LEVINAS EN HET GELAAT
LEVINAS EN HET GELAAT
‘IK BEN VRIJ OMDAT IK VERANTWOORDELIJK BEN’
Sommige filosofen zijn bij een breed publiek bekend door één parool of etiket. Zo denk je bij Sartre aan walging, geldt
Lyotard als postmodern, en wordt Heidegger de denker van het zijn genoemd. De joodse Parijzenaar Emmanuel Levinas
(1906-1995) is intussen wereldberoemd als de filosoof van het gelaat. Of preciezer: het gelaat van de ander. Niet voor niets
heet een bekende en dikwijls herdrukte Nederlandse bundel artikelen van Levinas Het menselijk gelaat.
auteur: Joachim Duyndam in Kunst en Wetenschap p.13 en 14
datum:
website: http://www.duyndam.demon.nl/gelaat.pdf
Natuurlijk kan de vlag van zo’n etiket waardoor een filosoof bekend is nooit de rijke lading van een hele filosofie, maar in het geval van Levinas is de aanduiding toch wel raak. Zijn denken begint namelijk bij de ervaring die ik heb van het gelaat van de ander. Dit is voor Levinas een morele ervaring. Het is mijn ervaring van het aangesproken worden door de ander. De inhoud van het appèl dat de ander in deze morele ervaring op mij doet, is dat hij mij verantwoordelijk maakt. Levinas spreekt zelfs over uitverkiezing tot een oneindige verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid in de eerste persoon, mijn verantwoordelijkheid voor de ander, vormt de kern van Levinas’ filosofie. Een kern die dus gelegen is in de ervaring van het gelaat.
HET GELAAT VAN DE ANDER: EEN MOREEL EFFECT
Waarom gelaat? In de eerste plaats omdat het appèl tot verantwoordelijkheid alleen in een rechtstreekse relatie met de ander vernomen kan worden. Het is geen algemeen appèl, voortkomend uit een ethische theorie, en gericht tot iedereen. Levinas formuleert niet een algemeen gebod of een universele oproep tot verantwoordelijkheid. Het gaat om mij. Ik ben uitverkoren tot verantwoordelijkheid, mi is deze taak tot zorg door de ander opgelegd. Hoe weet ik dat? Dat ziek ik in het gelaat van de ander. Ik kan het weten doordat de ander mij aankijkt. Daarom begint het denken van Levinas bij het gelaat van de ander.
Dat de ander mij verantwoordelijk maakt, zoals Levinas zegt, is echter niet iets dat de ander dóét. Het appèl van de ander is niet een daad van een handelend subject. Het is een effect dat van de ander uitgaat, nog voordat hij of zij als subject iets gezegd of gedaan heeft. Het is, filosofisch gezegd, een effect van de ander als ander, het gevolg van de andersheid van de ander. Dit vormt een tweede betekenis van gelaat, en een tweede reden voor Levinas om het gelaat van de ander tot uitgangspunt te nemen. Het gelaat van de ander drukt onmiddellijk zijn andersheid uit, en deze onmiddellijke andersheid gaat vooraf aan de bemiddelde relaties die wij als subjecten in diverse culturele contexten met elkaar onderhouden. De ander als ander gaat vooraf aan de ander als docent, als student, als patiënt, als klant, als vriend, als buurman, als adviseur, of wat dan ook.
Het gelaat van de ander doorbreekt in zekere zin de culturele contexten waarin de dingen om ons heen betekenis krijgen en waarin wij betekenis geven aan ons leven. Het gelaat van de ander is buitencultureel of transcultureel. Hier ligt een derde betekenis van het gelaat. Dat we geïnteresseerd kunnen zijn in een andere cultuur, dat we bereid zijn een andere taal te leren, dat we onze eigen cultuur kunnen zien als een cultuur te midden van andere – dat zijn voor Levinas aanwijzingen voor een onderliggende of transculturele betekenis die zelf niet cultureel bepaald is, maar die, daaraan voorafgaand, gegevens is in de andersheid van het gelaat van de ander.
Zo heb ik bijvoorbeeld zelf eens als docent van een mastercursus filosofie ervaren hoe de deelname aan de cursus van een buitenlandse student, een Iranese vluchteling, een bepaald effect had op de groep, die voor de rest enkel uit Nederlandse studenten bestond.
Alleen al door zijn aanwezigheid, en los van zijn inbreng in de discussies, hield hij ons scherp, confronteerde hij ons met onze gewoontes, onze gebruikelijke manier van onderwijs geven en krijgen, onze vooroordelen. Zijn aanwezigheid maakte ons verantwoordelijk voor hem. Dat deed hij niet zelf, als handelend subject, bijvoorbeeld door erom te vragen, maar dat deed hij om zo te zeggen ondanks zichzelf. Het was een effect van zijn gelaat, van zijn aanwezigheid in ons midden. Toevallig betrof het een mastercursus over de filosofie van Levinas, die daar dus wel heel actueel in praktijk werd gebracht.
GEEN ETHIEK
Hoewel het effect van het gelaat van de ander dus een moreel effect is, is de filosofie van Levinas toch geen ethiek. Weliswaar ‘maakt’ de ander mij verantwoordelijk – niet als handeling maar als effect van zijn andersheid – toch zegt Levinas niets over de inhoud van deze verantwoordelijkheid, over wat ik zou moeten doen om deze verantwoordelijkheid waar te maken, over hoe ik mijn verantwoordelijkheid moet invullen. Hij leidt er geen normen, waarden of deugden uit af. Verder is het niet zo dat Levinas een fundament voor de moraal zoekt, en dit vindt in de verantwoordelijkheid voor de ander, die hij oneindig noemt. Het is eerder andersom. Hij zoekt niet een fundering voor de moraal of het morele zélf het fundament is. Levinas gaat er dus van uit dat de werkelijkheid een morele basis heeft. Niet dat dit voor iedereen een evidente ervaring is, of dat men het daarover eens zou zijn. Integendeel, het wordt juist zelden onderkend, of in elk geval veel te weinig. Metaforen als ‘basis’ en ‘fundament’ moeten ons er niet toe verleiden te denken dat het hier om iets heel stevigs en sterks zou gaan. Het is juist iets kwetsbaars, iets dat meestal over het hoofd wordt gezien. Het is een besef dat soms maar moeilijk doordringt, terwijl het op andere momenten plotseling en hevig oplicht.
De schrijfster Astrid Roemer gaf me eens een mooi voorbeeld van dit plotselinge oplichten. Lopend over het perron van het Centraal Station in Utrecht, toevalligerwijs op weg naar een college van mij over Levinas aan de Universiteit voor Humanistiek waaraan zij deelnam, ziet zij voor zich een oud vrouwtje, dat zich moeizaam voortbeweegt. Net op het moment dat Astrid Roemer haar passeert, dreigt het vrouwtje te vallen. In een reflex vangt zij de vrouw op en begeleidt haar naar een bankje. Vervolgens vraagt ze zich af wat ze verder voor deze vrouw zou kunnen doen. Dat is heel veel, in principe. Ze zou haar naar huis kunnen brengen, verschonen, te eten geven, naar bed helpen, enzovoort. Maar hoever reikt haar taak tot zorg? Moet zij de rest van haar leven bij het vrouwtje blijven om voor haar te zorgen? Nee, dat zou absurd zijn. Maar waarom precies? We voelen enerzijds dat de verantwoordelijkheid grenzen heeft, maar anderzijds lijkt het stellen van die grens een vorm van onrecht. Misschien moet die verantwoordelijkheid niettemin begrensd zijn omdat zij, en wij allemaal, nog meer mensen op de wereld ontmoeten? Zij zou door haar exclusieve zorg voor die ene mens alle anderen tekortdoen voor wie zij ook verantwoordelijkheid draagt. En uiteindelijk ook haarzelf. Als dit waar is, dan zijn het ‘de anderen van de ander’, ofwel ‘de derden’ zoals Levinas het noemt, die mijn oneindige verantwoordelijkheid voor die ene ander beperken. En het komt dus door de derde dat ik ook ten aanzien van mijzelf een taak tot zorg heb.
Bij de derde, bij meerdere anderen, begint voor Levinas de geregelde samenleving van wederzijdse rechten en plichten, en de wet waarvoor wij allen, ik ook, gelijk zijn. Maar vooraf aan deze gelijkheid gaat dus mijn primaire verantwoordelijkheid voor de ander.
Dat Levinas deze verantwoordelijkheid oneindig noemt, betekent dat deze mij van buitenaf overkomt, van de ander, en dat ik deze niet zelf kan begrenzen. Mijn verantwoordelijkheid wordt alleen begrensd doordat er meerdere anderen zijn.
UITNODIGING
De ervaring van verantwoordelijkheid in het gelaat van de ander is voor Levinas zoiets als een uitnodiging. Als verantwoordelijkheid, zoals we het hier in de woorden van de filosoof Paul van Tongeren hebben omschreven, het belast zijn met een taak tot zorg is, op de vervulling waarvan men kan worden aangesproken, dan gaat het bij Levinas om een uitnodiging tot zorg voor de ander. Maar wát ik precies moet doen in mijn taak tot zorg, daarover wordt mij door mijn primaire verantwoordelijkheid niets concreets voorgeschreven. Levinas geeft zoals gezegd geen ethiek. Niet alleen zal datgene wat mij precies te doen staat in hoge mate afhangen van de situatie waarin er een beroep op mij wordt gedaan, maar het is bovendien aan mij om te bepalen wat ik positief moet doen. Niemand kan dat van mij overnemen. Ik word door het gelaat van de ander uitgenodigd om mij in te zetten – ik word, sterk gezegd, uitverkoren tot en belast met verantwoordelijkheid, met een taak tot zorg – maar de invulling van die taak is aan mij.
Verantwoordelijkheid in de eerste persoon betekent dat ik een zekere vrijheid heb bij de invulling daarvan. Zou dit niet zo zijn, dan zou er slechts een opdracht of bevel zijn dat ik moet opvolgen. Verantwoordelijkheid betekent juist dat ik zelf zie wat mij te doen staat. Voor mijn primaire verantwoordelijkheid als zodanig kan ik niet kiezen. Men kan niet zichzelf uitnodigen. In relatie met de ander word ik met deze taak tot zorg belast, of ik dat wil of niet. Maar bij het vervullen en invullen van de taak tot zorg heb ik een zekere vrijheid. Daarom is uitnodiging zo’n goede term om mijn primaire verantwoordelijkheid mee aan te duiden. Vergelijk het met de uitnodiging voor een feestje, die mij de mogelijkheid of vrijheid geeft om erheen te gaan. Zonder uitnodiging heb ik die mogelijkheid niet. Ja, ik kan natuurlijk tóch gaan en onuitgenodigd binnenlopen. Daartoe heb ik wel de natuurlijke vrijheid, maar niet de morele vrijheid. Die morele vrijheid ontleen ik juist aan de uitnodiging. Een uitnodiging laat mij zelfs de vrijheid om haar af te slaan er niet op in te gaan. Dit gaat ook op voor verantwoordelijkheid: ook die kunnen we afslaan, of negeren. Het beeld van de verantwoordelijkheid als uitnodiging maakt duidelijk dat vrijheid voortvloeit uit verantwoordelijkheid en dat verantwoordelijkheid dus voorafgaat aan vrijheid. Hier onderscheidt Levinas zich van gangbare opvattingen die stellen dat men verantwoordelijk is naarmate men vrij is. Bij Levinas is het precies andersom. De uitnodiging tot verantwoordelijkheid geeft mij vrijheid.
Ik ben vrij omdat ik verantwoordelijk ben. Levinas gebruikt zelf, in plaats van ‘uitnodiging’, vaak de beladen term ‘uitverkiezing’, die heel precies aangeeft dat het niet om een initiatief van mijn kant gaat, maar om een uitnodiging aan mij gericht. Een uitnodiging die komt van het gelaat van de ander. Ook benadrukt de term ‘uitverkiezing’ dat de uitnodiging alléén aan mij is gericht, alsof ik op dat moment de enige ben die iets kan doen.
Levinas legt hier tenslotte een parallel met de scheppingsrelatie met God. In Het menselijk gelaat Cp.43) noemt hij het de grootheid van de Schepper een wezen te hebben voortgebracht dat Hem kan zoeken en bevestigen omdat het Hem ook kan ontkennen. Voor de religieuze denker Levinas is dit principiële atheïsme essentieel
voor wat hij noemt: een godsdienst van volwassenen. Iets dergelijks geldt ook voor het intermenselijke. Alleen als ik onafhankelijk ben, als ik vrij sta ten opzichte van mijzelf, alleen als ik zelf iemand ben, kan ik een ander als ander ontmoeten, kan de blik van het gelaat van de ander mij raken.
auteur: Dr. J. Duyndam is als universitair hoofddocent filosofie verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Hij is onder meer auteur van Aanzetten voor een fenomenologische ethiek in de Mededelingen van de Levinas Studiekring, 2006, en samen met Marcel Poorthuis van Levinas in de serie Kopstukken Filosofie, 2003.
Daar waar spreken stopt
Kernbegrippen uit het werk van Emmanuel Levinas
We beschikken over een taal die steeds voor ons spreken gaat. Het werk van de filosoof Emmanuel Levinas (1906 – 1995) is volgens kenners Joachim Duyndam en Marcel Poorthuis op die taal gebaseerd. De taal geeft het wezen weer van de ontmoeting tussen ‘ik’ en ‘de ander’. Vanuit de taal van dit wezen nemen Duyndam en Poorthuis ons in hun boek ‘Levinas’ mee naar een fascinerende theorie die in ons mens-zijn blijft. We raken in dit artikel aan begrippen zoals de ander, totalisering, transcendentie, het subject, het morele, de derde, vrijheid, asymmetrie, investituur en – last but not least – verantwoordelijkheid. Tenslotte staan we in deze bijdrage stil bij een erkenning van het anders-zijn als een grondbeginsel van haptonomie als een wetenschap en haptotherapie als een middel. We belichten de rol van de (hapto-)therapeut. Het laatste deel van dit artikel kan ook van toepassing zijn op andere wetenschappen en disciplines in de zorg buiten de haptonomie en de haptotherapie.
auteur: Leander Tijdhof
datum: 25 september 2015
website: https://emmanuellevinashaptonomie.wordpress.com/2015/09/25/daar-waar-spreken-stopt/
Ik en de ander
In de werken van filosoof Emmanuel Levinas gaat het om de oorsprong van dat wat moreel is. Steeds gaat het bij Levinas om de vraag waar een waarde vandaan komt of waar waarden vandaan komen. Volgens de filosoof ligt de oorsprong van onze waarden in onze ervaringen. Zo is een ervaring te zien als een onthulling van die waarden. De ervaring wordt opgedaan in de relatie tussen mijzelf, ik, en de ander.
Het lijkt misschien nu of ‘de mens’ het uitgangspunt van de denkwijze van Levinas is. Dit is niet helemaal juist. Raker is de stelling dat het uitgangspunt van het denken van Levinas ‘ik’ en ‘de ander’ is in relatie tot ons mens-zijn. Vanuit die relatie worden ervaringen opgedaan. In het gedachtengoed van Levinas wordt een meta-positie ten aanzien van die ervaringen nimmer ingenomen. We zien dus niet toe op de ervaring van de ander, zo stellen Duyndam en Poorthuis. Het vertrekpunt van het werk van Levinas blijft dus het subject.
In de relatie tussen ik en de ander ontstaan waarden die dat wat moreel is weergeven. Omdat de oorsprong van de moraal volgens Levinas gelegen is in de relatie die wij hebben met de ander gaat de filosoof ervan uit dat de werkelijkheid een morele basis kent. Omdat de fundering van de moraal in de werkelijkheid ligt is een zoektocht naar fundering in en van de moraal zelf overbodig. De moraal is een gegeven dat maar zelden door ons onderkend wordt in de relatie tussen ik en de ander en dat er altijd is.
Totalisering en transcendentie
Van alles wat we doen en ons overkomt is ieder van ons een middelpunt. Daarin maken wij onze wereld vanuit ons waarnemen, handelen en onze zingeving. Omdat wij dit zo doen is ieder totaliserend ten opzichte van de omgeving. We kunnen niet kiezen om totaliserend te zijn of niet. Totalisering is onvermijdelijk verbonden met het menselijke leven op deze planeet.
Alles wat zich buiten ons totaliseren bevindt is ‘het andere’. Met het andere wordt bedoeld wat transcendent is ten opzichte van elke totaliteit. Transcendentie houdt kortweg in dat wat ‘erbuiten’ staat of dat wat ‘overstijgend’ is. Het is dan ook de ander die zich buiten mijn totalisering bevindt. Het is dus ook de ander die transcendent is ten opzichte van mijn totaliseren.
Tussen mij als een subject en de transcendente ander bevindt zich volgens Levinas de oorsprong van het morele. Daaruit volgt dat wanneer wij beleven een ‘ik’ te zijn als een van nature totaliserend subject dit leidt tot ontmoetingen met de ander als een ander. Dit komt volgens Duyndam en Poorthuis terug in bijna al zijn werken.
Een subject is geen ‘zelf’ dat genietend in de wereld is voorafgaand aan een confrontatie met een ander. Het subject is aan die ander van meet af aan blootgesteld. Het subject is daarmee een sub-ject; dat wil zeggen een onderworpene. Daaruit volgt dat het subject een drager van de ander is. En daaruit volgt weer dat het gebouw van onze schepping op de schouders rust van het subject. Het subject, het ‘ik’, is dan ook degene die instaat voor het geheel.
Het morele ontstaat uit twee kanten. Enerzijds is daar het beroep van de ander dat mij bereikt. Anderzijds breek ik, het individu, mijn totaliteit open omdat ik mij wil openstellen voor de ander. Een scheiding tussen mij en de ander is volgens Levinas vergelijkbaar met die van tussen totaliteit en oneindigheid. Van de kant van de ander komt de scheiding van tussen mij en die ander alleen tot stand dankzij de transcendentie van de ander. De scheiding tussen mij en de ander, of tussen totaliteit en het oneindige, zal immer van twee zijden binnen de relatie komen.
Bevestiging van anders-zijn
Hoewel vaak gedacht dat mannen en vrouwen op elkaar een aanvulling zouden zijn is dit volgens Levinas niet het geval. Liefde en in het verlengde daarvan romantiek zijn niet gericht op eenwording. Die zijn alleen gericht op de bevestiging van elkaars anders-zijn.
In een bevestiging van het anders-zijn hoeft de ander een leegte in mij niet te vullen maar hij of zij blijft werkelijk anders. De ontdekking en erkenning dat de ander anders is dan het beeld dat ik heb gevormd wordt misschien als een teleurstelling in de romantische liefde ervaren. Maar ondanks die teleurstelling kan een weg vrijgemaakt worden voor een samengaan van erotiek en respect.
Derde voor ik en de ander
Het is meer dan een relatie tussen ik en de ander waardoor een samenleving wordt gekenmerkt. De meerwaarde van die relatie beschrijft Levinas als ‘de derde’. Met ‘de derde’ wordt gedoeld op een samenleving waarin wij als gelijken met elkaar om kunnen gaan. Het begrip is een gecompliceerde afgeleide van ‘ik’ en ‘de ander’. Volgens Duyndam en Poorthuis voegt een derde zich in de theorie van Levinas bij mij en de ander. Dankzij die derde kan ik mezelf realiseren dat ik voor de ander ben.
Samenleven is op te vatten als een verhouding tussen ‘vrijheid’ en ‘geen vrijheid’. Bij het samenleven gaat het volgens Levinas om de relatie tussen vrijheid enerzijds en anderzijds iets dat die vrijheid inperkt. Naar die inperking verwijst ook de door Levinas veelgebruikte term ‘gebod’.
Samenleving van ‘beklede’ vrijheid
Een vrije samenleving houdt een samenleving in waarin mensen vrij kunnen handelen waarvoor inwerking op een wil nodig is. Vrijheid houdt een zich niet laten inwerken op een wil in. Onder alle manieren van doen is inwerken op een wil echt handelen, zo stelt de filosoof. Het doen van een eenvoudige boodschap bij een bakker betekent dat ingewerkt wordt op de wil van die bakker om mij brood te verkopen. Handelen is immer een menselijk proces en dit betekent bij Levinas dat we indirect of direct in relatie met de ander staan.
Elk handelen is gebiedend naar de ander. Dit is een probleem in het besef van vrijheid die even broos als gevaarlijk is. Als er vrijheid voor mij is dan is die er per definitie niet voor de ander. Daaruit volgt dat de vrijheid van het individu de vrijheid van de samenleving immer teniet doet. Hoe een vrije samenleving van mensen mogelijk kan zijn ziet Emmanuel Levinas als een problematische vraag die nader uitgewerkt wordt.
Een nadere uitwerking geeft Levinas onder andere in zijn verdere definiëring van het begrip vrijheid. Want het zijn niet de individuele mensenrechten en de liberale vrijheidsgedachten en -belevingen maar het is de verantwoordelijkheid voor de ander die de basis vormt van de samenleving en de wetten die daarin gelden. Daarom is volgens Levinas onze vrijheid ‘bekleedt’ en dus leven wij in de samenleving in een ‘beklede’ vrijheid.
Asymmetrie en investituur
Een verantwoordelijkheid die vooraf gaat aan alles wat moreel kan heten duidt Levinas aan met het begrip ‘primaire verantwoordelijkheid’, zo noteren Duyndam en Poorthuis. Die verantwoordelijkheid is asymmetrisch. Het gaat er in de asymmetrie om dat ik steeds verantwoordelijk blijf voor de ander als de ander. Die verantwoordelijkheid houdt dus niet in dat een ander voor mij verantwoordelijk kan zijn. Ik en de ander zijn daarmee asymmetrisch dat wil zeggen ongelijk aan elkaar.
Omdat onze vrijheid wordt ingevuld door aanwezigheid van de ander heeft het begrip te maken met verantwoordelijkheid. Het invullen van de aanwezigheid wordt door Levinas aangeduid met de term ‘investituur’ van de ander. Behalve een vaak negatieve gebodskant komt in de investituur een uitnodiging naar voren. De uitnodiging tot het nemen danwel bekleden van de verantwoordelijkheid is steeds het effect van de ander als de ander. Daaruit volgt dat door de ander mijn natuurlijke vrijheid, die ik als totaliserend wezen heb, bekleedt is met verantwoordelijkheid. Mijn natuurlijke vrijheid verandert in een morele vrijheid. Dat die laatste vorm van vrijheid kan ontstaan volgt steeds op de uitnodiging van de ander.
Het is geen keuze om verantwoordelijk te zijn. Een zelfgegeven uitnodiging tot verantwoordelijk zijn is in de opvatting van Levinas geen daadwerkelijke uitnodiging. Of ik wil of niet; het is steeds de ander die mij verantwoordelijk maakt. Toch is de uitnodiging tot verantwoordelijkheid geen dwangbevel. Het hoort tot de verantwoordelijkheid van mij, het individu, om die op mijn manier waar te maken of geen gevolg aan de uitnodiging te geven. Toch kan ik nooit ontkennen dat er een beroep op het nemen van mijn verantwoordelijkheid is geweest.
Gezondheidszorg en haptonomie
We beschikken over een taal die vooraf gaat aan het spreken, zo brengt volgens Duyndam en Poorthuis de filosofie van Emmanuel Levinas aan het licht. Het is een taal die te maken heeft met lichamelijke verzorging, non-verbaliteit en aanraken. De twee laatstgenoemde aspecten zijn ontegenzeggelijk ook domeinen van de haptonomie als een wetenschap en de haptotherapie als een middel.
De fenomenologische analyses van Levinas die te maken hebben met nabijheid als een taal die vooraf gaat aan het gesproken woord erkennen steeds het anders zijn van de ander. Die raken ook volgens Duyndam en Poorthuis de essentie van de hulpverlening. De erkenning van het anders zijn van de ander zou weleens de diepste essentie van haptonomie en haptotherapie kunnen zijn. Het gaat steeds om de omgang met de ander in situaties waarin het gesproken woord niet toereikend is. Immer gaat het ook in haptonomie en haptotherapie om een aanwezigheid die een welsprekendheid kan bezitten die het gesproken woord ontbeert.
Het werk van Levinas gekoppeld aan de hulpverlening betekent volgens Duyndam en Poorthuis dat de relatie tussen patiënt of cliënt en (hapto-)therapeut geen eenrichtingsverkeer kan zijn. Hoewel strikt genomen ongelijk is de arts of de therapeut geen deskundige die een afhankelijke cliënt overgiet met deskundigheid. Gevolg van het werk van Emmanuel Levinas is dat de behandelaar geen toepasser van technieken is waarbij de persoon van de (hapto-)therapeut buiten schot zou kunnen blijven. Integendeel.
Met Levinas’ beroep op het ethische appèl van het gelaat van de ander tekent zich in en buiten het (hapto-)therapeutschap een oneindige verantwoordelijkheid af. Daaraan kan niemand zich onttrekken – dus ook een (hapto-)therapeut niet. Daaruit volgt dat de werkelijkheidservaring van de ontmoeting met de ander centraal staat. Omdat de ervaring van die ontmoeting van buitenaf op ons toekomt staat de ander steeds hoger dan ikzelf sta.
Literatuur
Joachim Duyndam, Marcel Poorthuis, ‘Levinas’, Lemniscaat, 2005.
Televisie-uitzending Levinas
France Guwy, ‘Jij die mij aanziet’, http://haptonomiehaptotherapie.com/2015/08/31/emmanuel-levinas-jij-die-mij-aanziet/, televisieproductie, Hilversum (IKON) 1986.
Annotatie
Drs. Leander P. Tijdhof, ‘Daar waar spreken stopt’, http://haptonomiehaptotherapie.com/2015/09/25/daar-waar-spreken-stopt/, Kennisweb haptonomie, Stichting Kenniscentrum Haptonomie Hapsis Utrecht (25 september 2015).