Het was of Weinreb wijsheid van elders kreeg
Over nieuwe cursusseizoen, studieweekeinden en -weken; informatie bij ds. J. D. Wuister
auteur: COKKY VAN LIMPT
datum: 20 juni 1995
website: www.trouw.nl
Jan Wuister is de enige leerling van Friedrich Weinreb in Nederland. “Op 13 juli 1949 kwam Weinreb spreken in Schiedam, over Hebreeuws, Kabbalah en de Talmoed. Ik was toen net in Leiden aan mijn studie theologie begonnen. Zijn lezing maakte zo’n geweldige indruk op mij dat ik vanaf november dat jaar tot eind 1952 elke zaterdagavond naar Rotterdam fietste, waar Weinreb mij bij hem thuis inwijdde in de geheimen van het Hebreeuws. Zo is Weinreb mijn geestelijke vader geworden.”
‘Een afspraak met de hemel’ heeft Wuister het ooit genoemd, dat er hulp voor hem zou komen. Op de universiteit werd het Hebreeuws alleen technisch ontleed en technisch onderwezen. Weinreb daarentegen vertelde zo fascinerend over de geheimen van de Hebreeuwse taal, dat Wuister erdoor werd gegrepen: “Het was alsof Weinreb de wijsheid ergens anders vandaan haalde of hoorde”. Toen hij thuis zijn aantekeningen nog eens doorkeek, kwam de student theologie tot de conclusie: ‘dit zijn geen wetenschappelijke theorieën, dit is werkelijkheid’.
Tijdens de wekelijkse bezoeken die daarop volgden was het Wuister die vragen stelde en Weinreb die vertelde, over de Hebreeuwse taal en de Hebreeuwse Bijbel. Later werden ook de joodse commentaren op de Bijbel in het gesprek betrokken. “Weinreb gaf de sleutel tot het verstaan, of, en dat is belangrijker, tot het herkennen, het ons weer te binnen brengen wat we wisten maar vergeten waren”.
Wuister was zeer ingenomen met zijn nieuwe leermeester – een sympathie die wederzijds bleek. In zijn boek ‘Meine Revolution, Erinnerungen 1948 bis 1987′ (Thauros Verlag) wijdt Friedrich Weinreb enkele alinea’s aan Wuister. “Bij Wuister”, schrijft hij, “kon men de werking van de genade herkennen. Hij heeft, zoals veel anderen, calvinistische theologie gestudeerd aan de Universiteit van Leiden. Van zijn professoren heeft hij van de Bijbel als Woord van God bijna alleen het negatieve, van Gods Woord juist afwijkende kunnen horen. Hij heeft destijds zeer daaronder geleden, zocht in de Bijbel echter van begin af aan alleen het Eeuwige.”
Heimwee
Beide mannen deelden “het heimwee”, de liefde voor de Hebreeuwse taal en de hang naar “het avontuur met de woorden, met de Bijbel”. Het was Weinreb die de volgende zinnen opschreef, maar ze hadden net zo goed uit de mond van Wuister kunnen komen, die zijn cursisten inwijdt in de ontdekking van zijn leven: “Mij werd de innerlijke zin duidelijk van wat taal eigenlijk is. God vertelt. En dat is allemaal in onze taal verborgen. Het wil graag gevonden worden, dat wil zeggen, door liefde alleen kan een geheim worden ervaren. Intellectualiteit is belangstelling voor het leven van het omhulsel; liefde is het heimwee naar het leven van het geheimenis. Wetenschap kent slechts het bereik van het tijdelijke; geloof kan zich alleen maar bewegen in de wereld van het Eeuwige”.
Dat Friedrich Weinreb, de in 1988 in Zürich gestorven Nederlandse econoom en publicist van Pools-joods-chassidische afkomst, in de ogen van veel Nederlanders een charlatan of zelfs een verrader is, kan ds. Wuister niet deren. “Ik ken hem”. Rondom de persoon van Weinreb heeft zich een forse ‘affaire’ afgespeeld. In 1948 werd hij veroordeeld wegens collaboratie en verraad. Hij zou weliswaar joden gered hebben van deportatie maar er zouden ook joden verraden zijn door zijn toedoen. Hij kwam al snel weer vrij, ter gelegenheid van Wilhelmina’s vijftigjarig regeringsjubileum, maar de publikatie van Weinrebs memoires, getiteld ‘Collaboratie en verzet’, in 1969 bracht de zaak opnieuw aan het rollen. Van verschillende zijden werd aangedrongen op revisie van het vonnis en rehabilitatie van de veroordeelde. Uiteindelijk werd het vonnis van ’48 níet herzien. In het rapport van een onderzoek door het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie in 1976 werd de juistheid van de feiten waarop Weinreb in ’48 was veroordeeld, bevestigd. Hoewel ook dit rapport weer bestreden werd.
Jan Wuister heeft zijn ‘geestelijke vader’ in deze na-oorlogse verwikkelingen met onvoorwaardelijke trouw gesteund en haalt zijn schouders op over de ‘affaire’: “Ik weet wat er werkelijk is gebeurd”.
Over Friedrich Weinreb schrijven zonder de ‘affaire’ te noemen is niet goed mogelijk, maar het zijn uiteraard niet diens politieke lotgevallen geweest die Weinreb hebben gemaakt tot Wuisters geestelijke leidsman. De stem die doorklinkt in de cursussen Hebreeuws van dominee Wuister is die van de chassidische jood Weinreb, ingevoerd in het ‘innerlijke weten’ van Kabbalah en Talmoed, Midrasj en chassidische overlevering.
“Ik gebruik de term Kabbalah niet graag”, zegt Wuister, “vanwege de associaties met getallenleer en magie. Maar ‘Kabbalah’ betekent eigenlijk gewoon ‘overlevering’, ’traditie’. Een overlevering van kennis die in de loop der eeuwen ‘naar binnen weten’ is geworden. De joden gingen de diepere betekenissen van dat innerlijke weten beschermen, om te voorkomen dat de wonderen misbruikt zouden worden. Weinreb is dat oude weten weer gaan zoeken, in de Talmoed, de mondelinge leer die geënt is op de schriftelijke leer van de Torah, in de Midrasj en in andere commentaren bij de joodse Bijbel”.
Bovendien ging hij die mystieke kennis op schrift stellen. Als een medicijnkast voor kleine kinderen was de mondelinge leer tot dan toe afgesloten gebleven voor niet-ingewijden. Daaraan kwam een einde, vertelt Wuister, toen de atoombom op Hiroshima viel. “Toen dàt gebeurde zei Weinrebs vrouw tegen hem: ‘Freek, nú moet je gaan schrijven, want het geheim van de schepping wordt aangetast’.” Dat schrijven mondde in 1963 uit in de publikatie van het bijna 600 pagina’s tellende boek ‘De Bijbel als schepping’ – uitgegeven bij Servire en inmiddels voor de vijfde keer herdrukt. “Het unieke van Weinreb”, vindt Wuister, “is dat hij het oude weten heeft durven te vertalen naar de volken, de gojiem”.
Wie rationeel is ingesteld en in zijn denken bij voorkeur het rechte pad houdt van de causaal-logische verbanden, zal weinig vreugde beleven aan de lessen van dominee Wuister. Maar wie gevoel heeft voor symboliek en voor mystiek en mee kan en wil met zijn associatieve manier van denken en praten, haalt zijn hart op en keert rijkbeladen huiswaarts. Met diepere inzichten over de oorsprong van de Hebreeuwse taal bij voorbeeld: dat ‘Ifriet’ (Hebreeuws) ‘van de overkant’ betekent; dat het Hebreeuws dus uit een andere wereld komt, bij God vandaan. En dat daarom professor Kuitert geen gelijk heeft wanneer hij zegt dat alle spreken van beneden komt, zèlfs het spreken over boven.
“Volgens de mondelinge traditie van het jodendom is het juist omgekeerd”, zegt Wuister: “alle spreken komt van bóven, ook het spreken over beneden. De taal, de tekens dalen neer van boven, uit de hemel, naar beneden. Ook de joodse orthodoxie zegt dat: ‘de Torah is van de hemel; de Hebreeuwse letters bestonden al vóór de schepping van de wereld’.” “Je zou”, vervolgt Wuister, “de Torah kunnen beschouwen als een blauwdruk van de wereld. God kijkt in de Torah en schept zo de wereld.”
Om dat beeld te kunnen begrijpen is het noodzakelijk te weten dat in het Hebreeuws het accent ligt op de werkwoorden: spreken is op hetzelfde moment handelen, woord en daad gaan hand in hand: het gaat erom de juiste daad te doen (= orthopraxie). Het jodendom is daardoor een totaal ander soort godsdienst dan het christendom, waarbij het vooral gaat om de zelfstandige naamwoorden, om het hebben van een juiste mening (= orthodoxie).
Wuister: “Discussies over de leer, over wat je voor waar houdt kent het christendom als gevolg daarvan maar al te goed, terwijl dat soort dispuut in het jodendom geheel afwezig is. Jodendom heeft géén theologie, géén dogma’s. Wie kan God kennen? Niemand, maar je kunt wel vertrouwen dat God je de weg wijst. En de halacha, de joodse wetgeving geeft richtlijnen daarvoor: hoe leef je, hoe handel je? Door het Griekse denken en de zelfstandige naamwoorden zijn wij echter helemaal van het handelen afgeraakt. Voor de joden gaat het nog altijd wèl om het handelen: doe zus, doe zo en gij zult leven. Dáár gaat het om; je wordt namelijk niet geoordeeld over wat je gelóófd hebt, maar over wat je gedáán hebt”.
Het handelings-aspect is niet het enige dat het Hebreeuws zo anders maakt. Ds. Wuister legt zijn cursisten uit waarom het Hebreeuws eigenlijk helemaal niet te vertalen is, waarom “vertalen altijd verraden is”. Om te beginnen vertelt hij dat het Hebreeuwse alfabet bestaat uit 22 medeklinkers. “Die medeklinkers zijn het zichtbare gedeelte van de heilige Hebreeuwse taal. Om ze te vormen gebruiken we onze lippen, tong, tanden en verhemelte. Daarom noemen we de medeklinkers het lichaam. Klinkers, leestekens en accenten ontbreken in het Hebreeuws van de Torah. Maar ze zijn onmisbaar om het lichaam tot leven te wekken. Daarom zijn de klinkers en accenten te beschouwen als de ziel en de geest van de taal. Om klinkers te vormen hebben we alleen onze adem nodig. Door uit te ademen bezielen we de taal, wekken we de woorden tot leven. Het woord voor adem (nesjen) is van dezelfde wortel als het woord voor goddelijke ziel – nesjama. Zo komt God in ons: Hij ademt uit en ademt ons in en de mens mag terugademen, goddelijke woorden scheppen. Met de woorden die wij vormen komt een deel van onze ziel mee.”
Voor de betekenis van een woord is het over het algemeen doorslaggevend welke klinkers er gelezen worden. Melech bij voorbeeld is het Hebreeuwse woord voor koning, terwijl molech de naam is van de heidense god aan wie kinderoffers worden gebracht. Het scheelt maar één teken, één klinker, maar het ‘lichaam’ is onmiddellijk met een totaal andere ‘geest’ bezield.
Het Hebreeuws heeft nog meer kenmerken, die aan deze taal diepere betekenislagen geven. Zo zijn de Hebreeuwse letters geen gewone letters maar symbolen (Wuister: “De heilige Hebreeuwse taal geeft de oersymboliek weer van wat er in de mens leeft”). De eerste letter van het alfabet bij voorbeeld, ‘alef’, betekent ‘kop van de stier’. De Stier is het sterrenbeeld waaronder de wereld geschapen is in de joodse bijbelse jaartelling. Bovendien hebben alle Hebreeuwse letters een getalswaarde. De alef staat voor het cijfer één. Wuister: “Nòg een kenmerk van de alef is dat het een stomme medeklinker is. Hij wordt niet uitgesproken, omdat wij op deze wereld de één niet kennen. De één is namelijk alleen bij God, die alles omvat (‘Hoor Israël, de Here uw God is Een’). Zo zit achter elke letter een heel verhaal.”
Balsem
Als Jan Wuister eenmaal op dreef is, wordt zijn vertellen steeds bevlogener – hij tilt zijn gehoor op, mee de ruimte in. Wanneer je zijn cursisten vraagt naar hun ervaringen in de lessen ‘mystiek’ Hebreeuws, put de een na de ander zich uit in haast lyrische waardering voor de jiddische dominee. Maar niemand kan eigenlijk goed onder woorden brengen waaròm hij of zij zo enthousiast is, net zomin als men in staat is helder na te vertellen wat Weinrebs leerling hun deze middag weer heeft bijgebracht over de heilige taal. De commentaren blijft steken bij: “Het was weer zó mooi vandaag”, “Ik voel me geestelijk gevoed”, of “Dat was weer balsem voor de ziel”.