Hoe meer zelfkennis, hoe beter het leven
Irvin Yalom: ‘Onze grootsheid schuilt in het vermogen over onszelf na te denken’
‘De weg naar het betere leven vereist een open blik op het ergste’, zegt psychotherapeut Irvin D. Yalom. Hij liet zich inspireren door Spinoza.
Het is een paradox, zegt psychotherapeut Irvin D. Yalom (1931), auteur van onder meer de bestsellers Nietzsches tranen en Het raadsel Spinoza, wanneer we – telefonisch, Yalom werkt en woont in Californië – spreken over de menselijke geest. ‘De grootsheid van de menselijke geest ligt in het vermogen tot zelfreflectie. Mensen zijn uitgerust met zelfbewustzijn, we zijn nieuwsgierig naar onszelf – dat is een ingebouwde functie van onze hersenen. Die nieuwsgierigheid leidt tot kennis van onszelf en van de wereld die ons omringt.’ Maar zelfbewustzijn wekt volgens hem ook angst op, die verdere zelfontdekking afremt. En dat staat een goed leven in de weg. ‘Mensen zijn ongelukkiger dan we denken. Als we problemen krijgen, heeft dat vaak te maken met delen van onszelf die we niet goed kennen. De weg naar het betere leven vereist een open blik op het ergste, zoals Thomas Hardy schreef.’
auteur: Annette van der Elst
datum: 24 september 2015
website: https://www.filosofie.nl/irvin-yalom-onze-grootsheid-schuilt-in-het-vermogen-over-onszelf-na-te-denken/
Al ruim vijftig jaar is Yaloms missie mensen inzicht in zichzelf te laten krijgen, een awakening experience. ‘Hoe meer zelfkennis, hoe beter het leven.’ Want dat is de leidraad in al zijn werk als psychotherapeut en schrijver: mensen leren beter te leven.
In hetzelfde schuitje
Yalom volgt Freuds veronderstelling dat als we onszelf niet goed begrijpen onze primitievere instincten de overhand krijgen, wat kan leiden tot veel geweld en ongelukkige seksuele escapades. Als we meer inzicht krijgen in onszelf zullen dergelijke neurotische symptomen geleidelijk hun kracht verliezen en afnemen.
Hij put evenzeer uit het werk van veel filosofen, ‘die schrijven over fundamentele kwesties waar veel patiënten mee blijken te worstelen’. Niet alleen mensen in psychotherapie trouwens, uiteindelijk kampen we allemaal met dezelfde vragen, dezelfde angsten, zegt hij. ‘We’re all on the same boat. Iedereen maakt zich zorgen om hetzelfde.’
Yalom meent dat het in een psychotherapie uiteindelijk altijd om die existentiële en universele ervaringen en angsten gaat en niet (alleen) om het verwerken van verborgen trauma’s. Die fundamentele kwesties moeten we onder ogen komen, vindt hij. Dat zijn existentiële, universele angsten, die inherent zijn aan ons bestaan: wat is de zin van het leven, van mijn leven, dilemma’s rondom vrijheid, angst voor de onvermijdelijke dood – ‘Death itches all the time’– en voor het fundamentele gevoel van eenzaamheid. ‘Net als de dood is de angst voor existentiële eenzaamheid een belangrijke kracht in het leven van elke mens.’
Die existentiële eenzaamheid beschrijft Yalom treffend in zijn roman Het raadsel Spinoza. Een ‘teaching novel voor psychotherapeuten’, noemt hij dit boek. ‘In verhalen kan ik zo veel meer kwijt over het psychotherapeutisch proces en kom ik dichter bij de existentiële kernvragen. Dat begon ik te beseffen nadat ik een studieboek over existentiële psychotherapie had geschreven.’
Yalom ging romans schrijven, mengelingen van feiten en fictie, waarin voor filosofen een bijzondere rol is weggelegd: Nietzsche in Nietzsches tranen, Schopenhauer in De Schopenhauer kuur en Spinoza in Het raadsel Spinoza. Yalom: ‘Als adolescent al had ik veel belangstelling voor Spinoza. Vanwege zijn grote ideeën, over politiek, democratie, individuele vrijheid, de menselijke geest, als de wegbereider van de Verlichting. Hij was Einsteins held, die zich met zijn uitspraak “God dobbelt niet” baseert op Spinoza’s God als de wetten van de natuur. Dat idee trok me aan.’
Maar vooral ook koestert Yalom al sinds lang een fascinatie voor het leven van Spinoza, die op zijn drieëntwintigste werd verstoten uit de groeiende sefardisch-joodse gemeenschap in Amsterdam.
Sefardische joden
In de zeventiende eeuw bood Holland een relatieve vrijheid aan diverse religieuze gemeenschappen. Sefardische joden trokken vanuit Spanje en Portugal naar Amsterdam, op de vlucht voor de christelijke intolerantie daar. Daar waren ook veel maranen bij, joden die zich uit lijfsbehoud of uit dwang hadden bekeerd tot het katholieke geloof. Vaak wisten zij niets of niet veel van de joodse religie, het Hebreeuws en de traditionele gebruiken, of hadden ze die vermengd met hun nieuwe geloof – dat was een bron van zorg van de rabbijnen, die de gemeenschap bij elkaar wilden houden en een zo orthodox mogelijk leven wilden laten leiden. De sociale en religieuze druk was bekrompen en beknellend, alleen al op het kopen van brood bij een niet-joodse bakker stond een ban van twee dagen.
Yalom beschrijft Spinoza als een teruggetrokken jongeman in die gemeenschap, die in de slechtlopende winkel van zijn overleden vader – een handel in wijn, zuidvruchten, olijven, olie – aan zijn geschriften werkt. Daar ontmoet hij vrijdenker Franciscus van den Enden, van wie hij Grieks en Latijn leerde en door wie hij Epicurus, Plato, Aristoteles leerde kennen.
‘Dat hij naar de Latijnse school van Van den Enden ging is historisch juist’, vertelt Yalom. ‘Maar die ontmoeting in die winkel is fictie. Spinoza’s vader had een goedlopende im- en exporthandel opgezet, die toen zijn zoon volwassen was in het slop was geraakt. Maar hij deed niet in retail. In feite was ik dat, in die winkel. Ik werkte zo rond mijn twintigste in de kruidenierswinkel van mijn vader, in het getto van Washington.’
Verbanning
Spinoza’s opvattingen waren goed voor een levenslange ban; niemand van de joodse gemeenschap waar hij toe behoorde, mocht nog contact met hem hebben, ook zijn broer en zus niet. ‘Hoe ging hij om met zijn excommunicatie, de pijn van de eenzaamheid en verlatenheid, de wetenschap dat hij nooit meer in die straten waar hij zijn jeugd had doorgebracht zou lopen?’, vraagt Yalom zich af. ‘We weten zo weinig van zijn persoonlijk leven, na zijn dood is veel van zijn echt persoonlijke correspondentie vernietigd – dat was zijn eigen wens, hij wilde zijn gedachten voor zichzelf laten spreken.’
Spinoza was erg op zichzelf, een onafhankelijke geest, zegt hij. ‘Zijn missie lag in zijn werk. Uit brieven blijkt dat hij geen groot affectief en seksueel leven had. Er is gesuggereerd dat hij homoseksueel zou zijn geweest, omdat hij – zo blijkt uit correspondentie – samen met een van zijn intellectuele vrienden in een bed sliep. Maar dat was in die tijd niets bijzonders, men deed dat om warm te blijven.’
Yalom las alle biografieën die er te vinden zijn over Spinoza, hij bezocht Amsterdam, en de huizen in Rijnsburg en Voorburg waar hij na zijn verbanning heeft gewoond. ‘Ik besloot mijn therapeutische vaardigheden te gebruiken om Spinoza’s innerlijk tot leven te brengen.’
Spinoza moét ergens die pijn van zijn eenzaamheid en verbanning gevoeld hebben, denkt Yalom. In zijn boek geeft hij hem een vriend, een gids (‘allemaal fictie’), de Portugese jood Franco, die gevoelig is voor zijn ideeën en met wie hij een intellectuele vriendschap ontwikkelt. Franco fungeert als therapeut, zegt Yalom. ‘Hij hielp hem zichzelf te begrijpen, want het is belangrijk om je gedachten, angsten, emoties met iemand te delen om ze te kunnen begrijpen.’ ‘Sinds ik me duidelijk uitgesproken had, ervaar ik die inwendige harmonie’, laat hij Spinoza zeggen. Ongetwijfeld zal hij ook de filosofen die hij bij Van den Enden leest als gids hebben gebruikt. Zoals Epicurus – ‘een belangrijke voorouder van de psychotherapie’, zegt Yalom – die zich ‘medisch filosoof’ noemde en voor wie filosofie alleen maar zinvol was als het hielp zielenpijn te verlichten. Yalom: ‘Doel van de filosofie bij Epicurus is de pijn van de ziel, van de geest, zo klein mogelijk te maken, om ons plezier hier op aarde te vergroten. Hij moedigde kennis aan, vriendschappen, en een fatsoenlijk, gematigd leven.’
Hoewel meestal niet in die extreme mate, is Spinoza’s pijn vanwege zijn eenzaamheid en isolement herkenbaar voor iedereen. Yalom: ‘Kant maakte me ervan bewust dat niemand precies dezelfde ervaringen heeft. Iedereen is in die zin uniek, elk van ons bewoont een eigen unieke wereld. Dat heeft ook tot gevolg dat er altijd een ruimte tussen jou en de ander is, hoe dicht je ook bij die ander staat. Een ruimte die ook vrijheid impliceert, maar niet overbrugd kan worden en beangstigend kan zijn, want leidt tot het besef van de onbestemdheid van je eigen leven, van je eigen lot. Mensen die deze existentiële angst niet onder ogen durven of willen zien, gebruiken relaties als schild, om de angst te dempen. Dat is niet caring for the other, maar de ander gebruiken.’
Liefde
Voor Yalom zijn liefdevolle, langdurige relaties van groot belang voor een goed leven, waarin we de ander begrijpen, respecteren en niet onderwerpen. Zo’n relatie is alleen mogelijk als we onszelf begrijpen.
Liefde is niet ‘vallen voor’, waarschuwt hij. Liefde is een manier van zijn, meer nog: een manier van geven. Yalom bepleit zijn hele carrière al het idee van zelftranscendentie boven dat van zelfrealisatie. Juist daarin schuilt de grootsheid van de menselijke geest. Loutere zelfrealisatie of zelfexpressie – een ideaal dat volgens hem vaak ten onrechte als doel op zichzelf wordt gezien, ook in de psychotherapie – maakt liefdevolle relaties onmogelijk, ook al kan het wel een belangrijk aspect ervan zijn. Maar de kern van een liefdevolle relatie ligt in zelftranscendentie, zegt hij. ‘Daarbij overstijg je je eigen doelen en wensen en integreer je de verlangens en wensen van de ander in jezelf. Liefhebben betekent dan zo leven dat de ander altijd iets meer tot leven komt.’
Was Spinoza volgens Yalom niet vooral gericht op zelfexpressie? ‘Zeker niet’, reageert Yalom met kracht. ‘Spinoza gaf niet om rijkdom, roem, genot. Is dat geluk?, vroeg hij zich af. Zijn doel was: het leven begrijpen, de wereld begrijpen, God begrijpen en de mensen bevrijden van de gevangenschap van religie’.