J.J. Suurmond – Eenzaamheid
Hello loneliness: lezing J.J. Suurmond
Op 29 september 2015 hield Trouw-columnist en theoloog Jean-Jacques Suurmond in het kader van de Week Tegen Eenzaamheid bij Stem in de Stad onderstaande lezing.
HELLO LONELINESS: de roep van het innerlijk
Beste mede eenzamen,
Volgens de dichter Rilke is eenzaamheid ‘het vreemdste, wonderlijkste en ondoorgrondelijkste dat ons kan overkomen’ (‘Brieven aan een jonge dichter’). Ja, en ‘la solitude’ voelt vaak ook guur en hulpeloos, kun je daaraan toevoegen. Alsof je een kale tak bent die in de herfstwind tegen een muur slaat.
In de Week tegen Eenzaamheid worden allerlei pogingen ondernomen om de eenzaamheid te verlichten, pogingen die niet echt effectief zijn (Jorna en Voois, 33). Ik denk dat het probleem al in de benaming zit: ‘Week tegen Eenzaamheid’. Het is van belang om eenzaamheid niet als een vijand te zien die overwonnen moet worden. Pas dan kunnen we oog krijgen voor de belofte die erin verborgen ligt. Die belofte is de weg van zelfwording, een weg van persoonlijke groei waarin onze eenzaamheid tot een grotere en diepere verbondenheid leidt. Denk aan de monnik (het woord komt van monos, alleen) in zijn cel die, met als enig gezelschap een bed, een stoel en een kerkmuis, zich verbonden voelt met alles en iedereen en voor de wereld bidt.
DRIE SOORTEN EENZAAMHEID
Er zijn verschillende soorten van eenzaamheid: ik noem kort de interpersoonlijke en intrapersoonlijke vorm, waarna ik uitvoeriger in zal gaan op existentiële eenzaamheid.
Interpersoonlijke eenzaamheid is vooral sociaal. Je voelt je geïsoleerd van andere mensen. Dat kan komen doordat je bv. afgelegen woont of omdat je niet over goede sociale vaardigheden beschikt. Culturele veranderingen spelen ook een rol. Vroeger bleven families dichter bij elkaar wonen, je ontmoette wijkbewoners in buurtwinkeltjes die nu zijn verdwenen, de kerk was meer een bindende factor. Dat had ook nadelen. Je kon erop rekenen dat de buurvrouw, via het spionnetje aan haar raam, bijhield hoe laat je thuis kwam – en met wie.
Intrapersoonlijke eenzaamheid heeft een psychologische oorzaak en ontstaat wanneer we delen van onze eigen persoonlijkheid blokkeren. Feitelijk laten we onszelf in de steek door onze echte gevoelens en verlangens te ontkennen, dingen niet te doen vanuit onze eigen keuze en behoefte maar omdat dat zou ‘moeten’. Ook deze vorm van eenzaamheid komt vaak voor. Soms kan psychotherapie nodig zijn om die afgesplitste aspecten van je persoonlijkheid te integreren.
De derde vorm is existentiële eenzaamheid. Deze wordt vaak verward met interpersoonlijke of sociale eenzaamheid. Er zijn inderdaad raakvlakken maar ook wezenlijke verschillen. Zo kan interpersoonlijke eenzaamheid verholpen worden door allerlei sociale activiteiten, maar existentiële eenzaamheid niet. Die is gegeven met ons blote bestaan (onze ‘existentie’), reden waarom we ons soms eenzaam kunnen voelen terwijl we omringd worden door allemaal aardige mensen.
EXISTENTIËLE EENZAAMHEID
Het grote verschil met de andere soorten eenzaamheid is, dat er voor existentiële eenzaamheid geen concrete oorzaak is. Interpersoonlijke eenzaamheid is het gevolg van te weinig sociale contacten, intrapersoonlijke eenzaamheid is pathologisch, je blokkeert gevoelens of mogelijkheden in jezelf. Maar voor existentiële eenzaamheid is er geen reden, evenmin als voor Gods genade. En evenals genade, heeft existentiële eenzaamheid iets oneindigs – die houdt nooit op, is onmetelijk.
Interpersoonlijke eenzaamheid kun je oplossen door leuke dingen te organiseren voor de mensen, therapie kan intrapersoonlijke eenzaamheid verhelpen maar voor existentiële eenzaamheid is er geen oplossing. En dat is maar goed ook, want dan zouden wij als mens zelf oplossen, verdwijnen, zoals ik hoop duidelijk te maken. Wie zijn of haar existentiële eenzaamheid niet lief heeft, zal als persoon nooit echt uit de verf komen.
Existentiële eenzaamheid herinnert ons aan de waarheid van ons bestaan: er is een onoverbrugbare kloof tussen mij en de rest van de wereld. Vaak worden we ons daar voor het eerst van bewust na een breukervaring, zoals een scheiding of overlijden. We realiseren ons dat we ons eigen leven moeten leven en onze eigen dood sterven, niemand kan dat van ons overnemen.
Ook groeit het besef: ‘Hee, ik had er evengoed niet kunnen zijn’. Als pa op die avond dat ik verwekt ben was blijven lummelen in de kroeg en heel laat thuis was gekomen, was ik er niet geweest. Ook mijn bestaan had er heel anders uit kunnen zien: met een andere of geen partner, in een andere cultuur, met een moslimbaard of een hoofd als een boeddhistische biljartbal. En als we onszelf bekijken door het oog van een satelliet, vanuit de koude, eindeloze stilte van het heelal, zijn we eendagsvliegen. Ons leven lijkt van toevalligheden aan elkaar te hangen, zonder richting en zonder doel.
Het besef van onze sterfelijkheid en de willekeurigheid van ons bestaan verscherpt het bewustzijn dat we fundamenteel alleen zijn, gescheiden van anderen. Dit roept existentiële angst op. Je gaat je ‘unheimlich’ voelen om het met de filosoof Heidegger te zeggen, je gaat doorzien dat de wereld die wij als echt en stabiel beschouwen grotendeels schijn is, een vernuftig in elkaar gezet scherm waarachter we de moeilijke waarheid verbergen. Banen, huizen, tv programma’s, sociale media, de belastingdienst en ook lezingen houden ons prettig bezig zodat we afgeleid worden van ons existentiële lot.
In het losmakingsproces dat een tiener doormaakt komt deze waarheid voor het eerst op de voorgrond, de reden waarom jongeren vaak authentiek willen zijn en kritisch zijn op de oudere generatie en de maatschappij. Totdat zij met behulp van een studie, baan en hypotheek ook in slaap sukkelen en zich aanpassen aan ons zelfgecreëerde wereldje. Bij ingrijpende gebeurtenissen zoals een geliefde die overlijdt, banken die omvallen, het neerstorten van de MH17 of een enorme vluchtelingenstroom, schrikken we even wakker omdat de illusie instort dat de wereld stabiel en permanent is. Alles blijkt ‘lucht en leegte’ zegt het bijbelboek Prediker, zonder zin en betekenis, we worden kaal teruggeworpen op onszelf.
Dit besef kan nachtmerries oproepen en sluimert altijd ondergronds in ons dagelijkse bestaan. Even kan het aan de oppervlakte komen als we op vakantie verdwalen in een bos, of als we ’s nachts alleen door een parkeergarage lopen: als een kille windvlaag die ons herinnert aan onze existentiële eenzaamheid en ons in lichte paniek brengt.
ZELFWORDING
Er helpt geen moedertjelief aan: persoonlijke groei gaat via breukervaringen. In de baarmoeder zijn we nog één met de moeder en geboren worden is een heftig proces van scheiden. Het is ‘de eerste onderdompeling in de eenzaamheid’ (Octavio Paz). Dat proces gaat door tot we het ouderlijk huis verlaten en zelfstandig gaan wonen. Opgroeien, jezelf worden houdt in dat we gescheiden worden van anderen en op eigen voeten komen te staan. De prijs is existentiële eenzaamheid.
Interpersoonlijke en existentiële eenzaamheid raken elkaar. Heeft bv. een kind geen goede relatie met de ouders kunnen opbouwen, of gaat het te vroeg uit huis of te laat, dan is het minder goed voorbereid op de eenzaamheid die hoort bij het volwassen bestaan. De kans is groter dat het daarvoor zal vluchten in een relatie, of in drank of drugs, of in afhankelijkheid van hulpverlening – ook een soort verslaving. Sommigen gaan op in een groep die radicale trekken kan hebben: een gang of een fundamentalistische beweging. Zo’n groep is een plaatsvervangend huisgezin, met een sterke ouderfiguur aan het hoofd en eigen wetten en regels. De leden gaan op in de groepsidentiteit zodat ze hun existentiële eenzaamheid vergeten.
Intieme relaties vragen om een evenwicht tussen eenzaamheid en verbondenheid, afstand en nabijheid. Het gaat erom dat we leren ons met de ander te verbinden zonder toe te geven aan de wens om aan onze eenzaamheid te ontsnappen door deel te worden van die ander. Dan verliezen we niet alleen onszelf, maar reduceren de ander tot een gebruiksvoorwerp, een schild tegen onze eenzaamheid.
Relatieproblemen ontstaan vaak wanneer een partner begint te groeien en zich niet meer op die manier laat gebruiken, zodat de ander geconfronteerd wordt met zijn of haar existentiële eenzaamheid. Dat kan het einde van de relatie betekenen. Of: beide partners houden het uit en worden zelfstandiger waardoor hun relatie zich verdiept. Want alleen wie goed alleen kan zijn, kan ook goed samen zijn.
Ook in de geloofsrelatie dient God vaak om onze eenzaamheid toe te dekken. Dat werkt niet meer als hij het vertikt om zich door ons te laten gebruiken en bv. onze gebeden niet beantwoordt. Veel mensen nemen dan afscheid van het geloof. Wie echter zo’n woestijnervaring uithoudt, zal groeien als mens en ontdekken dat je geloofsleven zich verdiept. Achter existentiële eenzaamheid zit altijd het verlangen om thuis te komen bij wie je echt bent, bij wie de ander echt is, bij wie God is. Groei in geloof houdt dan ook in dat je nieuwsgieriger wordt naar jezelf, naar je innerlijk leven. Bij zowel de mystici als de protestantse puriteinen werd daarom veel belang gehecht aan het bijhouden van een spiritueel dagboek (denk bv. ook aan de dagboeken van Etty Hillesum).
LIEFDE
Bijna alle intieme relaties beginnen als een escape, een ontsnapping uit de eenzaamheid. Er is sprake van een behoefteliefde: ‘I love you because I need you’, zingen de popsongs – Ik hou van je omdat ik je nodig heb. Waarom heb je de ander nodig? Ten diepste om je existentiële eenzaamheid te vergeten door te versmelten met de ander. Zo begint een intieme relatie meestal als een tussenfase, een overgang van het ouderlijk huis naar ware zelfstandigheid.
Onze liefde is dan nog niet vrij, want afhankelijk van wat de ander levert: veiligheid, geborgenheid, zelfvertrouwen enz. We hebben vooral ‘iets’ in de ander lief, niet zozeer de ander zelf. Toch kan zo’n interpersoonlijke verhouding helpen om te groeien naar het punt dat we onze existentiële eenzaamheid onder ogen zien en dragen. Dat is niet alleen een kantelpunt voor de relatie, maar ook voor hoe we in de wereld staan. De liefde wordt vrij en universeel, als de godsliefde.
Onze existentiële eenzaamheid beleven we eerst als een vijand voordat die een vriend wordt. We voelen ons moederziel op onszelf teruggeworpen in de gure kosmos. Romanschrijvers putten zich uit in beschrijvingen van de angst, wanhoop, vervreemding en zinloosheid die dit met zich meebrengt.
De christelijke traditie ziet hetzelfde radicaal anders. Wat we existentiële eenzaamheid noemen, heet in geloofstaal genade – een begrip dat we onder andere namen in de mystieke stromingen van alle grote religies vinden. De kloof die er is tussen mij en de rest van de wereld, het kale feit dat ik onherroepelijk mijn eigen leven moet leven en mijn eigen dood sterven, dat mijn leven evengoed heel anders had kunnen zijn en de wereld van toeval aan elkaar lijkt te hangen – dat alles is genade. Genade is immers vrij, ze heeft geen reden en geen doel, je kunt genade niet herleiden tot een of andere noodzaak. Zoals doopwater gewoon water is en toch anders, zo is genade toeval maar van een heel andere orde. Genade is gedoopt toeval, die wordt gegeven, zomaar, voor niets. Dat is de liefde van God die zonder behoefte is, die niets van ons nodig heeft en de zon doet opgaan over zowel slechte als goede mensen.
Zie ik dat in, dan is mijn existentiële eenzaamheid geen reden meer om alles als zinloos te ervaren, of angstig te worden, zodat ik aan mijzelf wil ontsnappen in een relatie of een verslaving, of door op te gaan in een of andere groep waarmee ik me identificeer. Nee, precies mijn eenzaamheid is bewijs van de grootheid van Gods genade die mij zonder reden in het leven riep. Eenzaamheid is geen gebrek, niet iets wat ik mis, maar wie ik ben. Eenzaamheid doet niet af aan mijn kwaliteit van leven, maar bevestigt integendeel mijn bestaan als door God gewild en daarom goed. Als je zo je eenzaamheid leert dragen en koesteren, komt je dichterbij jezelf en daarmee dichter bij God. Je wordt gevoeliger, leeft wakker, meer bewust van het mysterie van jezelf en van de ander en groeit in compassie. Ook ga je steeds meer de afzondering en stilte waarderen – denk aan de monnik met zijn kerkmuis die ik eerder noemde.
Dan verandert onze behoefteliefde in de godsliefde die zomaar onuitputtelijk in ons opwelt. In de woorden van psychotherapeut Erich Fromm (‘The art of loving’) verandert onze liefde van ‘I love you because I need you’, in: ‘I need you because I love you’ – ik hou niet meer van je omdat ik ‘iets’ van je nodig heb, maar ik heb je nodig om mijn liefde aan kwijt te kunnen. We hebben de ander niet meer lief omdat die als een fabriekje produceert wat wij wensen, maar eenvoudig omdat we lief hebben, punt.
Echte liefde is niet passief maar actief. Er zijn mensen die klagen: ‘Niemand geeft om me’, maar in werkelijkheid kunnen ze zelf moeilijk liefhebben, ze zijn passief. Echte liefde is actief, strekt zich naar de ander uit, niet omdat je moet maar omdat je wil. Het is een liefde die creatief is, die iets tot leven wekt in de ander, iets wat dan terugkomt naar mij en mij bezielt en inspireert. Het is een gevende liefde die ook ontvangt omdat ze de ander tot gever maakt.
Komen we zo op eigen benen te staan, dan passen we ons minder aan. We worden meer onszelf, krijgen een eigen kleur – soms tot schrik van je partner. Voelde je je eerst als een kale tak, nu begint die uit te botten. Je eenzaamheid verwelkomen is voorwaarde voor echte creativiteit, voor zelf-expressie zodat we meer voor de wereld gaan betekenen. Kunstenaars leiden vaak een monnikenbestaan – al dan niet in gezelschap van een kerkmuis.
Dat kan in het begin verwarrend zijn. Wat hebben we nou nog met elkaar? kan een partner uitroepen. Het antwoord is: we hebben niet meer in de eerste plaats ‘iets’ met elkaar, maar elkaar. Een relatie waarin de partners bewust hun eigen existentiële eenzaamheid dragen is als een dans. Als je op eigen benen staat, dans je zoveel beter. ‘It takes two to tango’ – je hebt twee mensen nodig om de tango te dansen waarin je één wordt, maar tegelijk twee personen blijft. En God is de dans.
Dat geldt niet alleen voor intieme relaties maar ook voor die vreemde relatie die hulpverlening heet. Hulpverlening kan een vlucht voor onze eigen eenzaamheid zijn. We hebben het zorgen voor een ander dan teveel zelf nodig. Onze liefde is niet vrij zodat we gefrustreerd raken als de ander niet zo op onze hulp reageert als we verwachten. En degene die we helpen gaat zich alleen maar eenzamer voelen omdat we hem of haar gebruiken als een middel om onze eigen eenzaamheid toe te dekken.
Ook goede hulpverlening is in de kern als een dans, waarin wij op onze eigen voeten blijven staan. Van daaruit nodigen we de hulpvrager uit op de dansvloer van een relatie waarin die opstaat uit zijn afhankelijkheid en langzamerhand, met vallen en opstaan, zijn eigen eenzaamheid leert dragen.
SAMENVATTEND
Uit de naam ‘Week tegen Eenzaamheid’ blijkt al dat eenzaamheid door mensen als negatief wordt ervaren. Ze geven er de betekenis aan van: Zie je wel, ik ben waardeloos, niemand ziet mij staan, ik deug niet. In christelijke termen: je voelt je zondig. Het resultaat is dat we voor onszelf vluchten in bv. geklaag: de anderen zijn de schuld. Of we proberen onszelf te vergeten in een afhankelijkheidsrelatie of een verslaving. In het uiterste geval kan iemand vluchten in de dood.
Het helpt niet dat we leven in een verwetenschappelijkte cultuur die denkt in oplossingen en protocollen en weinig oog heeft voor innerlijke ontwikkeling en groei. Maar eenzaamheid is niet iets wat bestreden, maar betreden moet worden – door medemensen die aandachtig luisteren om te verkennen hoe de ander met eenzaamheid omgaat: als een pijn die hulpeloos maakt en tot allerlei overlevingsstrategieën leidt, of als creatieve geboortepijn die leidt tot persoonlijke groei.
Verander je zo op existentieel niveau, dan heeft dat positieve gevolgen voor onze interpersoonlijke eenzaamheid: we worden sociaal vaardiger, kunnen de ander verwelkomen, durven onszelf te laten zien. Ook onze intrapersoonlijke eenzaamheid kan veranderen: we krijgen moed om moeilijke dingen in onszelf onder ogen te zien en zo nodig in therapie te gaan.
Mensen hebben mensen nodig, er is een plaats voor het verhelpen van sociale geïsoleerdheid evenals voor therapeutische hulp. Maar laten we niet zonder meer ‘tegen’ eenzaamheid zijn, want dan moedigen we mensen aan om weg te lopen van zichzelf, te vluchten in afleiding of een verslaving of in een onophoudelijk aandacht vragen van anderen. De eenzaamheid van elk mens verdient diep respect als bron van zelfwording, bron van overvloedige betekenis en zin die door de religies God genoemd wordt. ‘Abegescheidenheid’ (afgescheidenheid) is voor de mysticus Eckhart dan ook de hoogste deugd, hoger zelfs dan de liefde. Waarom? Omdat alleen afgescheidenheid, op eigen benen je eenzaamheid dragen, ware liefde mogelijk maakt – een liefde die creatief is en het leven tot een dans maakt .
T. Jorna & W. Voois, Onmetelijke eenzaamheid. Delft 2014.
O. Paz, Het labyrint der eenzaamheid. Amsterdam 1975.
R.M. Rilke, Brieven aan een jonge dichter. Amsterdam 1987.
I.D. Yalom, Existential Psychotherapy. New York 1980.
Overgenomen van: http://www.stemindestad.nl/Nieuws/ArtMID/420/ArticleID/36/Hello-loneliness-lezing-JJ-Suurmond
Jean-Jacques Suurmond stopt: ‘Niets is zelf God, alles verwijst naar God’
Na dertien jaar stopt Jean-Jacques Suurmond met zijn columns. Hij heeft zijn lezers voorbij de vaststaande beelden willen voeren, op weg naar ‘het goddelijke geheim’.
auteur: Stevo Akkerman
datum: 28 januari 2018
website: https://www.trouw.nl/nieuws/jean-jacques-suurmond-stopt-niets-is-zelf-god-alles-verwijst-naar-god~b81b257b/
Jean-Jacques Suurmond toonde zich in zijn columns in deze krant altijd de meester van de omkering. Denken wij dat een ernstige ziekte iemands leven beperkt, bij Suurmond – die indringend schreef over zijn darmkanker – werd het een intensivering van het leven. Geloven wij dat dementie iemands bestaan afbreekt, bij Suurmond verschaft het daar een nieuwe dimensie aan. Het gaat om een andere manier van kijken, zegt hij, om het neerhalen van onze vaststaande beelden, die vaak voortkomen uit angst.
Dat neemt niet weg dat hij het einde van zijn column gewoon ‘een verlies’ noemt en er niet iets anders van probeert te maken. Na dertien jaar vindt de krant het tijd – bij grote waardering voor Suurmonds bijdragen – voor een nieuw geluid. Zo gaan die dingen, zegt de columnist zelf, je hebt het niet in de hand. “Het is een geschenk geweest, ik heb het met heel veel plezier gedaan. Voor mij was het een prikkel om mij elke veertien dagen ergens in te verdiepen, me af te vragen: ‘wat vind ik daar nu van, hoe ervaar ik dat’, en dat dan op te schrijven. Ik weet niet wat er gaat gebeuren nu dat wegvalt – misschien is het wel klaar, wat het schrijven aangaat.”
Zat er een rode lijn in wat hij verkondigde vanaf wat hij zijn ‘kolom’ noemde, oftewel zijn ‘zuil’? “Het ging altijd over God hè,” antwoordt hij. “Al valt er over hem eigenlijk niets te zeggen.” En dan vertelt hij wat wijlen Willem Breedveld, de politiek commentator van Trouw, eens tegen hem zei: dat hij waarschijnlijk de lezers aansprak die ‘door Kuitert waren heengegaan’. Dat zou wel eens kunnen kloppen, denkt Suurmond. “Kuitert sloopte de beelden, de dogma’s, die bepalend waren voor de gereformeerde bubbel, en mensen vragen zich af: wat nu, hoe verder? Ik beschrijf dat als vooruitgang, omdat je zo – voorbij die bubbel – dichterbij de goddelijke werkelijkheid komt. Aan de reacties te oordelen heeft dat lezers aangesproken.”
Wat stelde u in de plaats van de oude beelden? Wat blijft er over als alles wat we over boven zeggen van beneden komt?
“Ik denk: hoe minder we rationeel weten wie of wat God is, hoe dichter we bij Hem kunnen komen. Ik ben opgeleid als systematisch theoloog, maar ik ben het systeem al lang kwijt. Ik ben degene die thuis de boel opruimt, de bedden verschoont, de boodschappen doet – ik kan heel goed orde houden. Maar zodra het om God gaat, is alle orde weg. Vroeger niet, maar nu wel, en dat voelt als enorme winst. De dogma’s verwijzen niet meer naar zichzelf, maar naar God, de onuitsprekelijke. Sinds ik ze niet meer letterlijk neem zijn ze veel belangrijker geworden.”
Hebben dogma’s dan poëtische kracht?
“Inderdaad. Het denken van Kuitert was rationeel verzet tegen rationele dogma’s, maar dogma’s zijn nooit bedoeld als rationele redeneringen, dat is een nieuw concept, niet meer dan enkele eeuwen oud. Dogma’s zijn bedoeld om mee te spelen, om iets op te roepen. Symbolen eigenlijk. De oude kerkvaders zeggen dat al, met hun nadruk op wat God allemaal níet is. Jezus hoor je ook nooit over dogma’s, daar is hij niet mee bezig. Maar hij leeft er wel uit.”
Maar spreken we überhaupt nog wel over iets als het zo onbevattelijk is?
“Sterker nog: niet iets, of niets, is een heel belangrijke manier om over God te spreken in de christelijke mystieke traditie. God is niet iets. Over God spreken brengt ons niet veel verder, daarvoor blijken we te veel hangen in onze cognitieve denkramen. Maar zodra ik die beperkingen ga beseffen, kan God tot mij gaan spreken. Die omkering, daar draait het om. Ik denk dat een echte atheïst die uit zijn zolderkamer staart dichter bij God kan zijn dan een gelovige met een absoluut godsbeeld. Een echte atheïst weet dat de beelden die hij heeft niet samenvallen met de werkelijkheid, en dus zal hij ze losser in de hand houden en meer openstaan voor de onuitsprekelijke bron achter alle beelden. Terwijl de gelovige met een welomschreven godsbeeld niet met God bezig is, maar met zijn beeld van God.”
Terugkerende figuur in de columns was uw hangende buurman in Frankrijk.
“Die is klassiek geworden, zei een predikant. Hij hangt daar echt, aan het einde van de straat, al heel lang. Hij hangt trouwens op wel drie plaatsen in dat dorp, over de Omnipresentia Dei gesproken. God is inderdaad overal, ook in andere godsdiensten trouwens, alleen om nou een gekruisigde centraal te stellen, daar kom ik maar niet bij. Het boeddhisme kent zijn lotus, heel mooi, en de islam een halve maan, ook niet gek, maar een gekruisigde… dat blijft me fascineren. Het zegt mij iets over hoever God in zijn liefde gaat. Hij is zo onverstandig, dat is niet te begrijpen. En tegelijkertijd altijd verrassend, ontwrichtend zelfs.
“Ik denk dat het in het christendom uiteindelijk draait om de genezing van het hart. Door onvoorwaardelijke acceptatie. Als we daarvan vervreemd zijn geraakt, rest alleen de wanhoop, zei Kierkegaard al. Dan gaan we proberen het zelf te verdienen, door erkenning te zoeken via sociale media of in zakelijk succes – laatst nog had ik hier een man die een nieuwe onderneming was begonnen, het loopt als een tierelier, maar hij raakt zijn ziel kwijt, zegt hij. Het materiële kan nooit een substituut zijn voor het spirituele gemis van die onvoorwaardelijke acceptatie.”
Hoe komt het dat we daarvan vervreemd zijn geraakt?
“Dat is onze ikkigheid. Onze overlevingsdrang ook: ik moet controle houden, het zelf doen, de aanvaarding verdienen. Het zit al in het paradijs-verhaal. God maakt zich mensen naar zijn beeld, en wat doen die mensen dan? Ze vallen voor de verleiding van de slang. En waarom? Omdat ze als God willen worden. Maar dat waren ze al! Het probleem is dat we het niet kunnen geloven – we kunnen niet bevatten dat we ontzaglijk bemind worden door God.”
De titel van uw laatste boek gaat nog een stap verder: ‘God zijn’.
“Zonder God zouden we er niet zijn hè?”
Maar dan is God nog buiten ons.
“Buiten? Voor God is er geen buiten. Ook geen binnen, trouwens. God is overal. En zonder God ben ik nergens.”
Herkent u in uzelf nog wel iets van die jongeman uit Vlissingen die zich bekeerde tot de pinkstergemeente, zelfs voorganger werd in Californië, en precies wist hoe het allemaal zat?
“Kennelijk was het mijn weg, na het niet-veilige gezin waar ik uit kwam, om in een gemeenschap terecht te komen waar iedereen elkaars broeder en zuster was en de godsbeelden vastlagen, om vervolgens een crisis te beleven, en zo te worden wie ik nu ben: een man met een protestants hoofd en een katholiek hart.
“Symbolen en rituelen zijn heel belangrijk voor me geworden. Herken ik mezelf nog? Jawel, ik ben dezelfde, maar niet hetzelfde.”
U had – na een zelfmoordpoging als tiener – houvast gevonden in de pinksterbeweging, en toen verloor u dat houvast weer. Dat moet zwaar geweest zijn.
“Ik liep vast, het houvast was belangrijker geworden dan God – een godsverduistering, dat was het, een donkere nacht. Het zei me allemaal niets meer op een gegeven moment. Het was ook een beetje een extreme kerk, tegen het health-and-wealth-evangelie aan. ‘
“Een diaken had een doodgeboren kind gekregen, daar bleven ze mee rondzeulen, het was niet echt dood, ze moesten het woord van geloof uitspreken, dan zou het weer levend worden… wat een treurnis.
“Vraag me niet hoe ik die jaren van dorheid uithield, maar mede door een training als gestalt-therapeut kwam ik in de werkelijkheid terecht. En God is nergens dan daar te vinden. Omdat ik van buiten de kerk was gekomen, wist ik niet beter dan dat het pinkstergeloof het ware christelijk geloof was, pas later ontdekte ik dat er zoveel meer vormen zijn, anglicaans, luthers, katholiek, noem maar op.”
In uw boek spreekt u van de ‘gelovige ongelovige’. Wat is dat voor type?
“Iemand die beseft dat al zijn beelden over God en de wereld niet God en de wereld zijn. Zijn God gaat daar aan voorbij. Een ongelovige ongelovige blijft daarentegen bij die beelden steken, en wijst ze af.”
Bent u zelf dan een gelovige ongelovige?
“Dat komt het dichtste bij, ja. Voor mij is alles een gelijkenis van het goddelijke geheim. Niets is zelf God, alles verwijst naar God. Zien we dat in, dan gaan alle dingen van hem spreken.”
De God die we bedacht hebben, bestaat niet
Advent. Tijd om een kolossale denkfout over God recht te zetten. Dacht u dat hij alleen een timmermanszoon in Nazareth werd?
auteur: Jean-Jacques Suurmond
datum: 5 december 2017
website: https://www.trouw.nl/nieuws/de-god-die-we-bedacht-hebben-bestaat-niet~b5fd6036/
Hij wil ook een loodgieterszoon in Nijkerk worden en chauffeurszoon, redacteursdochter, immigrantenkind. Kerst is Gods verhaal met ons allemaal.
Daarom zeg ik “Dag God” in de bus tegen een tiener met een schooltas met een bloem, ploem ploem. “Dag God”, zeg ik tegen mijn vrouw die in haar tablet tuurt. “Dag God”, groet ik de man die het dak komt repareren.
Vaak denken we te menselijk over God: wij zijn hier en hij is daar. Alsof we buiten hem een zelfstandig bestaan zouden hebben. Dat is de oerzonde. In het paradijs verleidt de slang Adam en Eva door een verboden vrucht aan te prijzen: als je hiervan eet zul je ‘als’ God zijn. Dus een tweede en derde godje tegenover God. Maar hij klopt in ons hart, stroomt door onze haarvaten, loopt op onze voeten, krabt achter onze oren. We hebben deel aan de goddelijke natuur, zegt de Bijbel.
Misverstanden
De illusie dat we los van God bestaan, leidt tot een hoop misverstanden. Dan maken we allerlei merkwaardige beelden van hem. Zoals velen dacht ook ik eens dat God een oordelende rechter is, een almachtige patriarch op een wolk, een buddy die mij troost op de bank. Veel theologische boeken draaien rond zulke beelden en kunnen rechtstreeks naar het oud papier. De God die we bedacht hebben, bestaat niet.
Uit onszelf zijn wij niets. Voor mensen die het populaire dogma van autonomie en zelfbeschikking aanhangen moet je eigen geboorte wel een groot schandaal zijn. Het belangrijkste dat er is, je eigen leven, heb je niet zelf beschikt. Ineens was je er. We zijn een wonderlijk deel van een veel groter geheel. ‘God ademt mij’, dichtte Joost Zwagerman. We zijn niet ‘als’ God, geen nepgodjes, maar God.
Een psalm zingt dan ook dat we ‘bijna God’ zijn gemaakt. Bijna, want we zijn ernstig beperkt door ons aardse bestaan. Kerst is de voortgaande dynamiek waarin God ons meer God maakt. Zoals een kunstenaar zichzelf in zijn of haar werk legt zodat we zeggen: kijk, dit is een Rembrandt of dat is een Karel Appel, zo legt de Schepper zichzelf in ons. Dat drukt zich uit in allerlei creativiteit, in daden van vrede en rechtvaardigheid, in het met liefde wassen van een oud mens, of het met aandacht ophangen van een adventsster.
In ons bemoeit God zich met zichzelf. Dit besef bevrijdt van allerlei ikkige angsten en drukdoenerij, zodat hij in ons meer aanwezig wordt. Wie heeft er nooit gemerkt dat er soms weinig verschil is tussen bidden en mompelen tegen jezelf?
Maar, zegt u, in hoeverre is hij dan nog ‘de ander’? Welnu, hij gaat niet op in zijn schepping maar stijgt daar ver bovenuit. En hoe anders en vreemd God is ondervinden we elke dag. Zolang ik bijvoorbeeld in mijn bubbel als een nepgodje tevreden rond mijzelf draai, weet ik niet echt wat liefde is. Mijn bubbel wordt steeds weer doorgeprikt door de God die ik niet bedenken kan, de ‘spelbreker’ zoals Zwagerman hem noemt.
Daarom ontsteken we lichtjes rond kerst. Als teken dat ons een licht opgaat, als een ster in de nacht van onze eenzame, illusoire autonomie. Advent, als reis naar Bethlehem, is een reis naar ons diepste wezen. Wij zijn allen Jezus: ‘lichaam van Christus’.
Jean-Jacques Suurmond is theoloog en predikant. Hij schrijft om de week een column over geloven. Lees meer van zijn columns hier.