Mystieke inspiratie
Teresa van JEZUS ( Teresa van Avila ) en het Oosten: de mens gericht op het Absolute
1. Inleiding
In de eerste conferentie vernamen wij dat de mystieke ervaring tevens een verdieping van het algemeen-menselijke psychische groeiproces is. Teresa van Jezus blijkt een schitterende gids te zijn in het beschrijven van dit proces. In de tweede conferentie hoorden we hoe het soefisme haar daarin voorgegaan is. Net als Teresa zien de soefi’s menswording als een tocht naar binnen, waarbij steeds dieper liggende lagen in het menszijn aangeboord en voor God geopend worden. Uit deze psychologische en interreligieuze benadering van Teresa van Jezus blijkt hoe actueel zij is, zowel voor het zoeken van de mens naar de diepte of hoogte van zijn eigen menselijkheid, als voor de interreligieuze dialoog. Teresa is een gids voor de zelfbewuste mens van de éénentwintigste eeuw die de vergankelijkheid en gewelddadigheid van zovele ideologische systemen heeft meegemaakt.
auteur: Jan Daem en Karin Segers
datum: oktober 2016 – website: https://www.metgezelinzingeving.com/
datum: 9 februari 219 – website: https://www.karmelsarephta.com/
Het deconstructiedenken van de Franse filosoof Jacques Derrida en het filosofische postmodernisme hebben de relativiteit van al ons denken en handelen blootgelegd en ons eens te meer achtergelaten met een zuivere hunker naar het Absolute, dat weliswaar verdwijnt achter al het relatieve, maar ons van daar uit des te meer wenkt. Wij geloven collectief in niets meer van wat ‘ze ons hebben wijsgemaakt’, maar onze hunker naar waarheid en liefde zijn er des te feller door geworden. In die levensbeschouwelijke woestijn komen de mystici ons vergezellen en deuren openen die ons voorgoed afgesloten leken. Er blijkt een sterke band tussen enerzijds onze moderne en postmoderne vertwijfeling over waarheid en zin en anderzijds de mystieke ervaring van progressieve verduistering en dan langzaam dagend licht.
Individuatie
We kunnen het psychologische proces van elke mens en van de mysticus in het bijzonder en het collectieve proces van de mensheid beschouwen als een individuatieproces. De mysticus is iemand bij wie deze zelfontplooiing zijn laatste, religieuze diepte heeft bereikt: hij laat zijn eigen en unieke goddelijke kern zich dienstbaar ontvouwen. Ook de mensheid moet zich als geheel individueren, d.w.z. steeds zuiverder haar plaats in het geheel van de kosmos en de geschiedenis vinden, door haar potentieel te ontplooien. Het is de taak van het individu deze collectieve psychologische groei van de mensheid te ondersteunen en te dienen. De mensheid kan alleen verdiepen als zoveel mogelijk individuen in haar schoot bereid zijn tot bewustwording en verdieping Zo beleefde ook Teresa haar mystieke weg als een dienst aan de kerk van haar tijd.
‘Ken jezelf!’ gaf het Griekse orakel van Delphi aan. ‘Plus est en vous’ is het wapendevies van de Gruuthuuse-familie in het Middeleeuwse Brugge. ‘Je est un Autre’ dichtte de Franse dichter Rimbaud, appellerend op het duistere aspect van onze ongekende diepten. Voor Carl Gustav Jung is deze zelfwording de belangrijkste taak van elke mens en de religieuze taak bij uitstek. Hij meende dat het integreren van onze onbewuste schaduwkanten en innerlijke tegenpolen de grootste belofte inhoudt voor persoonlijk welzijn en harmonische opbouw van de samenleving. Wanneer ik ernstige onopgeloste conflicten in mezelf draag, zal ik die conflicten doorgeven en opdringen aan mijn omgeving.
Transcendentie/verinnerlijking
In feite is elke mens gericht op het ontplooien van zichzelf. Dit verlangen om zichzelf te zijn, te worden, te behouden en maximaal te ontplooien, werd door de Joodse filosoof Spinoza ‘conatus’ genoemd en als de basis van het mens-zijn gezien. Er is niets egoïstisch aan deze drift tot zelfontplooiing, zij is de scheppingskracht zelf. Individuatie kunnen we zien als een oneindige exploratie, verdieping en zelfoverstijging. Voor Augustinus, Teresa van Jezus en de meeste andere mystici is verinnerlijking en de zelfoverstijging één en dezelfde beweging. De Duitse existentialist Karl Jaspers maakt deze drang naar en capaciteit tot zelftranscendentie tot het wezen van de menselijke existentie. Wie zich beperkt tot het hier en nu en tot wat hij bereikt heeft doet tekort aan de meest wezenlijke dimensie van het menszijn.
We moeten een onderscheid maken tussen de pure drang van de conatus en transcendentiebeweging en de talloze culturele inkleuringen van deze transcendentie. Velen lijken ongevoelig voor de dynamiek in het diepste van hun eigen wezen. Anderen zetten zich alleen maar af tegen historisch en cultureel bepaalde definiëringen van hun verlangen en het doel van hun verlangen. Het verlangen naar verbreding, verdieping of transcendentie van onszelf wordt tenslotte ook heel sterk tegengewerkt door een ander verlangen: het verlangen om niet te verliezen wat we reeds bereikt hebben. Om tot verdieping te komen moeten we minstens tijdelijk de oppervlakte verlaten. Om onszelf te overstijgen moeten we de bodem waar we op staan loslaten. Met elke exploratie gaat angst gepaard voor het onbekende en bezorgdheid om te verliezen wat we reeds hebben. Deze angst om het status quo los te laten wordt in de meeste religies het kwaad of de zonde genoemd. Vooraleer een morele schuld te zijn is het kwaad een kracht die de mens belet zichzelf te ontplooien, te verdiepen en te transcenderen. Een begrijpelijk kwaad, maar ook een fnuikende en uiteindelijk vernietigende kracht. Ook meer sadistisch kwaad is waarschijnlijk uiteindelijk tot deze angst terug te voeren.
Meditatie
In alle tijden en plaatsen gaat de mens mediteren om deze drang naar zelfontplooiing en transcendentie te bevrijden van de afremmende tendensen die in de mens schuilen. De scholen van meditatie die in de wereldreligies van de mensheid zijn ontstaan zijn evenvele wegen tot persoonlijke en collectieve zelftranscendentie die hun deugdelijkheid bewezen hebben. Authentieke meditatie ontstaat uit het leven en is gericht op het leven, op de maximalisering ervan.
Religieuze meditatie is overal ter wereld ook het proces zelf dat ontstaat na het zich overgeven aan de zelftranscenderende of verdiepende dynamiek.
(1) De mediterende zoekt de eenzaamheid en de stilte op en verlaat daardoor de sociale ruimte om zich te bezinnen op zijn eigen unieke identiteit.
(2) Doordat de stilte wordt geïntensiveerd wordt ook de lichamelijke dimensie sterker losgelaten en wordt men meer geconcentreerd op het psychische dat zich in het lichaam afspeelt.
(3) Bij deze concentratie op het psychische ontdekt men verschillende vormen en diepten van bewustzijn en bewustzijnsinhouden. Ook intrapsychisch worden waarnemingen gedaan, emotionele prikkels en beelden opgevangen.
(4) In de mate dat de ingeoefende stilte deze waarnemingen kan verdrijven, botst de mediterende persoon nog dieper op conceptuele inzichten en gedachten, op de werking van het meer abstracte denken die zijn innerlijke ruimte doorkruisen en waarvan de inhouden door de cultuur wordt aangereikt.
(5) Waar zelfs deze het zwijgen opgelegd worden, verdreven worden, wegblijven, resteert nog steeds een ego dat zich laat gelden en zich vastklampt aan zijn eigen identiteit.
In deze ervaringen kan men gemakkelijk de drie vermogens van de ziel herkennen die door de klassieke christelijke antropologie werden aangeduid als verbeelding, verstand en wil. In onderling licht verschillende visies worden deze vermogens soms in andere volgorde geplaatst, maar dit zijn duidelijk variaties op hetzelfde thema.
(6) Waar ook het ego uitdooft als bewustzijnsinhoud treedt de ervaring op van leegte en openheid of ruimte, waar de grenzen van het ik opengaan op het geheel en op de transcendentie.
(7) In deze ruimte wordt de Aanwezigheid van het transcendente of God ervaren. De Srilankese theoloog Aloysius Pieris meent dat globaal genomen het Oosten transcendentie ziet als bevrijdend inzicht (Gnosis) en het Westen als liefdevol handelen (Agapè).
Mediteren is dus steeds dieper afdalen in zichzelf, op zoek naar wat Teresa die ‘diamant’ en ‘oosters parel’ en ‘Levensboom’ noemt: dat wat we als dieper ervaren dan het oppervlakkige, op zoek naar dat wat we ervaren als zijnde ‘hoger’ dan het lagere in ons.
Ontkenning en affirmatie
De psychisch-religieuze verdieping wordt aangedreven door een veranderend godsbeeld. Naarmate ons geloof zich verdiept komen we ertoe in te zien dat we het Goddelijke neigen te misbruiken voor onze persoonlijke en collectieve behoeften en afbreuk doen aan de eigenheid en transcendentie van God. Het steeds respectvoller omgaan met de Transcendentie brengt ons ertoe alle menselijke ervaringen los te laten als brokkelige stapstenen naar Dat wat iedere ervaring overstijgt. God is steeds minder een iéts of iémand dat wij in onze ervaring kunnen vasthouden. Hij is niet langer een zijnde, een supermens die ons voldoet in onze behoeften, maar een bovenpersoonlijk Mysterie dat ons aanlokt om altijd dieper te gaan, steeds meer de duisternis in te trekken.
Doordat God steeds meer het zuivere Niets wordt, zoals mystici dan zeggen, en het Goddelijke helemaal ontkoppeld geraakt van alle aardse beelden en realiteiten, geraakt het vrij om weer in alles gevonden en beleefd te worden. Door het loslaten van iets – een bepaald beeld of concept of ervaring – kan het Goddelijke zich manifesteren in alles. ‘Niets is God’ slaat paradoxaal om in ‘alles is (in) God’. De spirituele reis blijkt een soort trechter-ervaring. Bij het transcenderen van jezelf moet je steeds meer loslaten en kom je uiteindelijk in de engte van het niets terecht. Eens je dat niets hebt geaccepteerd gaat je ervaring weer en steeds meer open in de ontmoeting met God in alles. Teresa van Jezus en vooral Johannes van het Kruis zijn meesters in het beschrijven van dit verliezen-om-te-winnen.
Het opsluiten van God in bepaalde beelden en concepten en ervaringen heeft in het verleden tot een sterk dualisme geleid, waarbij God in bepaalde spirituele realiteiten gevonden werd en bijgevolg niet meer in al het andere en aardse. De moedige ontkenning van onze beelden van God leidt tot de non-dualistische ervaring van God in alles en als alles. Al het binnenwereldse kan dan blij en dankbaar geaffirmeerd worden als deel uitmakend van de eenheid van God, als expressie van het Mysterie.
Mandala
Het progressieve overstijgen van onze eigen gekoesterde beelden en ervaringen kunnen we ons voorstellen als een afdaling in de lagen van ons menszijn.
Aan de oppervlakte, buiten de ‘innerlijke burcht’ en in de eerste verblijven ervan laten we eerst de sociaal geconditioneerde beelden en verlangens na om moedig de persoonlijke confrontatie met God aan te gaan. Vervolgens laten we onze fysieke ervaring achter door alle lichamelijke noden en lichamelijk bepaalde godsvoorstellingen achterwege te laten. Nog dieper reizend laten we alle door onze fantasie en voorstellingsvermogen bepaalde beelden los. Steeds dieper afdalend in de ‘innerlijke burcht’ van onze psyche doen we afstand van alle intellectuele concepten en voorstellingen. Uiteindelijk komen we in het gebied van onze naakte identiteit, ons bewustzijn van onze diepste verlangens, en laten ook deze bepalingen van onze eigenwil los. Uiteindelijk stoten we dan op de diepste laag of kern van onze menselijkheid, waar de kiem van onze persoonlijkheid samenvalt met de aanwezigheid van het Godsmysterie. Daar zijn wij ten diepste onszelf, voorbij alle sociale en persoonlijke constructies en verhalen, en tegelijk God, die ons inwoont en ons is. Daar is met de woorden van Meister Eckhart ‘onze grond en Gods grond éénzelfde grond’, of zijn wij ‘ongeschapen en onschepbaar’. Daar zijn wij in christelijke taal zoon of dochter in de Zoon en in oosterse taal een golfje in de oceaan.
Teresa beklemtoont dat het God zelf is die ons naar onze diepste laag trekt, en ook in het Oosten wordt beklemtoond dat de doorbraak een genadekarakter heeft. Wanneer wij de metafoor van de progressieve verdieping naar binnen aantreffen voor de spirituele reis, dan zien wij hoe de mystici aan het landschap van de ziel een concentrische structuur en dynamiek meegeven. In de oosterse religies vindt deze concentrische opvatting van de spirituele reis de uitdrukking in het opvatten en materieel vormgeven aan mandala’s. Mandala’s zijn zowel in het boeddhisme als in het hindoeïsme figuren waarbij meer naar buiten gelegen elementen verbonden worden met meer naar binnen gelegen elementen, zó dat de aandacht bij de overweging van deze mandala’s automatisch van buiten naar binnen wordt getrokken. Het mediteren met mandala’s heeft dus een integratieve functie: men gaat op zoek naar steeds dieper gelegen gebieden van de ziel, en laat daarvoor de meer naar buiten gelegen ervaringen achterwege.
Het menselijke lichaam kan uiteindelijk zelf gezien worden als de meest fundamentele en evidente mandala die we constant met ons meedragen. Kijkend naar ons lichaam worden we uitgenodigd om de oppervlakte los te laten, los te maken van geliefkoosde ervaringen en de kern te ont-dekken en weer te vinden in letterlijk alles wat ons omgeeft en constitueert. Door onze periferie steeds meer los te laten en te kiezend voor het transcendente centrum in ons hart komen we in een oneindige ruimte terecht waar alles zich manifesteert als God.
De zeven verblijven van de Innerlijke Burcht van Teresa van Jezus
De ‘innerlijke burcht’ van Teresa is duidelijk zo’n mandala. Ze nodigt ons expliciet uit in haar geschrift om ‘te kijken’ naar de concentrisch gelaagde burcht van onze ziel.
De verschillende ‘verblijven’ (moradas) zijn concentrisch opgebouwd rond hun middelpunt, het zevende verblijf, het verblijf van de kasteelheer, God die haar bewoont. Het komt erop aan wal na wal over te steken en gedragen door Gods genade steeds verder binnen te dringen in het hart van de burcht, of wal na wal te verdedigen tegen binnendringende gevaren van buitenaf.
1. In de eerste verblijven moet de ziel zich door de meditatiepraktijk losmaken van de greep van de omgeving en beginnen met een persoonlijk spiritueel proces.
2. In de tweede verblijven zijn het vooral de eigen instincten en hartstochten die bedwongen moeten worden.
3. In de derde verblijven wordt door het gebed van inkeer de aandacht van de wereld van het sociale en fysieke verder afgeleid naar de dieper gelegen regionen van de geestelijke vermogens.
4. In het gebed van rust in de vierde verblijven geeft de wil zich over aan de goddelijke aanwezigheid, terwijl verstand en verbeelding nog ongecontroleerd actief zijn.
5+6. In de vijfde en zesde verblijven palmt de goddelijke Aanwezigheid ook de twee overige vermogens in.
7. In de zevende verblijven zien we hoe de centripetale dynamiek van de innerlijke centrering weer open waaiert in de centrifugale beweging van het God dienen en vinden in alles. De beweging naar binnen wordt een beweging naar buiten, of juister gezegd: in de finale godservaring verdwijnen de grenzen tussen binnen en buiten en wordt de non-dualiteit ervaren tussen de contemplatie en de actie of tussen God en de wereld.
Teresa ziet haar eigen indeling in zeven verblijven slechts als een verbeeldingshulp en niet als een strikt te volgen schema. Het belangrijkste is dat zij het leven met God als een progressieve verinnerlijking en integratie van de gehele mens ziet in zijn diepste, goddelijke Centrum. Vermits dit voor haar de liefde van Christus en de Triniteit is, is haar verdiepingsproces een omvormingsproces in liefde en dus een uittreden uit zichzelf.
Parallellen voor Teresa’s ‘verblijven’ in de wereldreligies
Het zou verkeerd zijn voor de zeven verblijven van Teresa exacte parallellen te willen vinden in de wereldreligies. Daarvoor zijn de culturele verschillen tussen de Spaanse katholieke non van de zestiende eeuw en de mystici van de oosterse religies en andere tijden te groot. Globaal is wel duidelijk hetzelfde schema te vinden van een progressieve transcendentie-door-verinnerlijking, volgens een aantal stappen die evenvele integraties van de menselijke persoon zijn in God die er de diepste kern en essentie van vormt. De analogieën kunnen ons bemoedigen; van de verschillen kunnen we bijleren. Insisteren op de gelijkenissen tussen de religies leidt vaak tot de miskenning van het verschil. Insisteren op de verschillen tussen de religies leidt vaak tot dogmatische onverzoenlijkheid.
A. Hindoeïsme
Het hindoeïsme wordt ingedeeld in drie periodes: vedisch, upanishadisch en klassiek. Centraal staat de zoektocht naar verlossing door het vinden van het absolute dat toelaat om uit de eeuwige kringloop van geboorte en dood te ontsnappen. Dankzij intensieve meditatietechnieken ontdekten de hindoes dat de mens bestaat uit een vijftal lagen waarmee hij zich identificeert. Deze lagen worden heel betekenisvol enveloppes of kosha’s genoemd. Het is mogelijk om in en door meditatie zich bewust te worden van deze enveloppes en onze identificatie ermee. De bewustwording ervan laat dan ook toe er een grotere afstand tegenover in te nemen. De meditatiepraktijk boort zo opeenvolgende lagen van ervaring van gebondenheid en bevrijding aan, tot men in zichzelf een laag of zone ervaart waar men niet langer gebonden maar vrij. Binnen deze laag bevindt zich voor de hindoes dan het Goddelijke of Absolute dat de mens toelaat te ontkomen aan de kringloop van geboorte en dood. De eerste enveloppe is die van het voedingslichaam, het fysieke lichaam gevoed door materieel voedsel en onderhouden door fysieke beweging. Men kan zich identificeren met dit lichaam en zijn behoeften ofwel dieper graven naar een van het fysieke lichaam onderscheiden identiteit. De tweede enveloppe is het vitale lichaam, opgebouwd uit de energie die in ons stroomt en die ons de nodige vitaliteit en bijbehorende gemoedstoestanden geeft, waarmee we ons weer kunnen vereenzelvigen of die we kunnen overstijgen. De derde enveloppe is het mentale lichaam, onze geest, ons denken en voelen over de wereld en onszelf, doorgaans een wirwar van gedachten en inzichten die ons inperken. De vierde enveloppe is het onderscheidingslichaam, dat uit intellect en wil bestaat en waar wij tot dieper inzicht in de aard van de werkelijkheid en haar eenheid komen; de ervaring van vrijheid is hier groter. Tenslotte bereiken we het zaligheidslichaam, waar alle ervaring van dualiteit, van namen en vormen, ophoudt en wij zuivere vreugde zijn en ervaren, zuivere bevrijding. Hier is de mediterende mens niet meer de beperkte individualiteit maar deelname aan de ultieme werkelijkheid die niet-twee is, non-dualiteit, eenheidservaring waarin geen onderscheiden namen en vormen meer zijn. In dit zaligheidslichaam ligt het ware Zelf, het Absolute of Goddelijke vervat. Dit diepste Zelf is voor de hindoes sat-cit-ananda: gelukzalig bewustzijn.
Reeds vele eeuwen voor Christus en voor Teresa zien we hoe meditatie leidt tot inkeer en progressieve ontdekking van opeenvolgende lagen in de menselijke ziel. De mens ervaart het eigen lichaam als vervuld van een innerlijke ervaring (‘ziel’) die uitmondt in de geest als zetel van het transcendente, plaats waar iets ervaren wordt dat het menselijke individu overstijgt. In deze ziel zijn zelf weer gebieden van ervaring die dichter bij het lichaam liggen of dichter bij de geest, wat leidt tot een nog fijnere analyse van de verschillende lagen van het menszijn. Authentiek menszijn blijkt steeds dieper of steeds meer naar de eigen kern gaan, het lichaam overstijgen of binnendringen met de aandacht en intentie, om nog verder te groeien en verdiepen tot men een transcendente vorm van zijn of aanwezigheid ervaart die volledige bevrijding biedt en realisatie van het menszijn. Afhankelijk van het type persoonlijkheid en religie wordt dit absolute in de mens transpersoonlijk ervaren of als een persoonlijke Tegenover gezien, m.a.w. non-theïstisch of theïstisch geduid. Teresa is duidelijk theïstisch ingesteld en ervaart God als een persoonlijke aanwezigheid. Toch nodigt het hindoeïsme ons attent te zijn voor metaforen in de Innerlijke Burcht van Teresa die een strikt theïstisch kader openbreken. Ook bevestigt Teresa herhaaldelijk dat in het centrum van de burcht de goddelijke kasteelheer woont, God zelf. Het centrum van de menselijke ziel is dus tegelijk de verblijfplaats van God zelf. Met deze beklemtoning nadert Teresa het non-dualisme dat ook bij Meister Eckhart terug te vinden is, waarbij God en het middelpunt van de mens éénzelfde werkelijkheid zijn.
B. Boeddhisme
Het boeddhisme is eveneens een verlossingsreligie die geen tijd en energie wil verliezen aan metafysische kwesties. Het wil door de juiste levenswijze en meditatie de juiste wijsheid bijbrengen die de egocentrische levensdorst doorprikt en mededogen schenkt voor al wat is. Ook in het onderricht van de Boeddha wordt de zelfervaring van verstriktheid en het proces van verlossing beschreven als zijnde gelaagd en concentrisch. In de fameuze Anapanasatisuta, waarin Boeddha de meditatie met de ademhaling leert, wordt de menselijke persoon geanalyseerd in zgn. bouwstenen (skandha’s) en hierdoor impliciet uitgenodigd tot progressieve verdieping en centrering. Het mediteren met de ademhaling moet eerst tot rust brengen en dan tot inzicht in de ware aard van de werkelijkheid. Degene die mediteert zal als eerste bouwsteen van de werkelijkheid de fysieke dimensie van zichzelf en de omringende wereld gewaar worden (rupa, vorm) en aandachtig beluisteren om zo de steeds veranderende vergankelijkheid ervan te ontdekken. In de lichamelijke stilte wordt hij of zij de zintuiglijke sensaties (vedanas, gewaarwordingen) gewaar die de tweede bouwsteen zijn en die de aandacht vragen maar een onophoudelijk komen en gaan blijken te zijn zonder diepere eenheid. Bij het loslaten van deze onmiddellijke sensaties wordt de mediterende dan als derde bouwsteen de emotionele en affectieve toestanden (samjnas, concepties) gewaar waarin hij of zij zich bevindt en stelt hij of zij het onderlinge ontstaan en vergaan van alle toestanden vast. In het loslaten van deze innerlijke ervaringen verschuift de aandacht naar de werking van de vierde bouwsteen, het mentale bestaande uit alle reacties, identificaties, hartstochten opgewekt door iets en oorzaken van onvervuldheid (samskaras); de misleidende werking hiervan wordt overwogen. Uiteindelijk leert de mediterende de ruimte van het bewustzijn en de onderscheiding kennen (vijnana), vijfde bouwsteen, waar de ikkigheid en zijn illusies uitgedoofd geraken. De weg gaat dus van het lichaam als buitenste laag van de zelfwaarneming en conditionering naar het bewustzijn als allerdiepste laag ervan en van het ik naar het delen in de stroom van het bestaan. Dit weten en voelen van eenheid en mededogen wordt als het ‘Ongeconditioneerde’ en transcendente beschreven, een ‘Eiland van vrede en vreugde’ dat ontsnapt aan de wet van het ontstaan en vergaan.
Net als bij Teresa vertoont de zelfervaring in het boeddhisme een concentrische structuur en een dynamiek naar binnen toe en komt die verdieping-verinnerlijking neer op het loslaten van het eigen ik om een transcendente werkelijkheid te ontmoeten en er één mee te worden. De gangbare benamingen voor deze intieme transcendentie zijn onpersoonlijk of non-theïstisch, maar ze hebben dezelfde functie als bij Teresa: de menselijke persoon wordt opengebroken in het contact en de eenheid met Iets hogers voor een leven in wijsheid en liefde.
C. Daoïsme
Het daoïsme gaat net als het hindoeïsme terug tot in prehistorische tijden, maar kende een filosofische verdieping en uitzuivering in de geschriften van Laozi en Zhuangzi uit de zesde tot vierde eeuw v.C. Volgens het daoïsme is de gehele werkelijkheid, ook de mens, opgebouwd uit qi, meestal vertaald wordt als energie met een fysieke basis en een geestelijke uitbloei. Het lichaam bestaat uit voedingsessentie, jing genaamd, d.i. de hoogste concentratie aan energie in haar inerte en ‘passieve’ en ‘vrouwelijke’ hoedanigheid. Het psychische leven van de mens bestaat uit twee zielen, po, de lichamelijke ziel die nog een hoge graad aan vrouwelijke, inerte yin-energie vertoont, en hun, de geestelijke ziel, die reeds een hogere graad aan mannelijke, actieve en ‘sterke’ yang-energie heeft. Tenslotte onderscheiden de daoïsten het goddelijke of geestelijke in de mens, shen genaamd. Hier transcendeert het individu zichzelf in het ultieme, Dao genoemd. Dit wordt niet als een substantie of essentie gezien maar als het kosmische gebeuren of proces van het Ene dat zich steeds weer realiseert in een veelheid van steeds wisselende, in elkaar overgaande vormen. Het Ene is de unieke materiëel-geestelijke Energie die steeds nieuw leven schept. Eerder dan mediteren op steeds diepere vormen van zelfwaarneming is de daoïstische meditatie erop gericht gevoelig te worden voor de beweeglijkheid van het ultieme. Dus zich niet vast te klampen aan één ervaringsvorm, maar meegaand te zijn met de Weg.
Ook hier ontdekken wij toch dezelfde constante die we bij Teresa terugvinden. Het zinnelijke bindt de mens aan zichzelf en verhindert de beweeglijkheid van het Transcendente te volgen. Het volgen van de zintuigen leidt tot energie- en oriëntatieverlies, zegt de Daodejing. Het is belangrijker het hart, centrum van de mens te voeden. In dit diep in de buik gelegen centrum kan men de goddelijke Energie gewaarworden als Licht waarmee men zich kan verenigen. Net als bij Teresa ook hier een impliciete concentrische mensvisie en progressief omvormingsproces.
D. Tantrisme
Deze drie oosterse religies kennen door hun aandacht voor iets Transcendent, diep in de mens verborgen liggend, een zekere afwijzing voor het lichaam. In het hindoeïsme moet het goddelijke Zelf als een grashalmpje dat voorzichtig verwijderd worden uit de schacht. Eenmaal dit is gebeurd heeft men de schacht, d.i. het lichaam, niet meer nodig. Het goddelijke Zelf is de ware werkelijkheid, het lichamelijke is illusoir. Iets dergelijks treft men in het vroege boeddhisme en in mindere mate in het daoïsme aan. Tegen deze lichaamsvijandigheid en bijbehorende wereldvlucht is in deze drie religies de stroming van het tantrisme opgestaan. Tantrisch denken zegt dat het transcendente of geestelijke niet achter de lichamelijke werkelijkheid te zoeken en te vinden is, maar er in. Het kosmisch-lichamelijke dient niét afgeworpen te worden als onwezenlijk, maar her-kend als de verschijningsvorm van het wezenlijke. Elk schepsel is een unieke vormgeving van de kracht van het Ultieme, dat zijn eigen essentie daarbij vergeet en het opnieuw dient te herkennen. Stap na stap dient de kracht van het Ultieme zich te manifesteren in het individuele schepsel, het zo geleidelijk aan verheffend van de laagste graad van zelfkennis tot de hoogste, meest gerealiseerde graad van zelfkennis. In het tantrische hindoeïsme bv. slaapt de Energie als een slang onderaan de wervelkolom in een laagste centrum (chakra) van het menselijke organisme, en dient zij door psychofysische oefeningen en meditatie gewekt te worden. Deze dynamiek van bewustwording wordt vervolgens doorgezet tot zij één na één de centra of lagen van het menszijn wekt voor een telkens hoger bewustzijn of zelfkennis. Uiteindelijk kan ook het hoogste centrum in de mens, de chakra die zich net boven de fontanel bevindt, door dit bewustwordingsproces gewekt worden en zich openen in ontvankelijkheid voor het transcendente Godsbewustzijn.
Ook bij Teresa gaat het niet om het binnenbrengen van een externe God in de ziel, maar om het ont-dekkend van de wezenlijke aanwezigheid van God in het centrum van haar ziel. Net als in het tantrisme spreekt zij over het mogelijke geraken van die Aanwezigheid, doordat de zelfzucht van de mens er een dik zwart doek over werpt.
9. De ontdekking van het diepste zelf
De mystieke antropologie en de fasering van het mystieke omvormingsproces die we in de Innerlijke Burcht van Teresa van Avila aantreffen, treffen we ook aan in de verschillende stromingen van de oosterse religies, zonder uitzondering. Het aantal ‘verblijven’ verschilt, soms méér soms minder dan de zeven verblijven die Teresa opsomt, maar zowel bij Teresa als in de oosterse religies is dit van ondergeschikt belang en willekeurig en cultuurgebonden. Wat wel altijd terugkeert is de ervaring dat het menselijke lichaam als het ware een mandala is die ons uitnodigt om steeds dieper gelegen gebieden of niveaus van zelfervaring of van psychisch leven gewaar te worden, te verkennen en te doorkruisen tot men een derde zone bereikt die in de meeste religies de geest of het goddelijke wordt genoemd. Dit goddelijke of deze geest is de diepste Essentie. Van de mens en tegelijk de aanwezigheid van het Transcendente in de mens, hoe men dit verder ook wil noemen: Triniteit, het Oneindige, de Essentie, goddelijke Bewustzijn of Shiva, nirwana of boeddhanatuur, Weg… Elk individu moet zich verenigen met en integreren in dit goddelijke, inwonende Mysterie. Ieder is geroepen dit Mysterie te ont-dekken als de diepste Aanwezigheid in zich, de aanwezigheid van God te ont-dekken als de eigen, uit het bewustzijn verloren diepste identiteit. Mystiek is de verwonderde ont-dekking van deze intieme Aanwezigheid als het grondgegeven van alle bestaan, van elk individu. Dit is het paradijs dat verloren gewaand werd, maar in feite de essentie van alles en van zichzelf is. Er is geen kloof te overbruggen, er is alleen maar de steeds vollere realisatie van deze Aanwezigheid, zowel in de meer theïstische westerse religies als in de non-theïstische oosterse religies. De gave en de vreugde van deze integrale ont-dekking en realisatie is als taak van elke mens principieel toegankelijk voor iedereen, ongeacht de religie waartoe men behoort.
De verschillende religies delen deze queeste met elkaar; alleen de verwoording ervan die op de ervaring volgt en er steeds buiten staat verschilt onderling. Ervaring van Aanwezigheid, die de scheiding in subject en object overstijgt en alles in zich opneemt, is de gemeenschappelijke ontdekking en vreugde die alle mystici over de hele wereld met elkaar verbindt. Op dit vlak omsluit een universele broederschap alle gelovigen. Nog anders uitgedrukt: het beleven van dit Mysterie maakt de gemeenschap en onderlinge verbondenheid van alle mensen over de grenzen van de taal mogelijk en is een boodschap dat universele, ja kosmische eenheid het doel is.
De mystieke antropologie en transformatie maakt zelfs een dialoog met niet religieus gelovige mensen mogelijk en wenselijk. De ervaring van de diepten van de menselijke psyché of de gelaagdheid van de zelfervaring is een universele, menselijke constante die niet gebonden is aan religieuze culturen. De religieuze versies van de mystieke ervaring zijn zelf door de cultuur ingegeven talige bijproducten, namen voor een Mysterie dat élke mens hoe dan ook bewoont. Transcendentie als ‘s mensen meest intieme, immanente realiteit is niet alleen een filosofische stelling door mensen als Karl Jaspers verwoord, maar ook een basiservaring van mystici uit West en Oost. In de mystieke ervaring van zelftranscendentie vormen religieuze mensen ook met niet-religieuze of atheïstische mensen één grote broederlijk-zusterlijke gemeenschap. Het mysterie van de mens is dat hij doorwerkt is door een dynamiek die hem van de oppervlakte naar de diepte trekt, die hem van menselijk tot transcendent of goddelijk maakt.
10. Mystieke gemeenschappelijkheid
In het hindoeïsme hoort men vaak de uitdrukking: ‘Wijzen gaven Het vele namen’. Het Mysterie en de ervaring van het Mysterie is één, maar mensen geven er heel uiteenlopende namen voor. Zodra zij beginnen te filosoferen en theologiseren scheiden de wegen zich. Deze verschillende verwoordingen van het Mysterie hebben hun diepe zin: zij verhinderen ons te denken dat we het Mysterie kunnen grijpen. In zijn persoonlijk en groepsnarcisme gaat de religieuze mens echter altijd weer menen dat de eigen verwoording van het Mysterie en van de Transcendentie de enig juiste of toch zeker is. Zodra men het zo ziet gaat men discussiëren om gelijk te halen en de ander te overtuigen of bekeren. Moreel of fysiek geweld is dan een stap die gemakkelijk gezet wordt. Het fysieke geweld van fundamentalistische groeperingen zoals wij het vandaag overal zien – nu zelfs in religies die van huize uit pacifistisch waren zoals het hindoeïsme en boeddhisme – is in feite de radicalisering van het impliciete mentale en morele geweld dat diep ingebakken zit in alle vormen van denken en doctrine die het Mysterie alleen in (de eigen) culturele, filosofisch-theologische namen wil herkennen.
De gemeenschappelijke antropologie en het parallel verlopende verdiepingsproces die de mystici van West en Oost ons schetsen tonen niet alleen aan dat de mystieke ervaring in wezen één en dezelfde is. Ook wordt duidelijk dat de methoden die de mystici hanteren heel sterke en diepe gelijkenissen vertonen: ook de weg naar de mystieke ervaring verloopt parallel en gebruikt globaal dezelfde middelen. Deze gelijklopende weg is het gevolg van dezelfde antropologie die overal terugkeert in de beschrijvingen van de mystici uit Oost en West: de mens is fundamenteel overal dezelfde, hoe immens de culturele verschillen ook zijn. Het is een illusie te denken dat deze verschillen ooit zullen verkleinen en het is niet eens wenselijk: het Goddelijke is oneindig rijk en houdt ervan zich in een oneindige diversiteit uit te drukken. Maar de gemeenschappelijke basis in het menszijn, in de ervaring van het Mysterie en in de methoden die ons op weg zetten op het in onszelf te ontdekken, zou ons voorzichtig moeten maken en broederlijk. Onze verschillen en onderverdelingen behouden hun zin als unieke manifestaties van het onderliggende universeel gelijke en éne Mysterie, maar als wij deze verschillen en verdelingen gaan bevechten in naam van onze eigen culturele inzichten, miskennen en bestrijden wij dat Mysterie. Religieuze en levensbeschouwelijke intolerantie is een grote vergissing.
Respect voor de verschillen op grond van een diepere, omvattende eenheid is de voornaamste gestalte van authentieke religiositeit. Het is Gods wil dat er differentie in de eenheid is, de alteriteit is goddelijk. Verschillende twintigste filosofen van de alteriteit – Buber, Levinas, Derrida, Deleuze – hebben onze religiositeit verrijkt en verdiept. De mystieke eenheid van het zijn strijdt niet met het ethische appèl dat van de ander uitgaat, maar roept het juist op. ‘Waar ik me ook draai of keer; Jij – Jij – Jij’, bad de chassidische mysticus Yitschak van Berditjew. Mystiek is liefde, liefde voor de Eenheid in haar gedifferentieerdheid. Die liefde is het zevende teresiaanse verblijf, zij is de Kasteelheer zelf die ons opneemt in zijn onophoudelijke creativiteit en generositeit.
Met de uniek mooie uitdrukking van de christelijke filosoof en mysticus Nicolaas van Cusa kunnen we de relatie tussen de verschillende religies vatten als een relatie van concordantie (concordantia). Mogen wij allen ons hart afstemmen op elkaar en ijveren voor meer gelijkhartigheid of samenhartigheid onder de religies. In het hart zijn wij reeds één, laten we met al onze krachten deze Eenheid in verscheidenheid realiseren.