Mijn individuatieproces
Individuatie is een begrip uit de jungiaanse psychoanalyse, zo legt Wikipedia uit. Het gaat volgens Carl Gustav Jung (1875–1961) om het proces waarbij het bewustzijn van een persoon geïndividualiseerd en gedifferentieerd wordt van andere personen. Met andere woorden: individuatie is een groeiproces, volwassen worden, waarbij de mens zich bewust wordt van zijn uniekheid tegenover andere mensen. Uit dat individuatieproces ontstaat in de psyche een nieuw element, het “ware Zelf” genoemd. Het doel van individuatie is volgens deze opvatting zichzelf te leren kennen, wat leidt tot zelfverwerkelijking. Het kan worden omschreven als bewustzijnsverruiming, en die is zeer belangrijk bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Individuatie, zo stelt Jung, is het zo volledig mogelijk verwerkelijken van wat er in je zit, is het belangrijkste doel in ons leven.
Dit individuatieproces beantwoordt eigenlijk aan de natuurlijke loop van het leven, waarin het individu datgene wordt, wat het altijd al was. — C.G. Jung: Archetypen p.54
Toen ik in 1992 ziek werd en twee jaar later te horen kreeg dat ik niet meer beter zou worden, raadde mijn huisarts Maarten mij aan naar een chronische-pijn-therapiegroep te gaan. Het woord deed mij alleen al gruwen, ik zag een groep klagende slachtofferige zieligerds voor mij. Mijn huisarts ‘dwong’ me om het 3 maanden te proberen en als het dan echt niets bleek te zijn, dan kon ik altijd stoppen. Na een uitgebreid psychologisch onderzoek, werd ik toegelaten en kwamen we elke dinsdagmiddag onderleiding van psychotherapeut Albert en neuropsycholoog Peter, die een pilotonderzoek deden ism het LUMC, bij elkaar. Ik hoorde de verhalen van de anderen, die op deze manier spiegelbeelden voor mij werden. Zij leerden mij taal te geven aan wat ik in het hier en nu voelde: mijn pijn, mijn machteloosheid, mijn verdriet. Ik, een hardwerkende jonge vrouw van 32 jaar, die 24/7 op bed lag, omdat mijn gewrichten ontstoken waren, met name in mijn bekken en daardoor niet kon staan, lopen of zitten. Ik moest leren praten over wat ik voelde, wat ik ervaarde en wat dat met mij deed. Het werd een lange weg van hakkelen, stamelen en stotteren. Ik was opgegroeid in een gezin waar geleerd was om het goede voorbeeld te geven en geen vuile was buiten te hangen. Ik ben vijf jaar naar de groepsbijeenkomsten geweest en hield er twee grote vriendinnen aan over. Daarnaast had ik ook zeven jaar individuele psychotherapie bij Albert. Het was de start van een heel lang persoonlijk ontwikkelingstraject.
Dr. Kazimierz Dąbrowski (1902-1980) definieert persoonlijkheid als een volledig ontwikkeld individu, zelfbewust en zelfgekozen. De persoonlijkheid ontwikkelt zich door desintegratie (uiteenvallen) van de bestaande emotionele en cognitieve structuren dat nodig is om structuren van een hoger niveau te ontwikkelen en te groeien als mens. Ik wist hier nog niets van, maar ervaarde dat uiteenvallen in al zijn vezels.
Ik zat (zoals elk mens die zijn proces start) op het eerste niveau van mijn persoonlijke ontwikkeling: Primaire integratie. Dit niveau is een samenhangende psychologische structuur dat wordt gestuurd door primitieve drijfveren en socialisatie. Er bestaat geen werkelijke autonomie of individuele persoonlijkheid. Er waren weinig interne conflicten omdat men leeft volgens ‘one gets along by going along’. Zelfreflectie ontbreekt en er is geen eigen verantwoordelijkheid als iets fout loopt. Conformiteit en zich aanpassen worden voortdurend nagestreefd. Het is een niveau dat bol staat van de regels en tegels die vertellen: zo hoort het en zo moet het!
Nu nam ik sinds mijn jonge jaren de rol van de rebel of het zwarteschaap in mijn gezin van herkomst in. Er waren dus wel veel conflicten en ik snapte niet wat mij bezielde of wat er met mij aan de hand was, maar door niet te zeuren, niet te voelen, niet te klagen, maar te dragen had ik een modus gevonden om te overleven. Mijn overlevingsmechanismen bestonden vooral uit hard werken, je volledig inzetten en zoveel mogelijk mensen te vriend houden door te doen wat er van je verwacht werd. Dat laatste lukte me niet goed, omdat ik iets autonooms over mij had. Ik vond het (achteraf) verschrikkelijk om een verschil te moeten maken tussen vorm en inhoud. Mensen die voor de vorm wel deden, zonder de inhoud daarmee synchroon te laten lopen, daar botste ik altijd mee. Ik was een soort onbewuste katalysator en bracht altijd onbedoeld conflict op dat soort snijpunten. Dat veroorzaakte een heel negatief zelfbeeld bij mij, omdat ik niet wist wat ik deed en waarom ik het altijd onbedoeld anders deed dan er van mij verwacht werd. Ik begreep de sociale regels van zo hoort het en zo moet het niet. Veel later zag ik de film van Brammetje Baas en herkende mij daar volledig in, maar dan niet op school, maar in mijn gezin van herkomst. Daar probeerde mijn moeder een voorbeeldig hoogopgeleid, gelovig gezin te creeren, maar lukte het mij niet daaraan te voldoen. Hoewel ik mijn stinkende best probeerde te doen. Voordat ik dat kon vertellen tijdens de groepspsychotherapie waren we al heel wat maanden verder.
Tijdens dat proces van ziek-zijn en groepspsychotherapie kwam ik onbedoeld en onbedacht op het tweede niveau van Dabrowski terecht: Eénlagige integratie.
Dit is het eerste niveau dat gekenmerkt wordt door desintegratie. Eénlagige conflicten, conflicten tussen alternatieven die in wezen gelijkwaardig zijn, veroorzaken de afbraak van de primaire integratie. Ze uiten zich in onder andere in humeurschommelingen, depressieve gevoelens, psychosomatisch klachten, angsten en onzekerheid. Aanvaarding door anderen en ‘doen wat hoort’ is nog heel belangrijk. Deze ontwikkeling gaat vaak gepaard met zelftwijfel. In dit niveau is geen oplossing voor ontwikkeling voor handen. Velen vallen terug naar niveau 1 om zichzelf te beschermen tegen verdere desintegratie. Sommigen blijven hierin steken en krijgt de desintegratie geen richting en is er geen stuwende kracht tot groeien. Anderen groeien door naar niveau 3.
Ik had het ‘geluk’ dat die stuwende kracht er wel was. Mijn emotionele en cognitieve structuur van dat moment bestond uit: niet zeuren, niet voelen, niet klagen, maar dragen. Door de groepspsychotherapie ging ik door een hel, want er werd juist naar die dingen gevraagd, die ik als zeuren, als voelen en als klagen ervaarde. Ik werd gedwonen tegen mijn eigen tegels en regels in te gaan. Ik had geen keus. Het was alsof ik bevroren was en nu werd ontdooid. Ik ging door diepe angsten heen. Ik probeerde mijn oude emotionele en cognitieve structuren overeind te houden, maar ze boden mij geen houvast meer en ze brokkelden onder mijn handen af, maar ik had nog geen nieuwe structuren gevonden. Ik verkeerde in een niemandsland. De oude structuren maakten dat ik me gevangen voelde zitten in mijn huis, in mijn lijf en in mijn omstandigheden. Achteraf had ik veel last van psychoneuroses (stress, grote angst, minderwaardigheidsgevoel, schuldgevoel en depressie). Tegelijkertijd kreeg ik Haptonomie aangeboden en liet ik mijn lichaam met olieen masseren. Het was een drempel die ik overmoest, omdat ik het eigenlijk allemaal wat overdreven vond. Maar praten en voelen kwam door deze combinatie wel op gang!
Dabrowski ziet dat niet als een ziekte. Neurose en innerlijk conflict zijn volgens hem niet noodzakelijk negatief en hoeven niet dadelijk te worden bestreden. Het innerlijk conflict is mogelijk een aanwijzing van emotionele groei of in ieder geval de potentie daartoe.
Dat was het achteraf zeker voor mij waar, maar op dat moment voelde het alsof ik alles verloor en door mijn grote angsten voor en door verlies werd overspoeld. Stap voor stap leerde ik woorden geven aan wat ik voelde en ervaarde.
In dit niveau kreeg ik woorden, maar ging ik bij veel dingen vraagtekens zetten. Ik kwam als het ware in een soort puberteit terecht. Alles bekeek ik door een soort vergrootglas van het voelen, ervaren en benoemen. Het was voor mij een vergrootglas, omdat het zich in alle heftigheid aan mij opdrong in deze fase van ontdooien. Mijn sensitiviteit kwam uit mijn onderbewust naar boven en er ging een (niet altijd leuke) wereld voor mij open. Ik werd mij bewust van mijn sensitiviteit, al kende ik toen die naam nog niet. Ik voelde alles aan. Ik voelde nog meer buiten, dan binnen.
Ik wist toen nog niet dat aanvoelen en invullen twee heel verschillende dingen zijn. Voor mij was dat hetzelfde. Ik voelde aan en ik vulde in, ten kostte van mijzelf (want ik had een negatief zelfbeeld van -10) en ten koste van de ander. Ten koste van de ander omdat ik vanuit mijn eigen perspectief dat wat ik aanvoelde, invulde en daarmee dacht ik altijd dat de ander mij een zeur vond, mij niet leuk vond, mijn ziekte lastig vond. Ik paste mijn gedrag daaraan aan, door me nog kleiner te maken en voor mijn gevoel nog minder aandacht te vragen. Daarmee deed ik – achteraf – de ander te kort en bracht ik mijzelf onbedoeld in een grote eenzaamheid. Ik durfde geen aandacht voor mijn verdriet, mijn machteloosheid, mijn zorgen te vragen en leed daardoor onnodig en onnodig alleen. Terwijl ik juist bij die enkele persoon die er wel voor openstond, misschien teveel last heb neergelegd en teveel tijd heb gevraagd. Want in een onevenwichtige situatie, wanneer je iets onderdrukt, dan springt het ergens anders te groot te voorschijn. Ik gedroeg me als slachtoffer en inwendig klaagde ik iedereen aan, maar uitwendig probeerde ik mijn omgeving te redden door de liefdevolle, geduldige, niet klagende Dineke te zijn. Een contradictie waar ik niet één, twee, drie uitkwam, laat staan dat ik het door had.
In deze tijd vulde ik mijn tijd met lezen, lezen, lezen. Lezen over ziekte en gezondheid, lezen over lijden en God, etc. Al lezende opende zich een wereld voor mij vanuit de protestantse boeken, daarna de Rooms Katholieke boeken en toen de Joodse boeken.
Niveau 3: Spontane meerlagige desintegratie
Dit niveau bevat het begin van meerlagigheid. Er is veel innerlijk conflict maar dat krijgt nu richting en geeft aanleiding tot emotionele groei. Er ontwikkelt zich een eigen waarden- en normensysteem. Men maakt zich steeds meer los van ‘wat hoort’. Dąbrowski noemt dit positieve onaangepastheid. Er is conflict tussen ‘hoe ik ben’ en ‘hoe ik wil en kan zijn’. Men wordt gedreven door een persoonlijkheidsideaal in zichzelf. Daardoor zijn er gevoelens van ontevredenheid met zichzelf, existentiële angst en innerlijke morele conflicten. Het kan een zeer pijnlijk proces zijn.
Er is een groeiend besef van persoonlijke autonomie. Men is niet langer in de macht van de wereld om hen heen. Er vindt een stijging van gevoel van eigenwaarde plaats. Mensen hebben hun eigen lijden onder ogen gezien en er inzicht in gekregen. Dit niveau is cruciaal voor een positieve persoonlijkheidstransformatie.
Niveau 4: Georganiseerde meerlagige integratie
Op dit niveau vindt de doorontwikkeling van meerlagigheid plaats. De derde factor treedt hier versterkend op. De persoonlijkheidsontwikkeling wordt nu via innerlijk conflict bewust gestuurd door het individu. Het eigen waarden- en normensysteem wordt sterker en beter afgekaderd. Het eigen persoonlijkheidsideaal wordt duidelijker en meer bereikbaar. Men wordt rustiger. Er is een toename in het vermogen tot empathie. Men toont een sterk verantwoordelijkheidsgevoel, authenticiteit, zelfbewustzijn, autonomie in praten en handelen en zelfreflectie. Zelfperfectie is hier de motor. Er vindt zelfacceptatie plaats en er is een gevoel van zekerheid dat de ontwikkeling gewoon gebeurt. Er is een sterke vermindering van innerlijk conflict, faalangst en weerstand. Men ontwikkelt een groot mededogen voor de pijn van anderen zonder er zelf door overweldigd te raken.
Niveau 5: Secondaire integratie
Niveau 5 is een levenslange voortzetting van het doel om het eigen persoonlijkheidsideaal en zelfperfectie na te streven. Innerlijke conflicten verdwijnen door het bereiken van het persoonlijkheidsideaal, wat men kan en wil zijn. Er is integratie van de eigen waarden en normen in hoe men is en hoe men zich gedraagt. Denken en voelen zijn met elkaar versmolten in een flexibel en harmonieus geheel. Empathie en altruïsme zijn prominent aanwezig. Niveau 5 is maar voor een enkeling weggelegd.