PSALM 113
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 113 (HSV)
1 Halleluja! Loof, dienaren van de HEERE, loof de Naam van de HEERE.
2 De Naam van de HEERE zij geloofd, van nu aan tot in eeuwigheid.
3 Vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zij de Naam van de HEERE geprezen.
4 De HEERE is verheven boven alle heidenvolken, boven de hemel is Zijn heerlijkheid.
5 Wie is als de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont,
6 Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde;
7 Die de geringe opricht uit het stof, de arme verheft uit het vuil,
8 om hem te doen zitten bij edelen, bij de edelen van Zijn volk;
9 Die de onvruchtbare doet wonen in haar gezin: een blijde moeder van kinderen. Halleluja!
Psalm 113 (berijmd)
Vers 1
Gij ‘s HEEREN knechten, looft den HEER;
Looft Zijnen naam, verbreidt Zijn eer;
De naam des HEEREN zij geprezen;
Zijn roem zij door ‘t heelal verbreid,
Van nu tot in all’ eeuwigheid;
Men loov’ ‘t aanbidd’lijk Opperwezen.
Vers 2
Van waar de zon in ‘t oosten straalt,
Tot waar z’ in ‘t westen nederdaalt,
Zij ‘s HEEREN name lof gegeven.
De HEER is boven ‘t heidendom;
Zijn heerlijkheid, bekend alom,
Is boven zon en maan verheven.
Vers 3
Wie is gelijk aan onzen HEER?
Aan God, die, tot Zijn eeuwig’ eer,
Zijn troon gevest heeft in den hemel?
Die, daar Hij ‘t wereldrond gebiedt,
Van Zijnen hogen zetel ziet
Op ‘t laag en nietig aards gewemel?
Vers 4
Wie is aan onzen God gelijk?
Die armen opricht uit het slijk;
Nooddruftigen, van elk verstoten,
Goedgunstig opheft uit het stof,
En hen, verrijkt met eer en lof,
Naast prinsen plaatst en wereldgroten?
Vers 5
Wie roemt niet ‘s HEEREN wond’re trouw,
Die mildelijk d’ onvruchtb’re vrouw,
Op hare beê, een blijde moeder
Van liev’ en frisse telgen maakt,
En dus voor aller welzijn waakt?
Men loov’ den groten Albehoeder!