Hoogbegaafd en IQ
Het IQ is geen waarde is die je kunt vergelijken met lengte, gewicht, leeftijd of andere opjectief meetbare eigenschappen van je kind. Het is een waarde die toegekend wordt aan een persoon op basis van de antwoorden op een aantal onderdelen van een test.
Website: https://www.hoogbegaafdvlaanderen.be/
De waarden zijn genormeerd, dat wil zeggen dat de waarden (en de frekwenties waarin ze voorkomen) zodanig ingeschaald zijn dat ze steeds op een bepaalde manier verdeeld zijn over de bevolking, namelijk volgens een klokvorm.
De waarden helemaal links en rechts in deze klokvorm komen zeer uitzonderlijk voor. De waarden in het midden (tussen de IQ waarden 80 en 120) komen het meeste voor.
Dit wordt zo voorgesteld:
Je kan bijgevolg IQ waarden ook niet zomaar, zoals bij gemeten waarden, op een lijn zetten en ze eventjes gaan vergelijken zoals je dat doet met gewone meetresultaten die op een continuüm staan met vaste afstanden tussen de cijfertjes. Je kan wel zeggen “deze waarde komt evenveel voor als die waarde”. Zo zal een IQ waarde van 70 even vaak voorkomen in een doorsnee bevolkingsgroep als een IQ waarde van 130.
Wat de afstand van die 70 en die 130 tot het “gemiddelde” IQ dan betekent (bv in opvoeding, in onderwijs,…), is misschien wel zeer verschillend, niet alleen tussen een kind met een IQ van 130 en eentje met een IQ van 70, maar ook tussen kinderen met hetzelfde IQ onderling.
Alleszins is een uitspraak als “de afstand is even groot” niet echt zinvol, want achter de kinderen met IQ’s die sterk nafwijkenvan het gemiddelde zitten telkens geheel verschillende verhalen.
Er is ook een test-technische reden om zulke afspraken als “fout” te klasseren: de testwaarden zijn toegekende waarden, die op zich enkel betekenen dat een bepaald testresultaat maar in x % van de testen voorkomt. De absolute waarden van IQ cijfers vergelijken is alleen daarom al compleet zinloos.
Waar gaat het dan wel over wanneer we over “IQ” spreken? Het gaat over de combinatie van hoger/lager en een frekwentie van voorkomen van die waarde in de bevolking. Niet alleen het “kunnen” speelt dus mee, ook het “met hoeveel zijn ze”.
Een klein (?) probleem: de uitersten komen weinig voor!
* Gezien het erg klein aantal “proefkinderen”, dat uit deze berekening met een IQ van 130 of meer tevoorschijn komt, is de normering in deze zone zeer slecht.
* De testen die beschikbaar zijn in ons taalgebied zijn totaal ongeschikt om veel zinnigs te zeggen over de relatieve capaciteit tot “abstract denken” van de geteste kinderen. Het verschil tussen het behalen van een IQ van 140 en een IQ van 150 is vaak afhankelijk van het al dan niet “juist” beantwoorden van een zeer gering aantal vragen.
In deze optiek is het “Vergelijken” van IQ’s , zeker in de “zeldzame” regionen (120 en hoger) weinig zinvol, net zoals het indelen van hoogbegaafden in groepen zoals”matig hoogbegaafd”, “zeer hoogbegaafd” en “extreem hoogbegaafd”. Het gebruikte instrument is daarvoor veel te “bot”.
Het gaat dus over frekwentie van voorkomen, en de uitersten zijn klein in aantal…
* Kinderen, waaraan een IQ van 130 werd toegekend, zijn even “uitzonderlijk” (lees: komen even vaak voor) als kinderen waaraan een IQ van 70 werd toegekend. Ze ontwikkelen zich op één of meer vlakken beduidend sneller dan “het gemiddelde kind”. De precieze vlakken waarop dit gebeurt hangen af van kind en omgeving, en niet van de toegekende IQ-waarde.
* Hetzelfde geldt trouwens voor kinderen waaraan een IQ van 70 werd toegekend op basis van de testen: op bepaalde (maar niet noodzakelijk alle) vlakken ontwikkelen zij zich beduidend trager dan “het gemiddelde kind”.
Betekent dit dat men de groepen uiterst links in de IQ curve, en deze uiterst rechts, met elkaar kan vergelijken? In zekere zin wel:
* Deze kinderen wijken op bepaalde punten sterk af van hun leeftijdsgenoten. Dit noodzaakt een eigen aanpak in het onderwijs, en vaak ook in de opvoeding
* De kinderen met hoge IQ’s zal men dus ook best, net zoals de laagbegaafde kinderen, zo veel mogelijk stimuleren op hun (relatief) sterke vlakken, en remediëren op hun (relatief) zwakkere vlakken.
Bestaat dat eigenlijk, “de” hoogbegaafden?
* Het is een grote vergissing om te spreken van “de” hoogbegaafden: zij zijn onderling minstens even verschillend als “gewone” kinderen. Het volstaat bv. niet om ze allemaal samen te zetten in “de klas voor hoogbegaafden” en te denken dat daarmee de kous af is. Ook in een dergelijke “aparte” klas dient men oog te hebben voor de (vaak aanzienlijke) onderlinge verschillen.
* Gevolg: doordat een IQ-test zo “bot” is rust er dus een last op de -reeds zwaarbelaste- schouders van de leerkrachten: aan hen de lastige taak uit te zoeken op welke vlakken elk kind apart zich “uitzonderlijk” ontwikkelt, en daarop inspelen met stimulerend materiaal of remediëring. “Lastig” zeggen wij, maar gebeurt dat niet in elk “kwaliteitsvol” onderwijsproces? Een goede begeleiding in het onderwijs impliceert immers toch dat men voor ELK kind een strekte-zwakte analyse maakt en daar op inspeelt? Dat geldt dan toch ook voor een hoogbegaafd kind?
Hoe gaan we dat doen, zucht de leerkrachtengroep…
* Gelukkig kunnen ouders vaak een helpende hand toesteken. Beter dan welke test ook, weten zij immers vaak heel precies op welk domein hun kroost “speciaal” is.
En die nood aan ontwikkelingsgelijken dan?
“Uitzonderlijke” (in de betekenis van “niet frequent voorkomende”) kinderen lopen, precies door hun “uitzonderlijkheid”, meer risico om zich “anders” te voelen op sommige vlakken. Zeker wanneer ze nooit in aanraking komen met anderen die even “uitzonderlijk” zijn. Op dit vlak is het dus belangrijk om in te zien dat een IQ niet enkel een aanduiding geeft van de mate waarin een kind in staat is om “abstract te denken”, maar tevens (en misschien vooral) van de mate waarin het “opvalt” in een groep.
Eigenlijk is dit weer gelijk bij de verschillende groepen die weinig voorkomen: net zoals een kind, waaraan een IQ van 70 werd toegekend op basis van een test, zal “opvallen” binnenin een groep “gewone” kinderen, valt een hoogbegaafd kind op.
Hieruit volgt het belang van het (zelfs op heel jonge leeftijd) uitleggen aan het kind van de verschillen tussen mensen en het belang van (nu en dan) in contact brengen met “gelijken”.
Besluit
Een IQ test is een nuttig instrument om vast te stellen of een kind zich op bepaalde vlakken “uitzonderlijk” ontwikkelt (of kan ontwikkelen). Naast de “indruk” van ouders, de prestaties van het kind en de commentaar van leerkrachten biedt de test een bijkomende bron van informatie.
Omdat de testen nooit ontwikkeld werden met het oog op hoogbegaafden (noch voor zwakbegaafden) kunnen ze echter slechts dienen als signaal. Het echte werk begint pas daarna, inclusief het uitzoeken van de vlakken waarop een bepaald kind zich werkelijk uitzonderlijk snel (en/of breed en/of diep) ontwikkelt, zodat men het op die vlakken op “uitzonderlijke” wijze onderwijs kan aanbieden.
De test heeft immers aangetoond dat het kind zich op bepaalde vlakken zo ver van “het gemiddelde” bevindt, dat het onmogelijk wordt om zich met behulp van de gewone leerstof als leerling voldoende te ontwikkelen. Zie hierover ook de “drie vragen” tekst.
Wanneer men vertrouwd is met het feit dat een IQ cijfer vooral te maken heeft met een “frequentie van voorkomen”, en dat de IQ curve een klokvrom heeft, waarbij kenmerkend is dat het grootste aantal mensen zich in het midden bevinden, en de uiterste waarden uitzonderlijk zijn, is het niet echt “vreemd” dat een beginnende leerkracht niet echt thuis is in de mogelijke noden van hoogbegaafde kinderen: met hun 2,5% zijn ze nu eenmaal niet zo dik gezaaid.
Voor meer ervaren leerkrachten zijn begrippen zoals indikken van leerstof (= leerstof op een kortere termijn aanbieden, door overbodige herhalingen te schrappen en gekende leerstof niet opnieuw aan te bieden), differentiatie (= leerstof aanbieden op verschillende niveau’s), versnellen (een vak volgen in een hoger jaar dan wel een jaar versnellen), enz., enz. gekende begrippen, zij het dat niet elke school deze in de praktijk omzet. En toch hebben hoogbegaafde leerlingen deze maatregelen wel eens nodig, om gemotiveerd te blijven voor hun schoolwerk.
Uiteraard dient per kind bekeken worden welke de gepaste maatregelen zijn. De hb kinderen zijn onderling minstens zo verschillend als andere kinderen!
Ik, Dineke van Kooten, ben geen voorstander van IQ-testen.
1) omdat ze maar een heel klein onderdeel van alle kenmerken van hoogbegaafdheid test
2) omdat de meeste mensen die de test begeleiden geen verstand van hoobegaafdheid hebben, waardoor ze niet de denkwijze begrijpen en niet door hebben hoe ze mensen aan het werk moeten zetten. Een hoogbegaafde heeft nodig dat hij weet wat hem/haar te wachten staat, wat er van hem/haar verwacht wordt. Bovendien heeft de hb-er zelf torenhoge verwachtingen, faalangst of perfectionisme die de uitslag kunnen belemmeren.
Helaas willen veel basisscholen en middelbare scholen zwart op wit dat iemand hoogbegaafd is. Dan is mijn advies: laat testen bij een bureau waarbij de tester/hulpverlener zelf hoogbegaafd is!
Voor 18+ mensen die geen bewijs voor anderen nodig hebben, maar zelf eerst willen zien dat ze hoogbegaafd-zijn voordat ze het kunnen geloven, raad ik de Feuerstein-test aan. Lees daarover verder op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/feuerstein-test-learning-propensity-assessment-device/