhogen Uwe majesteit;
Mijn God, niets gaat Uw roem te boven;
U prijz’ ik tot in eeuwigheid.
Laat ieder ‘s HEEREN goedheid loven,
Want goed is d’ Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!