Johannes van het Kruis (1)
Sint Jan van het Kruis (context)
auteur: Pancraas Martens, ocd
website: http://www.karmel.be/
Het Spanje van Juan de la Cruz
Wie de geschriften van Sint Jan van het Kruis leest, zal wel niet zo vlug als bij andere mystieke schrijvers de behoefte voelen om, tot beter begrip ervan, de historische context waarin ze verschenen zijn te leren kennen. Zijn leer lijkt zo ontheven aan alle wisselvalligheden, zo tijdeloos : louter een beschrijving van de groei der liefde, door Gods genadevolle invloed gestuwd naar haar volheid. We blijven geboeid die geestelijke opgang volgen, ook zonder enige kennismaking van de concrete omstandigheden van het leven van de schrijver zelf.En toch voegt het aanbod van Gods liefde zich naar alle levensomstandigheden en eigenheden van de begenadigde, zodat het menselijk antwoord, ook dat van Sint-Jan van het Kruis, daardoor getekend is tot in al zijn uitingen, tot in zijn geschriften toe. Hoezeer een heilige ook alleen maar van God en van de omgang met Hem wil getuigen, hij doet het toch met een eigen stem. „Als je met deze Spaanse mystici kennis wil maken, in hun werk, in hun streek, moet je als mens van de 20ste eeuw een enorme kloof overbruggen. Geweldig moeilijk vind ik. Maar je ontmoet een ongelooflijke kracht :mensen die een getormenteerd leven hebben geleid en die, men vergeet het wel eens, ook op het praktische vlak hebben gewerkt. Ze werden verteerd door een rijk innerlijk leven waaruit ze een onvoorstelbare energie putten”. Daarom, om iets aan die kloof te doen, zal het toch goed zijn een vlugge blik te werpen op de sociale, culturele en religieuze achtergrond van het leven en het werk van de Spaanse kerkleraar.De korte, rechte weg
Geboren in Fontiveros, op het Castiliaanse hoogland, kernland van Spanje, groeide Sint Jan van het Kruis (1542-1591) op tussen een volk waar „een mystiek idealisme” vaak gepaard ging „met een nuchter realisme, een combinatie die we steeds weer in het Spaanse karakter terugvinden”2. Miguel de Cervantes, een ander Castiliaan heeft die twee karaktertrekken van zijn volk tot in het karikaturale doorgetrokken in de twee helden van zijn meesterwerk: Don Quijote, „de dolende ridder”, de idealistische landjonker die al het verkeerde in de wereld gaat goedmaken maar geen oog heeft voor de onmiddellijke realiteit: steeds weer geslagen door het leven kan hij toch gedurig met een glimlach herbeginnen, onverzettelijk. Terwijl zijn schildknaap en tegenspeler Sancho Panza, de boerenjongen met zijn nuchtere en praktische levenskijk, de realist vertegenwoordigt, die in al zijn egoïsme toch trouw blijft aan zijn heer.Men heeft gezegd dat Teresia van Avila, „Gods dolende edelvrouwe”, op een ongeëvenaarde wijze beide karaktertrekken in zich verenigde, maar dan zonder het wereldvreemde van de ene en het egoïsme van de andere. Zij was waarlijk een compleet mens ! Bij Sint Jan zal de klemtoon, zeker niet exclusief, maar toch wat zwaarder vallen op de mystieke drang naar het Absolute.Was hij niet de zoon van een hidalgo, Gonsalvo de Yepes, die zich liet verstoten door zijn familie en de armoe verkoos, om een arm meisje te huwen, puur uit liefde ? Boven de rustige positie van een aalmoezenier in een hospitaal gaf ook Juan de Yepes de voorkeur aan iets dat minder voor de hand lag en trad hij in bij de Karmelieten van Medina del Campo, puur uit liefde voor de Heer. Maar meer aangetrokken door het hoge Ordesideaal dan verlokt door het lauwe leven dat er mogelijk was, stond hij spoedig apart met zijn voorrecht om de Regel te volgen in zijn oorspronkelijke strengheid. Ook dat bevredigde hem niet. Teresia van Avila moest op zijn weg komen om hem van zijn kartuizerdroom af te brengen en mee te betrekken in haar poging om de oude Orde van O.-L.-Vrouw in haar oorspronkelijke zuiverheid te herstellen. Heel zijn leven door is hij aan die visie trouw gebleven, in milde onbuigzaamheid. Zonder af te wijken in de richting van het activisme of van het kille observantisme : in een gemeenschap die nog haar weg zocht, koos hij voor de korte, steile, rechtlijnige weg naar de top van de mystieke Karmel.
Een hard land…
In die onverzettelijkheid en vurige beslistheid toont Juan zich een Castiliaan van het zuiverste ras. Het karakter van dat volk was in de loop der eeuwen getekend en gehard door het ruwe hoogland, doorsneden door bergketens, in het midden van Spanje : een tamelijk dor gebied, oker-grijs, met weinig groen en weinig neerslag. Vandaar het belang van de irrigatie der velden, o.a. met de noria, waar Teresia van spreekt.
Ook het klimaat is dat van een hoogland, alhoewel de spreuk die het typeren wil: „9 maanden winter en 3 maanden hel”, toch wel overdrijft. Noord-Castilië, de streek van Avila en Fontiveros, het is een hard land, met weidse ruimten en grootse vergezichten, een land dat de besten van die tijd vormde tot grootse dingen. Een land van „cantos y santos, rotsblokken en heiligen”.
… van veroveraars
Die roep tot grote daden hadden ze ook meegekregen van hun geschiedenis, van de 800-jarenlange „ reconquista “, herovering van hun land op de Moren. Die werd in 1492 door de „katholieke koningen” Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië beëindigd met de verovering van het laatste Moorse bolwerk in Spanje, Granada.
Wanneer in hetzelfde jaar 1492 Colombus, in Spaanse dienst, een nieuwe wereld ontdekt, later Amerika genoemd, speelde de geloofsijver van die eeuwenlange kruistocht nog altijd mee in de geweldige uitbarsting van energie die Spanje nu opjoeg naar de „conquista”, de verovering van die nieuwe gewesten. Drijfveer was natuurlijk ook de zucht naar het goud en zilver van het land der Azteken en Inka’s. Vertrokken er sommigen, zoals Teresia van Avila dat onderstelde bij haar broers, met de mentaliteit van kruisvaarders, anderen zoals de schaapherders en de berooide landadel van de Estremadura, droegen niet langer hun hooghartige armoe. Als een vlucht giervalken uit de krengen van hun nest vertrokken ze uit Palos en Moguer, kapiteins en soldaten, vervoerd door hun droom, heroïsch en brutaal.
Geloofsijver, strijdbare trouw aan Spanje’s koning en dorst naar rijkdom bleven meestal onontwarbaar in de harten der conquistadores vervlochten, zoals Barnal Diaz dat ,,in een beroemde zin samenvatte : om God te dienen en zijne majesteit (= de koning), om licht te brengen aan hen die in de duisternis verkeerden én om rijk te worden, wat alle mensen graag willen”.
Spanje, voorvechter van de Kerk
Vanaf het begin der 16de eeuw vervoerden de karvelen en later de grotere galjoenen het goud van Mexico en Peru en het zilver van Potosi, alsook de koloniale waren van de plantages jaar in jaar uit naar Spanje. Deze enorme inkomsten lieten de koningen toe de talrijke legers uit te rusten die het land gedurende anderhalve eeuw het overwicht in Europa bezorgden.
Maar eerst had de oude koning Ferdinand van Aragon het land met zijn drie godsdiensten en culturen moeten één maken. De Moren die gebleven waren en de nogal talrijke Joden werden verplicht zich te bekeren ofwel het land te verlaten. Hoezeer het heengaan van zovele Joodse handelaars en Moorse ambachtslieden voor Spanje een aderlating betekende, men had er dat voor over. Om de rechtgelovigheid van de bekeerlingen na te gaan richtte Ferdinand de Inquisitie op, een politiek-religieuze instelling die de zuiverheid van het geloof moest waarborgen. Hij brak ook de macht van de adel, perkte die van de standenvertegenwoordiging (de Cortes) in en breidelde de vrijheden der steden. Zo bouwde hij een eenheidsstaat op, op basis van ras en religie.
Van dat Spanje werd de Habsburger Karel, prins van de Nederlanden, in 1516 koning Carlos I, terwijl hij in 1519 tot Duits keizer gekroond werd als Karel V. Alhoewel hij voor zijn talrijke oorlogen om de Habsburgse hegemonie te vestigen, beroep kon doen in Spanje op de goedgevulde schatkist, op de militaire tradities van de adel en op de beste infanterie van Europa is hij uiteindelijk toch niet geslaagd in zijn opzet, wegens het samensluiten van Frankrijk met de erfvijand van Europa, de Turken en met de Duitse protestanten.
Zijn zoon Filips II die hem in 1556 in het Spaanse rijk opvolgde leek daar aanvankelijk wel in te slagen. Zijn legers dwongen Frankrijk tot de vrede, o.a. door de veldslag bij St-Quentin op Sint-Laurentiusdag 10 augustus 1557, terwijl de Spaanse vloot, samen met die van Venetië en Rome, de Turken vernietigend versloeg bij Lepanto in 1571. In de nabijheid van Madrid, zijn hoofdstad, liet Filips zich een gigantisch paleis bouwen, op een roostervormig grondplan ter ere van Sint-Laurentius. Dat Escorial omvatte kerk, klooster en koninklijke residentie: belichaming van zijn ideaal van eenheid van Kerk en Staat. Van daaruit bestuurde hij als een absoluut monarch zijn rijk dat hij wou uitbouwen tot een katholiek bastion in Europa, in dienst van de Kerk. „Mijn zoon, bewaar in uw gewesten het katholiek geloof in al zijn zuiverheid”, had zijn vader keizer Karel hem in Brussel bij de machtsoverdracht gevraagd. Aan zijn jawoord heeft Filips heel zijn leven door hardnekkig trouw willen blijven. „Ik zou honderd maal mijn leven en heel mijn rijk willen geven liever dan ketters als onderdanen te hebben”.
Zijn legers streden voor God, de Kerk, de koning én de soldij, te zee en te land, op vier fronten tegelijk: tegen de opstandige Nederlanden, tegen Engeland dat Anglicaans geworden was, in Frankrijk waar Filips wilde tussenkomen in de godsdienstoorlogen en tegen de Turken die een gevaar bleven. Tevens moesten ze Zuid-Amerika bezetten. Spanje is blijven standhouden in weerwil van vele tegenslagen. Heel de 16de eeuw door bleef het de hegemonie in Europa bewaren. Toch is Filips gestorven zonder de belofte aan zijn vader te hebben kunnen houden, terwijl zijn land economisch geruïneerd was.
Verarmd in de strijd
De edele metalen uit Amerika werden veel te weinig gebruikt om te investeren in productiemiddelen. Spanje had altijd wol en olie uitgevoerd en industriegoederen ingevoerd. Het bleef ook nu de nijverheid verwaarlozen. Het goud en zilver van overzee had aanvankelijk wel welvaart gebracht maar werd te veel aangewend om kerken en paleizen te bouwen en de lange oorlogen te bekostigen. Ofwel werd het, samen met de producten der plantages, op de jaarmarkten verhandeld aan vreemdelingen, aan mensen uit het Noorden die er zelf verderop winst mee maakten. Men kon bijna zeggen dat het Amerikaanse goud voor een deel verdween in een tamelijk bodemloze koninklijke schatkist en voor de rest overging in de handen van vreemde kooplui.
Spanje had boven zijn stand geleefd om zijn internationale rol te kunnen spelen. In plaats van uit te groeien, zoals zijn rivalen Frankrijk, Engeland en Noord-Nederland, tot een industriële en handeldrijvende natie, had het teveel van zijn krachten gevergd en was het tegen het einde van de 16de eeuw economisch uitgeput.
Standsbesef en eergevoel
Groot was op sociaal gebied de tegenstelling tussen de rijkdom van enkelen en de armoe van de meesten. De „grandes”, de hoogste adel en ook de „caballeros”, de afstammelingen van de ridderorden bevonden zich aan het hof of waren de hogere legeraanvoerders. Terwijl de „hidalgos”, de lagere adel (negentig procent van de adelstand) op het land verbleven of als lagere officieren in het leger. Al die edellieden leefden van de opbrengst van hun grondbezit dat in waarde gedaald was. Want wegens het goud uit Amerika waren de prijzen gestegen, terwijl de grondrente ongewijzigd bleef. Ze genoten echter veel voorrechten zoals o.a. vrijstelling van belastingen.
De hogere geestelijkheid was even rijk en machtig en geprivilegieerd als de adel. Ze waren ingeschakeld in de Staatskerk die sterk afhing van het koninklijke hof. De nadelige invloed hiervan werd minder gemerkt, omdat Karel I en Filips II hun wereldmacht feitelijk in dienst stelden van de alom bedreigde Kerk.
De burgerij had het aanvankelijk goed, maar die bloei bleef niet duren. Niet alleen omdat de meeste kooplui bekeerde Joden waren en veel tegenwerking ondervonden van de achterdochtige inquisitie. Maar vooral omdat in Spanje, na zeven eeuwen reconquista de geest van de kruistochten was blijven leven: Spanje voelde meer voor het leger dan voor de materiële vooruitgang.
De lagere standen werden dan ook verwaarloosd. De boeren vervielen tot armoe. Zo ook de ambachtslieden: hun loon volgde slechts op verre afstand de stijgende levensduurte, waar reeds sprake van was. Om te zien hoe zorgelijk ze het hadden, hoeven we maar over de jeugdjaren te lezen van Juan de Yepes.
Het standsbewustzijn en het erbij horende eergevoel had ongewone proporties aangenomen. De strijd tegen de Turken en protestanten, alsook de verovering van Amerika „deden in de oude, krijgshaftige bovenlaag de met ieder militarisme verbonden trots steeds weliger gedijen”. Spanje was, met wat overdrijving gezegd, een volk geworden van „hidalgo’s, priesters en bedelaars”, maar allen nogal hooghartig, tot in de armoe. „Handenarbeid van welke aard ook gold, evenals bij de middeleeuwse ridder, bij elke edelman als oneervol, en niet alleen bij hem, maar feitelijk bij alle Spanjaarden van zuiver bloed, die enkel met de degen hun koning wilden dienen en verder niemand : zó groot was de ras- en krijgsmanstrots van dit volk”.
Toen de hertog van Alva in 1557 zegevierend Rome binnentrok, omdat paus Pius IV zich bij Spanje’s vijanden had aangesloten, betuigde hij de paus, op bevel van koning Filips, zijn gelovige onderwerping met de gebruikelijke voetkus en vroeg hem vergiffenis omdat hij zich gedwongen had gezien zijne Heiligheid te overwinnen. Daarmee was zowel aan zijn geloof als aan de Spaanse trots voldaan.
De Gouden Eeuw
Vanuit hun Italiaanse bezittingen drongen de invloeden van de renaissance en later van de barok in Spanje binnen. Maar de natie was te zeer vervuld van dadendrang en christelijk geloof om niet alles creatief te verwerken. Nog lange tijd bleef Spanje zijn ridder- en herderromans trouw. Tot de ,,Don Quijote” van Cervantes het einde inluidde van die illusoire literatuur. Op het eerste zicht een satirische beschrijving van die afgezaagde verhalen, is het eerder om zijn rijk levensinzicht een van de meesterwerken van de wereldliteratuur.
De cultus van het heroïsme en verlangen naar grootse daden bleef echter onverzadelijk. Toen de realiteit daar steeds minder aan kon voldoen, werden de helden met hun strijd tussen zonde en deugd, schuld en boete of met het conflict tussen trouw aan de heer of het strenge begrip van de eer, door de dichters op het toneel gebracht. Spanje bereikte in de tijd van de barok in het drama de hoogste toppen, met Lope de Vega (1562-1635), schepper van de Spaanse „comedia “. Maar daarmee zijn we reeds in de 17de eeuw. Zeker met de andere groten, Tirso de Molina, Alarcon en Calderon de la Barca.
Grote namen in de lyrische poëzie van de 16de eeuw zijn Boscán en de grootste van allen Garcilaso de la Vega. Sint Jan van het Kruis heeft met hun zangen over de verzuchtingen en vreugden van de verliefden kennis gemaakt tijdens zijn studies in Salamanca. Het gedicht „De levende Vlam van Liefde” heeft zoals hijzelf bekent naar de vorm gelijkenis met de poëzie van Boscán, maar de inhoud heeft ,,betrekking op God”.
Terwijl Sint Jan, in de kloostergevangenis in Toledo opgesloten, zijn „Geestelijk Hooglied” dichtte, was El Greco (1541-1614) in dezelfde stad zijn figuren aan het schilderen die onder een onaardse belichting als vlammen de hoogte in stegen: hij was een vreemdeling maar zo met Spanje vergroeid dat niemand hem evenaarde in de ernst en het vuur waarmee hij zijn religieuze voorstellingen uitbeeldde. Doch de hoogste realisaties van de Spaanse schilderkunst, naast die van El Greco, vinden we eveneens in de 17de eeuw, met Ribera, Velázquez, Zurbaran en Murillo.
Spanje dat zich geroepen had gevoeld om ook op cultureel gebied de leiding te nemen, beleefde zijn Gouden Eeuw vanaf de eerste helft van de 16de eeuw, maar vooral in de 17de, toen zijn politieke roem al aan het tanen was. De zonen konden de glorie van hun vaders niet vergeten en, gestuwd en geïnspireerd door het enthousiasme dat in de harten was blijven leven, herbeleefden ze die glorie op het theater en in artistieke scheppingen.
Op zoek naar verinnerlijking
In geen domein is de Spaanse 16de eeuw creatiever geweest dan in het religieuze. Dank zij vooral zijn heiligen, hun geschriften en hun stichtingen is de 16de waarlijk een Gouden Eeuw geweest.
Vanaf de jaren 1500 greep een sterke drang naar verinnerlijking de geesten aan, een verzet tegen alle formalisme, een zoeken naar het ware gebed. De „Navolging van Christus”, werken van Augustinus, van Harphius en vele anderen werden vertaald. Allerlei stromingen van spiritualiteit doorkruisten Spanje, ook de mystiek van het Rijnland en Brabant. Vooral Erasmus (1469-1536) vond bijval. Niet de erudiet met zijn uitvallen tegen de Kerk, maar de christelijke humanist, heraut van de synthese tussen christendom en cultuur. Alle progressieven, vooral intellectuelen, beriepen zich in de jaren ’20 op hem in hun ijveren voor een meer innerlijke religiositeit. Het erasmianisme werkte als een zuurdeeg in die toenmalige vernieuwingsdrang.
In tijden van geestelijke gisting liggen waar en vals gewoonlijk dicht bij elkaar, vooral bij minder gevormde priesters, leken en religieuzen. Vanaf 1520 voerde die drang naar verinnerlijking tot allerlei afwijkingen die men gewoonlijk ten onrechte onder de noemer alumbrados, verlichten, verenigen wil. Ze hadden geen vast omschreven leer, behalve dat ze allen nogal afwijzend stonden tegenover uiterlijke religieuze praktijken, biecht, mondgebed en de gewone meditatie. Sommigen wilden bij het ingekeerde bidden alle denken uitschakelen, ook het denken aan Jezus’ mensheid, om een innerlijke leegte te scheppen en zo te belanden in de contemplatie. Anderen legden de klemtoon op de pure overgave die de mens toelaat zó op te gaan in God dat hij niet meer kan zondigen. Velen kwamen niet tot zulk een illuminisme of quiëtisme, maar vervielen toch tot een geëxalteerde vroomheid met verlangens naar visioenen en openbaringen. De beweging die soms ook protestantiserend was, bleef in Castilië evenwel gezonder dan in het Zuiden, waar ook Moorse invloeden meespeelden.
Ingrijpen van hogerhand
De Spaanse inquisitie is er vlug tussenbeide gekomen. In die tijden was het een instrument geworden van politieke en religieuze overheersing: een vijand van het ware geloof was vijand van de koning. Niemand vermocht iets tegen deze almachtige instelling, die meestal nogal vlug de mensen verdacht van geloofsafwijkingen. Groot was haar wantrouwen tegen geestelijke geschriften in de volkstaal en tegen geschriften over inwendig gebed. Meerdere geloofsgetrouwe schrijvers moesten het ondervinden, ook Teresia van Jezus. De werken van Joannes van het Kruis konden eerst een hele tijd na zijn dood uitgegeven worden.
Maar die inquisitie heeft Spanje praktisch volledig gevrijwaard van het protestantisme en de vele honderden die in Spanje verbrand werden, zijn een miniem getal in vergelijking met de slachtoffers van de godsdienstoorlogen in Duitsland en Frankrijk en van de tribunalen van Hendrik VIII en Elisabeth in Engeland. En zeker in vergelijking met de tallozen die in de 17de eeuw in de katholieke en protestantse landen, hier in het Noorden, verbrand werden ten gevolge van de heksenwaan, waar Spanje nagenoeg vrij van gebleven is.
Behalve in Spanje heerste overal in Europa godsdienstige verdeeldheid en het was hoog tijd dat de Kerk gereed kwam met haar hervorming. Ten gevolge van de oorlogen van keizer Karel en Frankrijk kon het Concilie van Trente eerst in 1545 beginnen en heeft het met lange onderbrekingen tot 1563 geduurd. Het kon de breuk in de christenheid niet meer herstellen, maar werd toch het vertrekpunt van een ingrijpende vernieuwing in de katholieke Kerk.
De hervormingsbewegingen die overal reeds lang aan de gang waren, kregen een nieuwe sterke impuls. In menig klooster waaide weer de oorspronkelijke geest als een vernieuwende kracht en werd de oude vlam opnieuw aangewakkerd. Filips II, die de decreten van het concilie dadelijk deed uitvoeren in zijn landen en elke hervorming begunstigde, werd de „beschermer” van de Hervormde Karmel, zoals hij genoemd werd door Teresia : de ondernemende reformadora wist ook de ellendige situatie van de gevangen Joannes van het Kruis in de koninklijke raad te brengen.
De eigenlijke hervormers
Het waren vooral de heiligen — een hele reeks — die van de post-conciliaire tijd een Gouden Eeuw hebben gemaakt. Zij waren de voortrekkers in die immense beweging van geestdrift en vurigheid die de christenheid van toen heeft opgejaagd, vooral in Spanje en Italië. Het waren niet alleen mystiek-begenadigde maar ook geëngageerde mensen : schrijvers van mystieke werken, grote volkspredikanten of stichters en hervormers van kloosterorden, waar hun geest bleef voortleven.
Nog in de eerste helft van de 16de eeuw zetten de franciscanen F. de Osuna in zijn „TercerAbecedario” (1527) en B. de Laredo in zijn „Subida del Monte Sion” (1533) de leer van het ingekeerde bidden en van de opgang naar de vereniging met God uiteen. Onvermoeibare predikanten als Juan de Avila, seculier priester (1569), de heilige Thomas van Villanova, augustijn en aartsbisschop (1555), Luis de Granada, O.P. (1588), alsook „het wonder van de boete”, de heilige Petrus van Alcantara, O.F.M. (1562), en de stichter van mystieke poëzie Luis de León, augustijn (1591), allen schreven ze werken van spiritualiteit, over gebed en ascese. Terwijl de heilige Joannes de Deo (1550), een apostel van de naastenliefde, te Granada een congregatie stichtte voor ziekenzorg.
Groot was vooral de invloed van de heilige Ignatius van Loyola (t 1556), schrijver van de „Geestelijke Oefeningen”, een meditatieboek dat apostels vormt, en stichter van de jezuïeten, die overal in Europa een grote rol speelden in de vernieuwing van de Kerk en die in Spanje mensen voortbrachten als de heilige Franciscus Xaverius (1552), patroon van de missies, en de heilige Franciscus de Borgia (1552), de derde ordesgeneraal. En „onovertroffen als mystieke schrijvers” waren de heiligen Teresia van Jezus (1582) en Joannes van het Kruis (1591), resp. de hervormster en de geestelijke bezieler van de Hervormde Karmel. Alleen een uitgebreid en geïnteresseerd lezerspubliek kon deze explosie van geestelijke lectuur verklaren : nooit is de spiritualiteit zo algemeen verbreid en gepraktiseerd geweest als in het Spanje van die dagen.
Wat kreeg hij van anderen?
Als Teresia haar eerste karmeliet van de kartuizers kon weerhouden, dan zal bij hem, de Lievevrouwebroeder, zijn liefde tot Maria wel meegespeeld hebben. Maar wegens het alom heersende klimaat van terugkeer naar de bronnen moet hij ook verlokt geweest zijn door de gedachte aan een herstel van de aloude levenswijze van zijn orde, waarover hij gelezen had in het ,,Boek der eerste Monniken”. Heel zijn leven heeft hij gewijd aan het bestijgen van de Berg Karmel. Zelf heeft hij de toppen ervan bereikt en feitelijk alleen daarover geschreven.
In zijn geschriften vindt men wel bepaalde thema’s en beelden uit de werken van Ruusbroec en Harphius, van Tauler en Eckhart. Hij heeft die niet rechtstreeks, doch langs Osuna, Laredo en Juan de Avila leren kennen. En natuurlijk had hij reeds tijdens zijn opleidingsjaren kennis kunnen maken met de Pseudo-Dionysius, Bonaventura, Catharina van Genua e.a. Praktisch geen van hen heeft hij geciteerd : hij had bij hen alleen maar herkenning en bevestiging gevonden van zijn eigen ervaring. En die heeft hij willen uitschrijven. Joannes had een creatieve geest en schiep vanuit zijn eigen innerlijke wereld. De traditionele beelden van de mystiek: vuur en licht, wolk en nacht, berg en bron, die bij anderen vaak schetsmatig bleven, heeft hij verdiept en er een nieuwe waarde aan gegeven: hij heeft daarmee vorm willen geven aan wat eigenlijk geen vorm heeft : het ondergaan van Gods inwerking in de ziel en de geheime omvorming van de hele mens door Gods Geest.
Bij de neerslag van die ervaring kwamen hem als vanzelf teksten van de Heilige Schrift voor de geest — vaak eerder als illustratie dan als argument — en ook wat hij opgedaan had uit zijn vroegere lectuur, maar hij verwerkte het allemaal in een heel eigen persoonlijke synthese. „De studie van de antecedenten van een werk dat bovenmenselijk groot lijkt helpt dat werk begrijpen en het situeren in de geschiedenis, maar verhindert ons niet het te bewonderen”.
Wat deelde hij mee?…
Zoals bij alle grote geestelijke schrijvers van zijn tijd was het de bedoeling van Sint Jan het geloofsleven der mensen te verinnerlijken en te tonen hoe het tot zijn voleinding komt. Geen van allen heeft het origineler en completer gedaan. Zijn soliede wijsgerige en theologische vorming liet hem toe heel zijn visie te ontwikkelen volgens een vast plan vanuit de principes van de spiritualiteit. Die rechtlijnigheid en daarbij zijn zin voor absolute uitspraken had hij niet alleen van zijn Castiliaanse afkomst, maar dankte hij vooral aan het diep doorleefde inzicht in de eisen van de liefde, maar ook aan zijn wijsgerige opleiding.
Hij gaat in zijn werk steeds rechtdoor, zonder uitweidingen, zelfs niet over Jezus’ leven, over Maria, de Kerk, de eucharistie. Alleen de wezenlijke voorwaarden en stadia van de mystieke opgang naar de vereniging, zoals die kan voorkomen in alle levensstaten. Welke ook onze studies, onze „berg” mag zijn, de beste manier om de top te bereiken is de steile rechte weg te kiezen. Daarover heeft hij het.
In zijn werk dan ook geen polemieken, geen strijdvragen. Wel ernstige waarschuwingen. Rustig verduidelijkt hij de mensen die door de alumbrados mochten geraakt zijn, hoe in de nacht van het geloof een duister licht ons leidt en ver houdt van de gemakkelijke weg van een overgave zonder zelfverzaking, van de hang naar visioenen en openbaringen of van een overdreven cultus voor barokversierde kruisen, beelden en gebedsplaatsen. Slechts eenmaal vaart hij uit, en dan heel heftig, tegen autoritaire of overbezorgde geestelijke leiders die, uit vrees voor quiëtisme of wegens onbekendheid met de wegen van het gebed, de gewetens folterden en vervielen tot een nog groter dwaling dan het quiëtisme, de vrees nl. voor elk mystiek gebed.
… ook aan ons
Sint Jan van het Kruis schrijft met grote geestelijke bezorgdheid, om gelijkgezinden te leiden naar wat „leven” van zijn leven geworden is. Het verlangen bezielt hem om de liefde die God in hem tot bloei heeft gebracht in anderen te doen herleven, zodat Gods Geest ook hen kan voeren tot een goddelijke wijze van kennen, van beminnen en handelen. Dat is een innerlijke geschiedenis die zich de eeuwen door kan herhalen in elk mens die zich leent aan Gods Geest, een ervaring die dan ook wezenlijk los staat van alle wisselvalligheden van tijd en plaats: het is altijd dezelfde Geest die de mens in zijn greep krijgt. Daarom is het dat het werk van de kerkleraar van de mystiek, hoezeer ook beïnvloed door anderen, zo tijdloos lijkt, zo vrij van alle tijd- en cultuurgebondenheid.
Overzicht gebruikte afkortingen:
GH: Geestelijk hooglied
BK: Bestijging van de Berg Karmel
DN: Donkere Nacht
LV: Levende Vlam van Liefde
Voor het vervolg kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/johannes-van-het-kruis-2/
Voor het vervolg daarop kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/johannes-van-het-kruis-3/
Geplaatst op 3 maart 2011