Hoofdstuk 2 – Openbaring hoofdstukken 1, 2, 3
Edward F. Edinger schreef het boek ‘Archetype of the Apocalypse, Divine Vengeance, Terrorism, and the End of the World‘, Open Court Publishing Company, 1999, april 2002, EAN 9780812695168, 256 pagina’s
N.B. Alles wat op deze pagina staat is voor mijn eigen studie en niet te gebruiken noch te citeren!!
– Voorwoord van de redactie
– Hoofdstuk 1 – De grote finale catastrofe
De visie van het numineuse
[numineuse betekent een effect dat onafhankelijk van de bewuste wil optreedt, BMvK]
Laten we onze studie van de eigenlijke Openbaring beginnen met hoofdstuk één, vers negen, na de inleidende toespraak en de formele begroeting van de auteur:
9 Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en deelgenoot in de verdrukking, in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus.10 Ik was in de geest op de dag des Heeren en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin,11 die zei: “Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: “Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea.” (Openbaring 1: 9-11 HSV)
Deze openingsscène – het decor voor wat komen gaat – beschrijft een ervaring van het numineuse. We leren dat Johannes zich op het gevangeniseiland Patmos bevindt, wat psychologisch significant is als we de ervaring van gevangenschap zowel objectief als subjectief beschouwen. Want het komt erop neer dat er strenge beperkingen worden opgelegd aan iemands natuurlijke libidostroom: er is nauwe opsluiting, inperking, beperking. En als we de ervaring niet alleen als een fysieke gebeurtenis beschouwen, maar ook als iets dat psychisch kan gebeuren, dan kunnen we ons voorstellen dat we ‘gevangen’ worden door een zeer bekrompen, beperkende levenshouding die iemand niet eens het huis uit kan gaan.
Dus aan het begin van de Schrift staat het beeld van ‘gevangenschap‘. Het netto resultaat van die toestand is psychologisch een opbouw van libido, die zijn normale, natuurlijke, spontane ontlading niet toelaat. Wanneer dit gebeurt, kan de energie explosieve proporties aannemen; en inderdaad, de uitbarsting van de numineuse is een psychologische explosie. Het boek Openbaring is zelf een psychologische explosie. Er zit echt vuurwerk in, kosmisch vuurwerk! Inderdaad, Openbaring is een energiefenomeen. En gevangenisstraf, vooral in symbolische zin, is over het algemeen een voorwaarde voor zo’n explosie. Dat gebeurt ook in onze huidige gevangenissen; als het libido in een collectiviteit te lang wordt ingehouden, dan moet het exploderen in een rel.
Kenmerkend is dat Johannes aandacht wordt getrokken door de ‘stem’ die hij van ‘achter’ hem hoort komen; dat betekent dat de stem uit het onbewuste komt. Omdat hij zich verplicht voelt om zich om te draaien om het onder ogen te zien, is hij verplicht – psychologisch gesproken – aandacht te schenken aan het onbewuste. Gewoonlijk besteden we geen aandacht aan het onbewuste als we gewoon onze gebruikelijke activiteiten uitvoeren: het bevindt zich ‘achter’ ons en de buitenwereld bevindt zich ‘voor’ ons. Maar als er achter ons (dus van binnenuit) iets gebeurt dat onze aandacht trekt, dan moeten we omkeren. Dat is wat er gebeurt met Johannes – en dat is wat het analytische proces doet. Het is een doelbewust ‘omkeren’ om te kijken naar wat er achter zit, in de veronderstelling dat het nuttig kan zijn om te weten wat er ‘daar achter’ of in onszelf omgaat.
Analyse gaat echter verder dan Johannes. Het doet meer dan zich omdraaien en luisteren; omdat het naar de volgende stap gaat en een ‘dialoog’ tussen het ego en het onbewuste probeert te bevorderen. Er is geen dialoog in het boek Openbaring, alleen een eenrichtingscommunicatie – een stem die de aankondigingen doet, en een luisteraar. Dit is wat we een visionaire of mystieke ervaring zouden noemen, een ‘one-way’-ervaring; het is passieve verbeelding – geen actieve verbeelding – en men moet voorzichtig zijn om het onderscheid te maken. Het is niettemin waar mystici van alle leeftijden naar streven. Kenmerkend is dat ze opzettelijk en vrijwillig ‘gevangenisomstandigheden’ in hun psyche creëren door te vasten, door eenzaamheid en soortgelijke procedures. Hierdoor wordt het libido opgeslagen in het onbewuste, dat onder bepaalde omstandigheden uitbarst in een visionaire ervaring. Alle ‘vision quests’ doen hetzelfde. Om het libido te ontwikkelen om de visie te creëren, moet die energie op de een of andere manier worden opgeslagen. Het komt dan beschikbaar voor het onbewuste dat het kan gebruiken om te ‘uitbarsten’.
Dan krijgt de visionair een kijkje in de transpersoonlijke psyche, in het collectieve onbewuste. En de ervaring zal worden geformuleerd volgens de religieuze opvattingen waarmee de mysticus leeft; de mysticus zal een hele reeks symbolische beelden hebben waarmee de ervaring zal worden geïnterpreteerd. Het kan variëren, maar in wezen is dit de ervaring van wat we het collectieve onbewuste noemen. Nogmaals, het is kenmerkend dat de ervaringen de hoogste waardering krijgen van degenen die ze ervaren en als zeer waardevol worden beschouwd voor het leven van het individu. Maar, ik herhaal, ze zijn geen actieve verbeelding en maken geen deel uit van het proces van individuatie. Individuatie vereist een actieve deelname van het ego aan de dialoog – tussen luisteraar en stem – en vervolgens assimilatie van de inhoud die van het ene niveau naar het andere wordt overgebracht. Mystieke visionaire ervaring is iets anders en geeft je slechts een glimp.
Johannes, de ziener van Openbaring, ‘draait zich om’, en dit is wat hij ziet:
12 En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij had gesproken. En toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaren. 13 En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek, gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel; 14 en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam, 15 en Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven, en Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren. 16 En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand en uit Zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht. (Openbaring 1: 12-16 HSV)
De grote renaissancekunstenaar Albrecht Dürer produceerde, als onderdeel van zijn serie over de Apocalyps, een houtsnede van dit geschrift dat hier is weergegeven (zie figuur 2.1 in het boek p.18)
Dit visioen van het numineuse bevat zo’n rijkdom aan beelden dat ik min of meer willekeurig een beperkt aantal kenmerken moet kiezen.
I. De ‘zeven gouden kandelaars‘ is een van de eerste dingen die Johannes ziet. Zacharia, de profeet uit het Oude Testament, had ook een visioen van een kandelaar met zeven lichten, en hij kreeg van een engel te horen dat deze zeven lichten de ‘ogen van Jahweh’ waren die zich over de hele aarde uitstrekken. We weten ook dat Jahweh – terwijl hij zijn instructies gaf voor de bouw van de ark, de tabernakel en zijn uitrusting – een kandelaar bestelde met zeven lampen erop. Wat Johannes ziet, is dus het ‘hemelse origineel’, om zo te zeggen, van de aardse kandelaar of menora die in de tabernakel stond; en terwijl we verder gaan, zullen we ontdekken dat alle verschillende kenmerken van de tabernakel (inclusief de ark van het verbond) hun hemelse oorsprong hebben geopenbaard in dit visioen. Het is alsof we een Platonisch origineel zien van de aardse kenmerken van de tabernakel.
Zoals Zacharia ons informeert, komen deze zeven lichten overeen met de ‘zeven ogen’ van God die ‘over de hele wereld reiken’. In ‘Antwoord op Job’ verwijst Jung zelf naar dit beeld. Hij had gesproken over het feit dat aan het begin van het bijbelboek Job Satan in de hemel verscheen nadat hij over de aarde had rondgezworven; en Jung merkt op dat ‘Satan vermoedelijk een van Gods ogen is’ die over de wereld dwaalt (samen met de andere lichten in de goddelijke kandelaar) en kijkt wat er gaande is. Dit brengt de rijke symboliek van het ‘oog van God’ naar voren die we hieronder zullen bespreken. Maar hier merken we op dat er aan het begin van Openbaring een ‘kijkproces’ gaande is – een kijken gericht op het ego (EGO in Jung’s termen (het ware zelf) is een ander EGO (het valse zelf/overlevingsmechanismen) dan in het westen wordt gebruikt.)
Overigens zal deze ‘zevenvoudige kandelaar’ (samen met de ‘zeven sterren’ in dit deel van het visioen) ook een verwijzing zijn naar de ‘zeven planeetgeesten’. Inderdaad, we gaan veel van het getal zeven in dit boek van de Bijbel horen. Je zou kunnen zeggen dat het boek Openbaring een herhaalde aanval van het archtype ‘Zeven’ beschrijft; het is werkelijk verbazingwekkend hoe vaak de aarde wordt geraakt met ‘zeven’, waarvan we later op de betekenis zullen ingaan.
II. Een tweede belangrijk beeld is een figuur ‘als een mensenzoon‘. Het is een direct citaat uit een visioen in Daniël dat omstreeks 165 voor Christus werd opgetekend; maar de afbeelding zelf verschijnt voor het eerst in Ezechiël, geschreven omstreeks 575 voor Christus. In feite werd de profeet Ezechiël zelf de ‘mensenzoon’ genoemd. De uitdrukking verschijnt opnieuw rond 100 voor Christus in het Boek van Henoch, een niet-canonieke tekst; vroege exemplaren van de canon omvatten Enoch die bijna de officiële snit maakte. En dan, zoals Jung duidelijk maakt, werd Christus waarschijnlijk grondig geïdentificeerd met het beeld van de ‘mensenzoon’ zoals afgebeeld in het boek Enoch. Hij identificeerde zich openlijk met de term en noemde zichzelf rond 30 na Christus ‘mensenzoon’, we kunnen in deze chronologie de historische omvang van deze specifieke term waarnemen. Jung interpreteert de reeks als volgt: Jahweh kwam geleidelijk dichter bij de mens door een Messiaanse figuur voor te stellen, de ‘mensenzoon’ genoemd, die deel kon hebben aan zijn eigen goddelijke natuur.
Wat dit psychologisch zo belangrijk maakt (van meer dan antiquarisch belang en onze serieuze aandacht waard) is dat deze gegevens ons helpen tot de conclusie te komen dat het gerealiseerde Zelf de ‘zoon’ van het ego of ‘mens’ is. Hetzelfde idee vindt men in de alchemie. Daar wordt de Steen der Wijzen – het ultieme hoogste doel van het alchemistische opus – de filius philisophorum genoemd, ‘zoon van de filosofen’ met andere woorden, zoon of product van de alchemisten. Dat betekent dat het hoogste psychologische doel niet alleen een goddelijke archetypische verwekking heeft, maar ook een aardse ego-verwekking. Of, om het in Jungs lapidaire (in steen gehouwen) zin te zeggen: ‘God heeft de mens nodig’. Dat ligt allemaal besloten in de beeldvormer van de ‘Mensenzoon’.
III. Een ander kenmerk van Johannes ervaring van het numineuse is ‘briljant licht‘. Alles is wit, helemaal tot aan het gelaat dat scheen met alle kracht van de zon – met schitterend, schitterend licht. Dus wat we hier hebben is een beeld van ‘sol’ of de zon als het Zelf. Dat roept een vraag op: hoe vertegenwoordigt een beeld het Zelf, de totaliteit, terwijl het slechts één kant van een paar tegenstellingen voorstelt? Want in dit geval worden de eigenschappen van de zon sterk benadrukt terwijl de donkere maanzijde niet verschijnt. We krijgen veel duisternis later in het boek Openbaring, dat geef ik toe, maar dit beeld is op het eerste gezicht eenzijdig. Ik denk dat we het desalniettemin een echt symbool van het Zelf vinden, omdat het – om te beginnen – veel kenmerken van heelheid heeft. De Zoon des mensen, zo wordt ons verteld, is de ‘Eerste en de Laatste’, wat betekent dat hij kosmische proporties heeft. (Openb. 1:17)
Een manier om de vraag die ik heb gesteld te beantwoorden, is te begrijpen dat de manifestatie van het Zelf altijd lokaal is. Het wordt daarom gewoonlijk tot op zekere hoogte gewijzigd door de aard van de plaatselijke omstandigheden van het Ego dat het ervaart, namelijk het ontwikkelingsniveau van dat Ego. De mate van eenzijdigheid van dat Ego zal invloed hebben op de manier waarop het Zelf zich manifesteert. Zeker, in de mystieke ervaring is ‘schitterend licht’ een veel voorkomend kenmerk van het visioen, net als in Openbaring. Ook heel typerend voor mystieke ervaring is dat er een ‘donkere nacht van de ziel’ aan vooraf gaat. Het is alsof de nadruk op licht of helderheid een compenserend aspect met zich meebrengt voor een buitensporige duisternis die het Ego ervaart. Nu, in het geval van Johannes was hij de voorbode van een nieuwe eon en een geheel nieuwe openbaring die ‘licht’ zou brengen in de ‘duisternis’ van het heidendom: En dat kan een andere reden zijn voor de onevenredige nadruk op licht. Daarnaast is er echter het feit dat de christelijke houding zelf – zoals die zich ontwikkelde – zich identificeerde met het ‘licht’ en de ‘duisternis’ zoveel mogelijk verdreef.
IV. Een ander kenmerk van deze afbeelding is het ‘scherpe zwaard dat uit de mond komt‘. Je zou dit beeld kunnen beschouwen als een bewijs van de originaliteit van de visioenen, maar dat is niet het geval. In Jesaja zegt de dienaar van Jahweh: ‘Yahweh riep me toen ik in de baarmoeder was, voor mijn geboorte had hij mijn naam uitgesproken. Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard’ (49:1-2). De auteur van de Apocalyps is absoluut doordrenkt van Jesaja, om nog maar te zwijgen van de vele andere boeken van de Bijbel. Maar het feit dat er een verwijzing naar het Oude Testament aanwezig is, neemt niet helemaal de mogelijkheid weg dat het beeld een beeld was van Johannes’ eigen visie; het verzacht alleen zijn originaliteit. In de afbeelding zijn twee verschillende motieven aan elkaar gelast: de ‘mond’ en ‘zwaard’, en ze hebben allebei dezelfde archetypische referentie, namelijk Logos. Dat is het ‘scherpe’ wat uit de mond komt: het Woord. Ik herinner u eraan dat het “Johannes” was die Logos gelijkstelde met God in het eerste hoofdstuk van het evangelie van Johannes; en dit verband wordt alleen gemaakt in zijn geschriften. Dus hier is een goed argument ter ondersteuning van het auteurschap van het boek van Openbaring door de evangelist.
Bepaalde uitspraken van Christus identificeren hem met het ‘zwaard’. Mattheüs 10:34-36 leest bijvoorbeeld:
34 Denk niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. 35 Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader, en tussen een dochter en haar moeder, en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; 36 en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. (Herz.SV)
Dit is een beeld van wat de alchemisten afscheiding noemden. Psychologisch is het een beeld van het discriminerende proces van bewustzijn dat de staat van participatie mystiek ‘versnijdt’ door iemand vast te houden in – om het beeld te veranderen – een collectieve ‘soep’. De christelijke eon stond werkelijk op het punt een enorm afscheidingsproces in gang te zetten waarop dit ‘zwaard dat uit de mond komt’ zinspeelt. Geest en stof stonden op het punt met geweld uit elkaar te worden gerukt.
Ik denk dat we die historische gebeurtenis moeten begrijpen als een ontwikkelingsvereiste van de tijd: een separatio van het onbewuste samengestelde moest op een beslissende manier plaatsvinden om een authentieke coniunctio (vereniging) mogelijk te maken. En ik denk dat op deze reflecties wordt gezinspeeld door het ‘zwaard in de mond’. Het is een beeld dat bij je opkomt als je zwaarddromen tegenkomt die niet ongewoon zijn, hoewel je tegenwoordig zwaarden niet zo vaak in dromen ziet als een schaar, een keukenmes of een ander soort mes.
De zeven sterren en engelen van de zeven kerken
Dan wordt ons verteld dat de ‘zeven sterren’ die zich in de hand van de mysterieuze figuren bevinden, de ‘engelen van de zeven kerken’ zijn. In feite zijn de zeven sterren, de zeven lampen, de zeven engelen en zeven kerken in wezen allemaal hetzelfde: hetzelfde gemanifesteerd op verschillende niveaus. De ‘mensenzoon’ stelt zelf:
20 Het geheimenis van de zeven sterren die u in Mijn rechterhand hebt gezien, en van de zeven gouden kandelaren is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten. (HSV)
Johannes krijgt de opdracht om brieven te schrijven aan de ‘engelen’ van de zeven kerken, waarvan de geografische ligging in de antieke wereld een soort cirkel vormde in Klein-Azië. En ze worden door Johannes met de klok mee genoemd, beginnend met Efeze en eindigend met Laodices (zie figuur 2.2 in het boek p.23)
Welnu, het is heel interessant dat Johannes wordt verteld om zijn correspondentie te richten aan deze ‘engelen’ van de zeven kerken in plaats van rechtstreeks tot de kerken. Wat zou dat kunnen betekenen? Sommige bijbelgeleerden interpreteren deze ‘engelen’ als symbolen van de ‘zakelijke persoonlijkheden’ van de kerken, wat waarschijnlijk niet ver van het doel af is, als men die uitdrukking heel serieus neemt. Ik denk dat we hier een toespeling hebben op een onderwerp dat in de dieptepsychologie nog niet eens is onderzocht. Maar hier is een gedachte: ik geloof dat deze ‘engelen’ van de zeven kerken verwijzen naar personificaties zoals aangegeven door hun terugkeer naar de ‘sterren’ in de hand van de apocalyptische Christus.
Men kan, zij het enigszins willekeurig, verschillende lagen in het collectieve onbewuste onderscheiden. Naar beneden bewegend, is
het eerste niveau van het collectieve onbewuste de voorouderlijke laag van de familie;
het volgende niveau zou de nationale laag zijn;
gevolgd door de etnisch-tribale laag die ouder en primitiever is dan de nationale;
dan verder naar beneden naar de dierlijke laag; en
uiteindelijk naar de planten; en
tenslotte de anorganische laag onderaan.
Zoals ik het zie, heeft elk van deze functionerende groepen een ‘collectieve ziel’ die wordt gesymboliseerd door een ‘engel’ of een ‘demon’ – in wezen dezelfde ongrijpbare paranormaal begaafde: dynamiek maar gekoppeld aan een positief of negatief teken.
Nu, wanneer een individu in een staat van mystiek participatie met een groep leeft, is de ‘collectieve ziel’ van die groep de spiritus rector of het leidende licht van die persoon. Ik denk dat het op dit fenomeen is dat de Schrift zinspeelt met het beeld van de ‘engelen van de zeven kerken’. Maar, zoals ik heb aangegeven, zijn hun collectieve zielen geworteld in een psychische diepte die niet voortkomt uit hun concrete samenkomst. Als een groep gelijkgestemde individuen samenkomt en een groep vormt, wordt er bijna altijd tot op zekere hoogte een ‘groepsziel’ gevormd, het kan echter een zeer toezichthoudende groepsziel zijn. Aan de andere kant, als de groepsziel overeenkomt met een van de ‘sterren’ in de hand van de godheid of met een van de ‘lichten’ in de goddelijke kandelaar, betekent dat dat wat is geconstelleerd afkomstig is van veel grotere diepten dan de acties van de individuen die de groep vormen.
Ik ga hier uitgebreid op in omdat de Jungiaanse psychologie een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een ‘archtypische groepspsychologie’, een psychologisch veld dat nog niet bestaat. Von Franz beschrijft echter heel mooi de ideale psychologische groep in haar werk, ‘Projectie en Herverzameling in de Jungiaanse Psychologie’:
‘[B]anden met andere mensen worden geproduceerd door het Zelf en deze relaties zijn zeer precies gereguleerd wat betreft afstand en nabijheid. Je zou dit kunnen omschrijven als de sociale functie van het Zelf. Elke persoon verzamelt zijn eigen ‘zielenfamilie’, een groep mensen die niet per ongeluk of louter door egoïstische motivatie is gecreëerd, maar eerder door een diepere, meer essentiële spirituele interesse of zorg: wederkerige individuatie. Terwijl relaties die louter gebaseerd zijn op projectie worden gekenmerkt door fascinatie en magische afhankelijkheid, dit soort relaties, via het Zelf, heeft iets strikt objectiefs, vreemd transpersoonlijks.Het geeft aanleiding tot een gevoel van onmiddellijk, tijdloos ‘samenzijn’. De gebruikelijke gevoelsband, zegt Jung elders, bevat altijd projecties die moeten worden teruggetrokken om tot zichzelf en tot objectiviteit te komen. “Objectieve cognitie ligt verborgen achter de aantrekkingskracht van de emotionele relatie, het lijkt het centrale geheim te zijn.” In deze wereld gecreëerd door het Zelf ontmoeten we al die velen tot wie we behoren, wiens harten we raken; hier is er geen afstand , maar onmiddellijke aanwezigheid.’
Ik heb deze ‘ideale groep’ in een diagram gezet om te proberen de zaak duidelijker te maken (zie figuur 2.3 in het boek p.25). In deze setting heeft elk individu (vertegenwoordigd door de kleine cirkels) zijn of haar eigen bewuste relatie met het Zelf (de grote cirkel) tot stand gebracht. Daarom is de relatie die elk heeft met de anderen in de groep in feite een gedeelde ervaring van die psychologische prestatie. Hier is de “bedrijfsziel” – de collectieve ervaring die gezamenlijk wordt gedeeld – adequaat bemiddeld door elk individu, zodat het inderdaad een “leidende engel” is. De cruciale overweging is dat elk lid van de groep een bewuste relatie met het Zelf heeft.
Helaas is deze ideale situatie niet de gebruikelijke gang van zaken. In plaats daarvan hebben we de volgende psychologische regeling (zie figuur 2.4 in het boek, p 26). Leden van een groep hebben gewoonlijk geen individuele bewuste relaties met het Zelf. In plaats daarvan draagt de ‘groeps- of gemeenschappelijke ziel’ tot op zekere hoogte de projectie van het Zelf voor sommige of alle leden van de groep. En het resultaat is dat er een zekere mate van participatiemystiek of collectieve identiteit is. Het ego voelt zich op zijn gemak in deze situatie zolang het in overeenstemming is met het algemene gezichtspunt van de groep of “groepsgeest”.
Die ‘geest’ begint niettemin zijn ‘demonische’ aspect te openbaren wanneer iemand ertegen ingaat. Dan zien we dat het veelvoorkomende fenomeen van de groep in het algemeen samensmelt met het individu dat, al dan niet bewust, een groter niveau van autonomie probeert te bereiken door anders te zijn. Jung heeft in een van zijn brieven als volgt een belangrijke verklaring over dit onderwerp afgelegd:
“Zelfs een kleine groep wordt geregeerd door een suggestieve geest die, als hij goed is, zeer gunstige sociale effecten kan hebben, hoewel dit ten koste gaat van de mentale en morele onafhankelijkheid van het individu. De groep accentueert het ego; men wordt moediger, aanmatigend, eigenwijs, brutaler, roekelozer; maar het Zelf neemt af en wordt naar de achtergrond geduwd ten gunste van het gemiddelde. Om deze reden behoren alle zwakke en onzekere personen tot vakbonden en organisaties, en indien mogelijk tot een natie van 80 miljoen! Dan heeft iemand een grote kans, omdat hij identiek is aan alle anderen, maar hij verliest zijn zelf (dat is de ziel waar de duivel naar op zoek is en wint!) en zijn individuele oordeel. Het ego wordt alleen door de groep tegen de muur gedrukt als het naar zijn oordeel niet in overeenstemming is met de groep. Daarom heeft het individu in de groep altijd de neiging om zoveel mogelijk in te stemmen met de mening van de meerderheid, of anders zijn mening aan de groep op te leggen.
De nivellerende invloed van de groep op het individu wordt gecompenseerd doordat een lid ervan zich identificeert met de groepsgeest en de leider wordt. Als gevolg hiervan ontstaan voortdurend prestige- en machtsconflicten als gevolg van het verhoogde egoïsme van de massamens. Sociale egocentriciteit neemt toe naarmate de numerieke sterkte van de groep toeneemt.”
De zeven geschenken aan de Overwinnaar
Onder dictaat schreef Johannes vervolgens brieven aan zeven kerken in de Romeinse provincie Azië. Over het algemeen beginnen ze met min of meer kritische of dreigende opmerkingen gericht aan de engel van elke kerk: “Je kunt maar beter opschieten, anders komt de apocalyptische Christus achter je aan.” Toch eindigt elke brief met de belofte van een buitengewoon geschenk, met de voorwaarde: “als je zegeviert.” De apocalyptische Mensenzoon zegt bijvoorbeeld tegen Efeze: “Degenen die zegevieren, ik zal weiden de boom des levens die in het paradijs van God staat” (2:7). En dus moeten we ons allereerst afvragen wat het betekent om ‘overwinnaar’ te zijn. We weten dat Johannes – voor zover hij de boodschap begreep die hij bracht – verwees naar de vervolging van de vroege christenen en naar de mogelijkheid van martelaarschap. Dus zegevieren zou concreet en letterlijk betekenen trouw te zijn aan het geloof, zelfs in het aangezicht van vervolging en zelfs tot het punt van de dood. Maar wat betekende dit historische feit van het christelijke martelaarschap psychologisch? Ik geloof dat het bedoeld was om te overleven wat Jung de ‘aanval van instinct’ noemt – de aanval op het ego van elk affect van hartstochtelijke intensiteit.
In dit opzicht is er een verklaring van Jung in Symbols of Transformation waar ik erg dol op ben; en ik heb het gebruikt als een opschrift voor mijn commentaar op dat werk. Jung schrijft:
[De god] verschijnt aanvankelijk in vijandige vorm, als een aanvaller met wie de held moet worstelen. Dit past in het geweld van alle onbewuste dynamiek. Op deze manier manifesteert de god zich en in deze vorm moet hij worden overwonnen. De strijd heeft zijn parallel in Jacob, die worstelt met de engel bij de doorwaadbare plaats Jabbok. De aanval van het instinct wordt dan een ervaring van goddelijkheid, op voorwaarde dat de mens er niet voor bezwijkt en het blindelings volgt, maar zijn menselijkheid verdedigt tegen de dierlijke natuur van de goddelijke macht.
Dat is de dynamiek die ik aan het begin van het christelijke tijdperk concreet zie worden beleefd. De “aanval van instinct” – vertegenwoordigd door het Romeinse rijk – voedde zich met de nieuw opkomende christelijke kerk; en de individuen die die aanval letterlijk konden doorstaan, zelfs ten koste van hun leven, leefden concreet het psychologische scenario dat Jung beschrijft uit. Aangezien die confrontatie van het martelaarschap echter concreet en letterlijk was, werd de ‘beloning’ voor de overwinnaar noodzakelijkerwijs geprojecteerd als een concreet ‘leven na de dood’ – en niet opgevat als een psychologische prestatie. Dit feit maakt de historische ervaring niet ongeldig, maar de-psychologiseert het wel – terwijl we tegenwoordig verplicht zijn om zoveel mogelijk projecties in te trekken, inclusief projecties op een ‘hiernamaals’. De “Apocalyps” is natuurlijk ook geprojecteerd op historische gebeurtenissen, evenals op een leven hierna.
Laten we nu eens kijken naar de “gaven” zelf.
(1) De kerk in Efeze werd beloofd, zoals we hebben gezien, de “boom des levens” in het paradijs. Dit is dezelfde boom waarvan Adam en Eva werden gescheiden toen ze uit de Hof van Eden werden verdreven; een engel met een vlammend zwaard werd op wacht gezet om te voorkomen dat ze terug zouden keren. Toch vertelt de commentator J.M. Ford ons: „Volgens het joodse denken zouden het paradijs en de levensboom aan het einde der tijden opnieuw verschijnen. … In de ‘Targum of Jonathan’ wordt gezegd dat God de Hof van Eden heeft voorbereid voor de rechtvaardigen, opdat zij van de vrucht van de boom zouden kunnen eten als beloning voor het in praktijk brengen van de leer van de Wet in deze wereld.’ Er is een andere meer dubbelzinnige verwijzing die zeer relevant is. Volgens een mystieke traditie zat Rabbi Mehuniah in extase in de tempel van Jeruzalem, terwijl hij aan zijn leerlingen “de geheime kamers van de merkabah” of hemelse troon van God beschreef. Zijn boodschap was dat slechts vier rabbijnen de Tuin van het Paradijs hadden kunnen betreden: Ben Azzai, Ben Zoma, Aher en Akiba. ‘De eerste stierf, de tweede werd krankzinnig, de derde afvallig en de vierde overleefde.’Psychologisch is dat buitengewoon interessant.
(2) De kerk in Smyrna wordt verteld: “Zelfs als je moet sterven, blijf trouw, en ik zal je de kroon des levens geven voor je prijs. . . . dood” (Openb. 2:10-11). Hier is het geschenk voor de overwinnaars een “kroon” van eeuwig leven. Deze kroon vertegenwoordigt de solificatio, gezalfd met een zon-achtige kwaliteit; die gouden cirkels rond het hoofd, dat die we vaak in de kunst zien, zijn halo’s van zonlicht.En dit beeld komt naar voren in de droomserie die Jung bespreekt in Psychology and Alchemy met aanvullend materiaal dat te vinden is in Symbols of Transformation. Waar het uiteindelijk om gaat, is de vergoddelijking van de ontvanger, hem identificeert met de zon, net zoals de apocalyptische Christus wordt geïdentificeerd met de zon op grond van zijn beschrijving. Dit kan een inhoud van een psychose zijn en is een zeer dubbelzinnig beeld wanneer het klinisch wordt aangetroffen. Maar in het geval van authentieke individuatie, het vertegenwoordigt de “koninklijke” eeuwige kwaliteit verbinding te maken met het transpersoonlijke bewustzijn.
(3) Aan Pergamum wordt beloofd: “aan hen die zegevieren zal Ik wat verborgen manna en een witte steen geven, met een nieuwe naam erop geschreven, alleen bekend aan de persoon die het ontvangt” (Openb. 3:17). De directe verwijzing hier is naar het zesde hoofdstuk van het evangelie van Johannes waar Christus zegt:
“Ik ben het brood des levens.
Uw vaders aten het manna in de woestijn
en ze zijn dood;
maar dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt,
zodat een mens het kan eten en niet sterven.
Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.
Iedereen die dit brood eet, zal voor altijd leven. …”
(Johannes 6:48-51)
Dit is een verwijzing naar het voedende aspect van contact met het Zelf dat het ego een gevoel van niet-tijdelijke, de eeuwige dimensie van het bestaan geeft, gesymboliseerd door het idee van ‘eeuwig leven’.
Toch verwijst Openbaring niet alleen naar manna, maar naar ‘verborgen manna’, dat wil zeggen, naar het manna dat zich in de ark des verbonds bevond en in die tijd door Jeremia in een grot op de berg Horeb in bewaring was gehouden van de Babylonische verovering. Dit verslag is te vinden in 2 Makkabeeën (hoofdstuk 2), terwijl het boek Hebreeën (hoofdstuk 9) de traditie bevestigt dat de ark niet alleen de tafels van het Verbond bevatte, maar ook een “gouden kruik met het manna” dat was overgebleven van de Exodus . Vermoedelijk is het er nog steeds, maar moet het nog worden gevonden, en de overwinnaars zullen dit “verborgen manna” aan het einde der tijden ontvangen. We zien hier wat een rijk symbolisch tapijt achter de tekst ligt, een rijkdom die deel uitmaakt van de ervaring wordt beschreven. Wanneer men contact heeft met het Zelf – de transpersoonlijke dimensie – ontvouwt zich een netwerk van rijke beelden, en betekenis op betekenis openbaren zich; en men voelt zich gezegend door het netwerk van betekenissen waarvan men de kans krijgt getuige te zijn.
De overwinnaars van Pergamum zullen ook een “witte steen” krijgen. Dat heeft een parallel met de alchemistische lapis, de Steen der Wijzen, al zou de alchemistische Steen der Wijzen rood zijn. Die staat van roodheid werd echter pas bereikt na een proces van zowel zwart worden als wit worden. Wat we dus hebben, is de steen in zijn albedo-aspect – nog een ander voorbeeld van een symbool van het Zelf dat in het boek Openbaring enigszins vervormd is door lokale factoren. De christelijke bedeling – die geest en natuur splitste en zich vervolgens met geest identificeerde – was in alchemistische termen een enorme collectieve separatio, sublimatio en albedo. De ‘witte steen’ presenteert daarom het albedo als de ultieme verworvenheid – alleen geschikt voor dat historische stadium.
(4) Johannes wordt verteld aan de kerk in Thyatira te schrijven:
“Aan iedereen die zegeviert en tot het einde voor mij blijft werken, zal ik de autoriteit over de naties geven … om ze te regeren met een ijzeren scepter en ze te verbrijzelen als zoveel potten. En ik zal zo iemand de Morgenster.” (Openb. 2:26-28)
Dit is een direct citaat uit Psalm 2, dat door joodse en christelijke geleerden algemeen wordt erkend als een Messiaanse psalm. Het luidt gedeeltelijk:
Hij zei tegen mij: “Jij bent mijn zoon,
vandaag heb ik je verwekt.
Vraag het van mij, en ik zal je de naties geven als je geboorterecht,
de hele wijde wereld als je bezit.
Met een ijzeren scepter zul je ze breken,
verbrijzelen zoals zoveel potten.” (2:7-9)
Nu, hoe moeten we dit “bezit van de wereld” psychologisch begrijpen? Letterlijk genomen betekent het natuurlijk alleen dat de goddelijke gunst iemand een onoverwinnelijke militaire of politieke macht zal geven; en er zijn vele malen geweest dat de Messiaanse hoop werd geïnterpreteerd. Maar psychologisch begrepen, ik denk dat deze geschriften verwijzen naar de subtiele maar krachtige psychische effectiviteit die een zeer bewust geïndividualiseerd persoon heeft. Jung beschrijft het in een passage in The Undiscovered Self:
Wat echter wel binnen ons bereik ligt, is de verandering in individuen die een kans hebben of voor zichzelf creëren om anderen van gelijkgestemden te beïnvloeden. Ik bedoel niet met overtuigen of prediken – ik denk eerder aan het bekende feit dat iedereen die inzicht heeft in zijn eigen handelen, en zo toegang heeft gekregen tot het onbewuste, onvrijwillig invloed uitoefent op zijn omgeving.
Dat is een heel belangrijk feit om in gedachten te houden. Als men inzicht heeft in het eigen handelen en toegang heeft gevonden tot het onbewuste, dan zullen die psychologische feiten zich manifesteren; ze zullen enige werkzaamheid hebben – niet om ego-doelen te dienen, begrijp je, omdat ze niet onder controle staan van het ego. Maar in de mate dat het individu een verbinding met het Zelf heeft, wordt de werkzaamheid van het Zelf werkzaam in het menselijke rijk. Dat is hoe we psychologisch de belofte van “gezag over de naties” kunnen begrijpen.
(5) Dit is wat degenen in Sardis zullen ontvangen:
Iedereen die zegeviert, zal zoals deze gekleed gaan in witte gewaden; Ik zal die naam niet uit het boek des levens wissen, maar hem erkennen in de tegenwoordigheid van mijn Vader en zijn engelen. (Openb. 3:5)
Nogmaals, we hebben een verwijzing naar het albedo als “witte gewaden“. Dit verwijst ook naar de eerste fase van de coniunctio, wat door de alchemist Dorn de unio mentalis wordt genoemd. Het “witte kleed” vertegenwoordigt de “zuivering” van het ego door vergeestelijking die plaatsvindt in de eerste fase van de coniunctio. En aan het begin van het christelijke tijdperk – toen de mensheid zich wentelde in de natuur en het instinct – was dat het hoogste doel dat kon worden bereikt.
Het “boek des levens” dat hier wordt genoemd, wordt elders gevonden, bijvoorbeeld in Filippenzen 4:3 en later in Openbaring 21:27. Het idee is dat God een boek bijhoudt waarin al diegenen worden vermeld die recht hebben op of bestemd zijn voor het eeuwige leven. In dromen kom je af en toe ook beelden van een ‘groot boek’ tegen, een soort transpersoonlijk register. Het is mijn hypothese dat, als je tijdens het leven van het ego voldoende bewustzijn van heelheid bereikt, een blijvend depot van dat bewustzijn blijven in de archetypische psyche – een resultaat dat wordt gesymboliseerd door het idee “genoemd te worden in het boek des levens”. Maar deze status vereist een zekere mate van individuele differentiatie. In de mate dat men slechts een massapersoon is (slechts een deel van inhoud van de vijver of de collectieve soep) zal iemands “naam” niet in het “boek des levens” worden geschreven. Dit, waarschuw ik, is een persoonlijke hypothese waarvoor ik niet genoeg gegevens heb om een wetenschappelijke bewering te doen.
(6) En dit is wat de kerk van Filadelfia is beloofd door de apocalyptische Christus:
Een ieder die zegeviert, zal Ik tot een pilaar maken in het heiligdom van mijn God, en hij zal daar voor altijd blijven; Ik zal er de naam van mijn God op schrijven. . . . (Openb. 3:12)
Dat komt heel goed overeen met een passage in 1 Petrus, waar de discipel Petrus zegt:
(Christus) is de levende steen, verworpen door mensen, maar gekozen door God en kostbaar voor hem; plaats uzelf dicht bij hem, zodat ook u levende stenen zult zijn die een geestelijk huis maken als een heilig priesterschap om de geestelijke offers te brengen die God welgevallig zijn gemaakt door Jezus Christus. (2:4-5)
Het idee is dat individuen ‘stenen‘ kunnen zijn die een tempel gaan bouwen. Toen ik over dit specifieke geschenk las, dacht ik meteen aan een droom die Max Zeller in zijn boek The Dream: The Vision of the Night heeft gerapporteerd en die de lezer kan vinden in mijn werk, The Creation of Consciousness:
Een tempel van enorme afmetingen was in aanbouw. Voor zover ik kon kijken, vooruit, achter, rechts en links, waren er ongelooflijk veel mensen die op gigantische pilaren bouwden. Ook ik bouwde op een pilaar. Het hele bouwproces stond nog in het prille begin, maar de fundering was er al, de rest van het gebouw begon te stijgen en ik en vele anderen waren ermee bezig.
Toen Jung deze droom te horen kreeg, zei hij: ‘Ja, weet je, dat is de tempel waar we allemaal op bouwen. We kennen de mensen niet, want geloof me, ze bouwen in India en China en in Rusland en over de hele wereld. Dat is de nieuwe religie. Weet je hoe lang het duurt voordat het gebouwd is? … ongeveer zeshonderd jaar.”
(7) Ten slotte wordt aan de zevende gemeente in Laodicea dit beloofd:
Iedereen die zegeviert, zal ik toestaan mijn troon te delen, net zoals ik mezelf heb overwonnen en mijn plaats heb ingenomen met mijn Vader op zijn troon. (Openb. 3:21)
Wat de apocalyptische Christus in feite zegt, is dit: “Ik zal u een koning maken, net zoals ik een koning ben.” Dit is in wezen hetzelfde idee als de “bekroning” die we al hebben besproken. Met betrekking tot deze kwestie van kroning en kroning – zoals het van toepassing is op psychologische ervaring – heeft Jung een bijzonder relevante uitspraak gedaan. Het kan worden gevonden in zijn essay over de ontwikkeling van Persoonlijkheid en ook in mijn werk, The Christian Archetype. In de ontmoeting van Christus met Pilatus, na zijn arrestatie, was Pilatus erg geïnteresseerd om te weten of Jezus inderdaad een koning was. Per slot van rekening hadden mensen hem de “koning van de Joden” genoemd. en de Romeinen waren begrijpelijkerwijs op zoek naar concurrerende figuren. Dus Pilatus vroeg Christus: “Bent u een koning?” Jung merkte eens op: ‘Hij zei: ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.’ Maar toch was het ‘koninkrijk’.” Hier is dan Jungs belangrijke uitspraak:
Het verhaal van de Verleiding onthult duidelijk de aard van de paranormale kracht waarmee Jezus in botsing kwam: het was de machtsbedwelmde duivel van de heersende keizersnede-psychologie die hem in de wildernis in ernstige verzoeking bracht. Deze duivel was de objectieve psyche die alle volkeren van het Romeinse Rijk onder zijn heerschappij hield, en daarom beloofde hij Jezus alle koninkrijken van de aarde, alsof hij probeerde een Caesar van hem te maken. Gehoorzaam aan de innerlijke roeping van zijn roeping, stelde Jezus zich vrijwillig bloot aan de aanvallen van de imperialistische waanzin die iedereen vervulde, zowel overwinnaars als overwinnaars. Op deze manier herkende hij de aard van de objectieve psyche die de hele wereld in ellende had gestort en een verlangen naar verlossing had verwekt dat zelfs bij de heidense dichters tot uitdrukking kwam. Verre van deze psychische aanval te onderdrukken of te laten onderdrukken, liet hij het bewust op hem inwerken en assimileerde het. Zo werd het wereldoverwinnende caesarisme omgevormd tot geestelijk koningschap en het Romeinse Rijk in het universele koninkrijk van God dat niet van deze wereld was.
Die passage – als de lezer erover nadenkt – geeft ons een hint van wat ‘psychologisch koningschap’ betekent wanneer het bewust wordt bereikt. Anders vervalt men in een staat van identificatie met de “aanval van instinct” en wordt, of probeert te worden, een letterlijke koning die bezeten is door het machtsmotief.
DE DEUR, DE DIEF EN DE SLEUTEL
In deze brieven aan de zeven kerken van Azië zijn andere afbeeldingen van psychologische betekenis ingebed. Het boek Openbaring dat deze beelden bevat, is een buitengewoon dicht weefsel van toespelingen. Het is bovendien van enorm belang voor mij – en hopelijk voor anderen, om dit dichte weefsel te ontleden en enkele referentiedraden eruit te halen, hoewel we ze niet allemaal kunnen beschouwen. Een daarvan is het beeld van “aan de deur kloppen” dat als volgt in Openbaring 3:20 verschijnt:
Kijk, ik sta bij de deur te kloppen. Als een van jullie me hoort roepen en de deur opent, kom ik binnen om samen met die persoon te eten.
Dit is eigenlijk een veelvoorkomend droombeeld, om iemand te vinden die “aan de deur klopt” – hoewel deze droompersoon soms iets meer doet dan kloppen, de deur of het raam induwt en beslist meer opdringerig is. Dit is een indicatie dat het onbewuste schreeuwt om toegang tot het bewustzijn en het is belangrijk om de juiste interne procedure te volgen in plaats van de juiste externe procedure.Als vreemden letterlijk aan de deur komen en om toelating roepen, is het niet raadzaam om snel te zijn bij het toelaten. In het innerlijke leven gelden echter heel andere regels. Dit is een belangrijk principe omdat we keer op keer waarnemen dat het droom-ego zich tegenover de innerlijke omstandigheid gedraagt zoals het zich in de uiterlijke omstandigheid zou gedragen. Uiteindelijk, als er voldoende wijsheid is gebracht de kwestie op het bewuste niveau, zal het droom-ego ter plekke herkennen: “Oh, dit behoort tot de andere categorie van ervaring, en ik word verondersteld de deur te openen en onmiddellijke hospitaliteit, ook al is het een vreemdeling.”
Een ander belangrijk beeld verschijnt in Openbaring 3:3, waar de apocalyptische Christus tegen een van de kerken zegt:
Berouw hebben! Als je niet wakker wordt, zal ik naar je toe komen als een dief, en je zult geen idee hebben op welk uur ik je zal treffen.
Dit thema komt elders voor, bijvoorbeeld Lukas 12:35–40:
“Zorg ervoor dat je je gordel omdoet en je lampen aansteekt. Wees als mensen die wachten tot hun meester terugkomt van het bruiloftsfeest, klaar om de deur te openen zodra hij komt en klopt. Gezegend die bedienden die de meester wakker vindt wanneer Hij komt. Voorwaar, ik zeg u, hij zal zijn riem omdoen, ze aan tafel laten zitten en op ze wachten… U kunt hier heel zeker van zijn, dat als de huisbewoner had geweten hoe laat de inbreker zou komen ,,Hij zou niemand door de muur van zijn huis hebben laten breken. Ook jij moet klaar staan, want de Mensenzoon komt op een uur dat je niet verwacht.”
Beschouw ook 1 Thessalonicenzen:
Over tijden en data, broeders, het is niet nodig om u te schrijven, want u weet in ieder geval heel goed dat de Dag des Heren zal komen als een dief in de nacht. Het is wanneer mensen zeggen: “Hoe stil en vredig is het” dat plotselinge vernietiging op hen valt, net zo plotseling als weeën op een zwangere vrouw komen; en er is geen ontsnappen aan. (5:1-3)
Deze beeldspraak van de apocalyptische Christus als een krachtige ‘inbreker’ wordt toepasbaar als men geen aandacht heeft besteed aan een eerder zachter ‘kloppen’. De reactie van het onbewuste wordt opdringeriger en dringt met geweld naar binnen; soms doet het dat door letterlijke ongelukken te creëren – wanneer iemands aandacht met geweld wordt verwijderd van externe gebruikelijke zorg. Dan wordt men met geweld naar een ander niveau verplaatst.
Beschouw nu het beeld van de “sleutel” in Openbaring 3:7 waar de apocalyptische Christus over zichzelf spreekt:
“Hier is de boodschap van de heilige en ware die de sleutel van David heeft, zodat wanneer hij opent, niemand zal sluiten, en wanneer hij sluit, niemand zal openen” (zie figuur 2.5).
Dit is een direct citaat uit Jesaja waar Jahweh met Sebna spreekt op het moment dat Babylon Jeruzalem belegert. Die gebeurtenis vindt dus plaats op een apocalyptisch moment in de geschiedenis van Israël. Yahweh vertelt Shebna, die de huidige meester van het paleis is, dat hij genoeg heeft van Shebna’s grandioze manieren, zijn optreden, en dat hij hem van zijn baan zal ontslaan en het aan iemand anders zal geven:
Ik zal mijn dienaar
Eljakim, de zoon van Hilkia, roepen.
Ik zal hem in uw tuniek kleden,
ik zal uw sjerp om zijn middel doen,
ik zal hem met uw gezag bekleden;
en hij zal een vader zijn
voor de inwoners van Jeruzalem
en voor het huis van Juda.
Ik zal de sleutel van Davids paleis
op zijn schouder leggen;
wanneer hij opent, zal niemand sluiten,
wanneer hij sluit, zal niemand openen. (22:20-22)
Waarom zou je zoveel maken van dit beeld van de “sleutel”? Het is omdat de grote eschatologische gebeurtenis in het boek Openbaring kan worden verbonden met een concrete, specifieke, historische gebeurtenis waarbij specifieke personen betrokken zijn. De verbinding van het algemene met het specifieke laat zien dat verschillende niveaus van de psyche verweven zijn in de tekst van dit geschrift, op dezelfde manier als in dromen.
Wanneer men werkt aan een droom van enige omvang, vindt men hetzelfde fenomeen van verschillende componenten. Sommige aspecten van de droom komen misschien van gisteren; andere aspecten komen voort uit iemands persoonlijke jeugd; terwijl sommige aspecten kunnen voortkomen uit het archetypische niveau met historische antecedenten die honderden jaren geleden parallellen hebben. En die draden zullen allemaal samen worden geweven in het weefsel van de droom. Welke draden je herkent, hangt af van je bewustzijnsniveau en welke specifieke theorieën over de psyche je om te beginnen hebt. Maar de droominterpretator zal niet meer kunnen zien dan zijn of haar “school” van psychologie toelaat. Daarom is het zo belangrijk voor analytische psychologen om mythologie en de verschillende manifestaties van archetypische beelden te bestuderen, tenzij men redelijk bekend is met deze materialen, men zal de diepere draden in spontaan droomwerk niet kunnen herkennen.
Er zijn andere belangrijke bijbelse verwijzingen naar de “sleutel”. In Openbaring 1:18 zegt de apocalyptische Christus: “Ik bezit de sleutels van de dood en van Hades.” In 9:1 krijgt een engel de sleutel van de schacht die naar de afgrond leidt. In Mattheüs zegt Christus tegen Petrus: “Jij bent Petrus en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen. En de poorten van de onderwereld kunnen het nooit overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven: alles wat je op aarde bindt, zal in de hemel gebonden zijn; wat je ook op aarde verliest, zal in de hemel worden losgemaakt” (16:18-19). Die specifieke passage is de basis voor de aanspraak van de rooms-katholieke kerk op gezag; het zegel van de paus heeft daarop de gekruiste sleutels van deze “sleutels van de Koninkrijk.”
Al deze gegevens betekenen dat we vier verschillende soorten sleutels hebben:
1) de concrete, letterlijke, historische sleutel van het paleis van David;
2) de meer symbolische sleutels van de dood en de onderwereld;
3) de sleutel tot de afgrond;
4) en sleutels tot het Koninkrijk der Hemelen.
Psychologisch gezien moet men begrijpen dat deze verscheidenheid aan beschrijvingen verwijst naar verschillende aspecten van dezelfde ‘sleutel’ – die in feite dat levende wezen vertegenwoordigt, die symbolische, werkzame werkzaamheid die het onbewuste ‘opent’. Het onbewuste kan worden geopend in zijn hemelse vorm, het kan worden geopend in een helse vorm, of het kan worden geopend op de manier waarop men zich verhoudt tot een concrete situatie zoals voorgesteld door de sleutel van het paleis van David. Het beeld van de sleutel vertoont verschillende aspecten.
DE OPNAME
Het beeld van de “opname” (opgenomen in mijn kaart van het “Apocalyps-archetype”, figuur 1.1) wordt schriftuurlijk geïntroduceerd door Openbaring 3.10:
“Omdat je mijn gebod hebt gehouden om te volharden, zal ik je beschermen in de tijd van beproeving die voor de hele wereld komt, om de mensen van de wereld op de proef te stellen.”
Deze tekst wordt door fundamentalistische geleerden gewoonlijk gebruikt om te verwijzen naar het sparen van gelovige christenen ten tijde van de grote verdrukking en de komst van de apocalyptische Christus. De rechtvaardigen moeten worden gegrepen, van de aarde worden verwijderd en veilig in de hemel worden gedeponeerd. Een zogenaamde “bewijstekst” is Johannes 14:2 waar we lezen: “In het huis van mijn Vader zijn veel plaatsen om in te wonen; anders zou ik het je gezegd hebben. Ik ga nu een plaats voor je voorbereiden.” De belangrijkste tekst over de opname is echter 1 Thessalonicenzen 4:16-17:
Op het signaal dat wordt gegeven door de stem van de aartsengel en de bazuin van God, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen; zij die in Christus zijn gestorven, zullen de eersten zijn die opstaan, en pas daarna zullen wij, die nog in leven zijn, worden opgenomen in de wolken, samen met hen om de Heer in de lucht te ontmoeten. Zo zullen we voor altijd bij de Heer zijn.
Als je naar bepaalde televisie-evangelisten kijkt, is het duidelijk dat dit beeld door veel mensen letterlijk wordt genomen – je kunt zelfs wegsturen voor een schilderij van de “opname” met lege auto’s die de snelwegen van Los Angeles bezaaien sinds gelovige christenen zijn “ingehaald” ” in de lucht! Het is een serieuze en wijdverbreide overtuiging. Vijftig tot zestig procent van de Amerikaanse bevolking gelooft in de letterlijke interpretatie van de Bijbel, terwijl het idee van de “opname” zeer wijdverbreid is onder mainstream fundamentalistische kerken. Dit geloof stelt mensen in staat om te anticiperen met relatieve gelijkmoedigheid op de zeer reële verschrikkingen van de Apocalyps, aangezien ze zeker zullen worden “ingehaald” en gespaard.
Een meer negatieve interpretatie is echter gerechtvaardigd voor degenen die op basis van hun uitverkoren status vreugdevol letterlijke redding verwachten van de komende verdrukking. Zo’n gemoedstoestand is een ontmenselijkende inflatie die permanente bevrijding zoekt van egoïsme en materialiteit. Het omarmen van zo’n letterlijke eschatologische fantasie betekent in feite dat het individu al is “opgenomen” (letterlijk “gegrepen”). Deze mensen hebben daarom de trouw aan de menselijke onderneming opgegeven en afstand gedaan van hun toewijding aan het historische proces.
Degenen onder ons die psychologisch alerter zijn, kunnen dit beeld niet letterlijk nemen, maar moeten toegeven dat het deel uitmaakt van de ‘levende mythe’ en het verdient om begrepen te worden. Ik denk dat de “opname” verwijst naar het vermogen om grote ontberingen en leed te dragen of te doorstaan: op voorwaarde dat men begrijpt dat de omstandigheden zinvol zijn, op voorwaarde dat men de gebeurtenissen ziet die men lijdt om deel uit te maken van een groter doelgericht patroon met een doel. Dat geeft de lijder een bepaald gezichtspunt ‘boven’ de moeilijke omstandigheden, om zo te zeggen, en buiten de onmiddellijke concrete gebeurtenissen. Het brengt weliswaar geen hemelse gelukzaligheid, maar het maakt de gebeurtenissen wel draaglijk. Psychologische ervaring bevestigt die manier van denken; het is in ieder geval een manier om de ‘opname’ als symbool te begrijpen.
Lees verder: Hoofdstuk 3: Openbaring hoofdstukken 4, 5