NIET WETEN – excuus of zoektocht
Mijn vragen zijn zowel privé als zakelijk altijd bedoeld als een uitnodiging tot een open dialoog. Ik stel mijn vragen niet om daarmee een ander in de hoek te drukken of indirect mijn gelijk te halen.
Wanneer ik een vraag stel – in mijn oprechte belangstelling, waarvan ik zelf ook het antwoord niet weet, hoogstens vermoed – gebeurt het wel eens dat ik dan onmiddellijk de reactie ‘dat weet ik niet’ krijg. Ik val dan meestal stil.
Ik ben dan benieuwd of het antwoord ‘dat weet ik niet’ een excuus is, om zo de vraag uit de weg te gaan en daarmee het onderwerp te parkeren. Of dat het antwoord het startschot is van een zoektocht voor die ander, samen met mij of alleen. Van het eerste word ik verdrietig, van het tweede word ik blij.
Het duurde lang voordat ik het onderscheid kon maken tussen die twee, omdat ik altijd wilde geloven dat de ander zou gaan zoeken en op een dag met zijn/haar antwoord zou komen. Natuurlijk komt mijn moment van vragen niet altijd uit bij de ander en past een ander moment misschien beter. Fantastisch als de ander zegt: ‘Ik weet het niet, maar het komt mij nu niet uit, maar morgenavond dan gaan we er even voor zitten!’ Maar de praktijk leerde dat het ook wel eens heel lang stil kon blijven aan de andere kant en er uiteindelijk nooit een gesprek, laat staan een antwoord kwam.
Dat stilblijven is geen opzet, is geen boosheid, maar is echt machteloosheid. De ander weet het echt niet. Het gaat in zijn/haar hersens echt op zwart. Het valt echt stil. Hij/zij heeft meestal echt geen idee. En dat laat precies zien, dat er iets getriggerd wordt, waar juist nog naar gekeken mag worden. Iets wat zich nu wil laten zien, wat tot nu toe onzichtbaar bleef. Hij/zij weet het echt, oprecht niet. Maar de volwassene is wel in staat op zoek te gaan naar het antwoord, maar dan wel samen met iemand anders, die hem juist helpt met vragen om er stapje voor stapje bij te komen. Anders blijf je doelloos rondcirkelen in je gedachten op zoek, maar het blijft leeg, omdat het nog geen paden heeft kunnen aanleggen naar het antwoord, omdat dát antwoord voor het jonge kind te eng, te bedreigend was of tegen familieregels en familietegels inging. Vandaar dat een ander door open, eerlijke en nieuwsgierige vragen te stellen een stukje verder kan helpen om een nieuwe weg naar het antwoord aan te leggen.
Tegenwoordig vraag ik altijd om argumenten van dat ‘dat weet ik niet’. Ik neem geen genoegen meer met dat zinnetje alleen. Ik wil graag weten of men bereid is te zoeken en waar men dan naar op zoek zou willen gaan: ‘wat wil je of wat zou je dan willen weten van dat niet weten?’ is tegenwoordig mijn wedervraag. Als ik 3x achter elkaar dan hoor ‘dat weet ik niet’, dan zeg ik: is het mogelijk dat je er niet over na wílt denken? En dat je eigenlijk tegen mij zegt: ‘hier heb ik geen zin in!? En mij daarmee buitensluit of dit onderwerp als taboe van ons gesprek en mogelijk van onze relatie maakt?’
Soms hebben mensen de neiging om dan weer te zeggen ‘dat weet ik niet’, maar over het algemeen komen er dan uiteindelijk argumenten of geeft men toe dat men geen zin heeft in dit onderwerp.
Als de ander zegt geen zin te hebben om over dit onderwerp na te denken of met mij van gedachten te wisselen, dan is het aan mij hoe ik daarop ga reageren: neem ik daar genoegen mee? Of geef ik aan dat ik er geen genoegen mee kán nemen, omdat het onderwerp voor mij té belangrijk is.
Als we uiteindelijk er achter komen dat ik wél wil praten omdat het zo belangrijk voor mij is en de ander dat weigert, dan is er een soort patstelling. Patstellingen zijn altijd lastig, omdat er aan de ene kant een verlangen is en aan de andere kant een weigering. Dat maakt mij machteloos.
Ik zal dan écht moeten bepalen hoe belangrijk het onderwerp voor mij is, om te kijken wat mijn volgende stappen zijn:
a) neem ik er genoegen mee omdat het toch niet zo belangrijk voor mij is, en buig ik mijn hoofd en zoek ik andere mogelijkheden om antwoord op mijn vraag te krijgen en mijn verlangen serieus te nemen;
b) neem ik er geen genoegen mee en wordt het onbedoeld een strijdpunt waar teleurstelling op teleurstelling uit volgt en we onbedoeld tegenover elkaar komen te staan in een oorlogsstrijd;
c) vraag ik de ander of het mogelijk is om samen met mij hierover te praten met een derde, die vanuit zijn/haar meerzijdig partijdigheid ons beide licht kan geven en mogelijk het gesprek vlot kan trekken of
d) is dit onderwerp zo belangrijk voor mij én de relatie met de ander en blijft de ander weigeren, waardoor het een breekpunt wordt in de relatie.
Stel ik vraag aan mijn partner of hij wil nadenken hoe wij samen meer kunnen fietsen. Mijn partner heeft daar geen zin in en zegt: ‘dat weet ik niet, hoor!’ Dan kan ik nog vragen wat hij dan wel zou willen en of hij misschien tijd nodig heeft om daar achter te komen. Stel dat ik er uiteindelijk achter kom dat hij het gesprek niet aan wil gaan, omdat hij gewoon niet wil fietsen. Dan kan ik mijzelf afvragen of het voor mij wel zo belangrijk is om met mijn partner te fietsen of dat ik dat misschien met iemand anders kan doen, omdat het fietsen voor mij erg belangrijk is, belangrijker dan fietsen met mijn partner.
Stel dat het voor mij niet belangrijk is om te fietsen, maar dat ik het fietsen heb gekozen als mogelijkheid omdat ik het verlangen heb om iets samen met mijn partner te doen. Dan kan ik mijn vraag ook verbreden. “Ik wil graag meer dingen samen met jou doen. Waar zou jij dan aan denken?” Als de ander zegt: ‘We doen al genoeg samen! Ik zou niet weten wat ik nog meer samen met je moet doen!’ Dan is het tijd voor mij om te onderzoeken of dat antwoord een startschot is voor een onderzoek naar wat we samen zouden kunnen gaan doen of dat het antwoord een patstelling is: nee, we gaan niet meer samen doen.
Dan is het tijd om te onderzoeken of dat voor mij voldoende is en of ik hiermee genoegen kan nemen. Stel dat ik toch het gevoel heb op een tekort te stuiten, dan zal ik de ander tot dat gesprek kunnen uitnodigen en als dat niet lukt, dan zal ik moeten onderzoeken of wij samen naar een coach kunnen gaan om te ontdekken hoe dat ‘tekort’ voor mij, toch in de relatie kan worden opgevuld.
Maar stel dat de ander blijft weigeren en dat ‘tekort’ voor mij er voor zorgt dat onze relatie niet meer gevoed wordt en we steeds meer langs elkaar heen leven, waardoor ook onze relatie ondervoed raakt, dan moet ik onderzoeken hoe lang ik het daarmee vol kan houden en daarmee genoegen kan nemen. Natuurlijk kan de ander tijd nodig hebben voordat hij begrijpt wat ik met dat ‘tekort’ bedoel of kan het even duren voordat hij ook een tekort gaat ervaren.
Het feit dat de ander in het verdriet wat dit tekort met mij doet geen signaal ervaart om het serieus te nemen, zegt misschien al wat over de stand van mijn relatie.
Uiteindelijk zal ik – als dat tekort blijft voortduren en het gesprek daarover niet gevoerd kan worden –in alle eerlijkheid daar met mijzelf over in gesprek moeten gaan. Want eigenlijk zorgt het tekort ervoor dat ik keuze d) zou moeten maken, omdat de ander ook ‘nee’ zegt op mogelijkheid c). Dan heeft dat consequenties.
Als ik dan toch voor a) kies, dan heeft dat vaak tot gevolg dat ik daarmee mijzelf verloochen en er iets in de relatie verscheurd wordt/is. Ik zet mijn verlangen namelijk stil. Ik sluit mij af voor mijn verlangen en/of mijn tekort in de relatie. Ten diepste zet ik daarmee de tijd stil. Als de tijd stil staat, dat kan alleen maar als de dood zijn intrede doet. Op dat moment sterft er een stukje in mij en sterft er een stukje in de relatie met de ander.
‘Dat weet ik niet’ is dus niet zo onschuldig als het lijkt.