God blijft rondspoken
Als je het geloof der vaderen kwijt bent, maar God blijft rondspoken in je leven
Afgelopen twee jaar ging journalist en religiewetenschapper Pauline Weseman voor Trouw op zoek naar christenen die al zoekende zelf vorm geven aan het christendom. Het leverde zestien reportages op over gelovigen buiten de gebaande paden. Een terugblik met theoloog en antropoloog Johan Roeland.
auteur: Pauline Weseman
datum: 1 augustus 2022
website: https://www.trouw.nl/religie-filosofie/als-je-het-geloof-der-vaderen-kwijt-bent-maar-god-blijft-rondspoken-in-je-leven~ba7f9dab/
Hoe vind en duid je een beweging die wetenschappelijk haast onvindbaar is? Vooral omdat de aanhangers nergens op vastgepind willen worden en zich liever niet organiseren. Er zijn wel wat sporen zichtbaar van hen. Het gaat om gelovigen met een orthodox-christelijke achtergrond, die een geloofscrisis doormaakten en vervolgens toch weer uitkomen bij het christendom. En het dan op eigen wijze invullen.
Met moeite waren zij op te sporen, vooral via sociale media, mond-tot-mond en voortrekkers van dit zogeheten ‘nieuw christendom’. Het resultaat waren reportages rond zestien thema’s, zoals klimaatactivisme, kunst, muziek, waterspiritualiteit, leefgemeenschappen, wellness, yoga en meditatie. Religiewetenschappers en theologen boden steeds duiding, en gaven aan deze beoefenaars tal van namen: ‘vloeibare en medium gelovigen’, ‘christelijk spirituelen’, ‘zinzoekers’ en ‘post-theïsten’.
Gelijktijdig verschenen in magazine Volzin twee essays en negen interviews met vernieuwende christelijke denkers als Samuel Lee, Janneke Stegeman, Mariecke van den Berg, Rikko Voorberg en Ria Weyens. De van oorsprong reformatorische Johan Roeland (1977), theoloog en antropoloog en universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit Amsterdam, behoort ook tot dat nieuwe christendom. Hij gaf duiding bij een aantal artikelen, zo ook nu, aan het slot.
Is hier nu sprake van een beweging, en zo ja, hoe nieuw is deze?
“We weten niet hoe groot deze beweging is, maar herkennen hem wel in de opkomst van activiteiten, festivals en vrijplaatsen van religieuze innovatie. Ze is deels niet nieuw, omdat de aanhangers teruggrijpen op oudere bronnen en daar herkenning in vinden. Oude en nieuwe mystici en denkers als Dag Hammerskjöld, Tomàš Halik, John Caputo en Peter Rollins. Zij hebben aandacht voor het onuitsprekelijke, onvatbare, mysterieuze en paradoxale van het godsbeeld.
“Dat gaat altijd gepaard met het gevoel opgenomen te zijn in een groter geheel en de ervaring van de woestijn, de donkere nacht van de ziel. Net als bij theoloog Dietrich Bonhoeffer is bij hen contemplatie en actie belangrijk, dus bid en werk. Deze beweging bestaat vooral uit links-progressieve mensen die geven om sociale gerechtigheid, om het klimaat, en acceptatie van lhbtiq+.
“Nieuw is wel dat dit plaatsheeft in de context van een cultuur van authenticiteit, zoals filosoof Charles Taylor dat noemt. Er is een voortdurende impuls jezelf te ontplooien, je eigen maat te vinden en daarbij niet per definitie terug te grijpen op voorgegeven antwoorden of tradities. Persoonlijke creatie als romantisch ideaal, dat is sinds de jaren zestig breed gedragen. Religie wordt daarbij geassocieerd met onderwerping, gebrek aan vrijheid en zelfcreatie.”
In de jaren zestig is de grote meute geseculariseerd. Deze nieuwe christenen komen meestal uit een orthodox-christelijk milieu. Hobbelen zij nu wat achter deze ontwikkeling aan?
“Dat kun je zeggen ja. Het waren mensen die goed wisten wie God was, ontdekten wie hij niet is en dat zoekproces gingen waarderen.”
Meestal niet zonder een stevige geloofscrisis.
“Ja, misschien krijg je wel nergens zo’n enorm geloofsconflict als in de orthodoxie. Daar is religie de kern van alles, sociaal, politiek, in werk en gezin. En God is niet zomaar een idee, maar één van de meest onderhuidse intieme vormen van realiteit. Als er iets gaat schuiven, gaat alles schuiven. Dat heb ik ook ervaren. Je wereldbeeld dondert in elkaar, je verliest één van je meest intieme relaties. Ik denk dat buitenstaanders zich dat lastig kunnen voorstellen. Het draait om verlies van zekerheid, en dat vervolgens gaan waarderen.
“Twijfelen kon en mocht niet. Het is niet zo verwonderlijk dat al deze mensen naar de mystiek neigen als tegenhanger, met ruimte voor het onbekende, paradoxale. Als kinderen meer leren dat twijfel een waardevolle manier is van in het leven staan en dat er meerdere perspectieven zijn op God, kun je dat omarmen als het je overkomt en voorkom je misschien een geloofscrisis.”
Jij bent ook geïnterviewd voor Volzin als nieuwe christen. Hoe kijk je daarop terug?
“Het was stamelend zoeken naar woorden voor het onuitspreekbare, waarvan ik later hoorde dat dat voor bijna iedere geïnterviewde gold. Ik ben een diep gelovig mens, heb ik door het interview ontdekt. Voor mij is God toch die voortdurende aanwezigheid en afwezigheid, paradoxaal genoeg. Het is een besef van een mysterie, iets dat groter is dan mijzelf waardoor ik nooit oneindig val en me geroepen voel het goede te doen. Dat lukt me vaak niet, wat mij tot een schuldig mens maakt, maar niet zoals ik meekreeg in mijn reformatorische opvoeding. Ik heb de notie van schuld herontdekt en omarmd.”
Velen nemen na een geloofscrisis afscheid van religie. Hoe verklaar je dat deze mensen toch weer uitkomen bij het christendom?
“De Amerikaanse spreker Brian McLaren schrijft dat deze spiritueel zoekenden enerzijds merken dat hun geloof niet meer voor hen werkt. Anderzijds blijft hun geloof verbonden aan iets wat ze als echt hebben ervaren. Daar kunnen ze niet voor weg lopen. Ik denk hier aan het begrip hauntologie, van ‘haunt’, spoken. God blijft gevraagd of ongevraagd rondspoken in hun leven. Er is een zekere noodzaak deze weg te gaan.
“De christenen in deze serie proberen afstand te nemen van de collectieven waar ze toe behoorden omdat ze de keerzijde daarvan zagen: de inkapseling, dominantie, macht, geen recht doen aan je individualiteit. Die hebben minder behoefte aan een collectief. Je geeft je eigen verhaal vorm. Zoals Gottfrid van Eck van het Verhalenhuis vertelde dat hij God ontmoet in eerlijke verhalen met een open einde. ‘Wanneer je je verbindt met de ander, in dat kleine verhaal, voorbij grote woorden, is daar voor mij God.’ Dan is het authentiek geworden.”
Hier zat vaak de kritiek van theologen en religiewetenschappers. Zij vonden nieuwe vormen vaak individueel gericht, voor het voortbestaan heb je ook het collectief nodig.
“Ik geloof eerder in tijdelijke, lichte gemeenschappen, waar je je niet voor altijd aan hoeft te verbinden, ze vragen niet alles van je. Veel vormen creëren een tijdelijke connectie tussen gelijkgestemden, zoals community’s als LUX, een Groep van Eenvoud, PopUpKerk, Graceland, festivals überhaupt. We willen ergens bij horen, maar tijdelijk. Je bent ook niet meer gebonden aan je lokale context voor het vormgeven van je eigen verhaal. Het blijft een zoektocht naar balans. Wat raak ik kwijt van mezelf in het collectief en wat mis ik aan het ergens bij horen als ik op mezelf ben aangewezen?”
Opvallend is dat vooral die vormen aanslaan die lichamelijk, zintuiglijk en interactief zijn, zoals massage, dans en nieuwe rituelen maken. Voor de makers zelf zijn die dingen vaak helend geweest.
“Dat zintuiglijke is een tegenbeweging, een reactie op het protestantisme dat moeite had met lichamelijkheid en vooral gericht is op het gehoor, met de preekstoel als centraal punt. Daar wordt een breuk mee gezocht. Het woord is nog belangrijk, maar men neigt eerder naar poëzie, esthetiek, speelsheid, iets nieuws en alledaags waarbij het hele lichaam wordt ingezet, als een locus (plaats) van sacraliteit, bemiddeling tussen het heilige en het aardse.”
Vinden deze beweging en traditionele kerken elkaar ooit nog?
“Dat wordt lastig, al gebeurt er al veel in kerkelijk pionierswerk. Praktisch theoloog Henning Luther zegt dat je voor religie zowel onderhouden en onderbreken nodig hebt. Een kerk is vaak gericht op onderhouden, conserveren, continuïteit. Deze nieuwe christenen zijn vooral gericht op onderbreking, afbreken en opbouwen. Ze houden van de esthetiek, historie, het sacrale en symbolische repertoire van kerken maar zijn ook anti-institutioneel. Zodra het een keurslijf wordt, haken ze af.
“En is er in de kerk genoeg ruimte voor hun twijfel? Andersom zitten zeker vergrijzende gemeentes niet te wachten op dat hippe gedoe en de gemiddelde predikant is te druk met pastoraat en preken om iets nieuws te ontwikkelen. Plus dat theologische opleidingen nog vrij traditioneel in elkaar zitten. Er wordt soms met dedain op nieuwigheden neergekeken. Waarom zou je kerkgeld geven aan gezellig bier drinken in de kroeg? Dat botst.”
Hoe zie je de toekomst van deze beweging?
“Een gevaar is dat ze niet beklijft omdat zij zich steeds opnieuw moet uitvinden. Dat vind ik niet zo erg. Wat ik wel lastig vind is dat deze vaak hoogopgeleiden hun bubbels blijven opzoeken. De kerk is een van de weinige plekken waar boer, arbeider en professor naast elkaar zitten. Dat is in onze zwaar gepolariseerde samenleving hard nodig. Dit soort mensen krijgen polarisatie moeilijk opgelost.”
Bundel en proeverij
Dit najaar verschijnen alle reportages uit Trouw en interviews en essays in Volzin van Pauline Weseman gebundeld in boekvorm bij Uitgeverij Zilt, genaamd Ziel zoekt zin. Hoe verder als je geloof het niet meer doet. Ook komt er in samenwerking met Trouw en Vrije Universiteit een ‘proeverij van nieuw christendom’ om de beschreven vormen uit te proberen en analyseren.
‘Ik begon God kwijt te raken, als zand door mijn vingers’
De geloofsopvoeding van theoloog en antropoloog Johan Roeland kenmerkt zich door stelligheden. In zijn studie theologie komen die vanzelfsprekendheden op de tocht te staan. Het leidt tot een donkere nacht van de ziel en een geloof in onzekerheden. Naar de Franse filosoof Jacques Derrida gaat Roeland God zien als ‘iets dat zich aan ons onttrekt, waarvan je slechts sporen aantreft in de werkelijkheid’. ,,Er was iets, maar je ziet niet meer wat.’’ Het worden sporen om te koesteren.
auteur: Pauline Weseman
datum: 3 mei 2022
website: https://volzin.nu/ik-begon-god-kwijt-te-raken-als-zand-door-mijn-vingers/
Journalist en religiewetenschapper Pauline Weseman zoekt naar een nieuw christendom, buiten de gebaande paden. Ze interviewt medezoekers over hun kantelpunten die hun geloofsvisie cruciaal veranderde.
Een wetenschappelijk interview afgeven gaat hem makkelijker af dan zo’n persoonlijk verhaal, bekent hij vooraf vanaf zijn flexibele werkplek in de Culemborgse Gelderlandfabriek. “Ik ben zelfs een beetje zenuwachtig.” Het verwoorden van zijn geloofsweg gaat gepaard met gestamel, schroom en verlegenheid, soms irritatie over tegenstrijdige gedachten.
Tegelijk kenmerkt dat zoeken het nieuwe christendom waar de wetenschapper zich toe rekent, maar het waarderen en beoefenen van het niet-weten, de uitblijvende antwoorden, blijkt zo makkelijk nog niet. “Het is een enorme breuk met de stelligheid waarmee ik ben opgevoed en waarin alles heel precies werd geformuleerd. Tegelijk ontwikkel ook ik weer stelligheden. Ik durf met stelligheid te zeggen dat de hel niet bestaat.”
Stelligheden waren het credo in Roelands jeugdgezin, een typisch ‘gergem-nest’ (Gereformeerde Gemeenten) in het Noord-Brabantse, protestantse Veen. “Ik wist niet anders of religie was onderdeel van mijn leven. Je bad, las de Bijbel en ging twee keer per zondag naar de kerk. Mijn kinderen morden al vanaf hun tiende over de kerkgang. Dat was voor mij ondenkbaar.”
Roeland weet alle haltes nog op te noemen die de bus aandeed naar het reformatorische middelbare Van Lodenstein College in Amersfoort. “Ik stond om 6.15 uur op, kwam ’s avonds laat thuis. Alles thuis was bevindelijk gereformeerd. Veel donker eiken, cottage stijl. De tv was afwezig, we lazen de Statenvertaling en moeder droeg altijd een rok. Het orgel speelde een prominente rol en we baden in oude taal: ‘O, Vader, die al ’t leven voedt (…) Laat ons het hemelsche betrachten.’
Mijn wereldbeeld was vanzelfsprekend. Er was een God, voortdurend aanwezig. Een strenge God. De grote opdracht van het leven was de bekering. Alles ademde dat. Er was een expliciet moreel kader. We hadden contacten met het dorp en de buren maar de Gereformeerde Gemeente was een op zichzelf gerichte gemeenschap. De kroeg en voetbal was een zondige wereld. Het was uitgesloten dat ik op voetbal ging. Alles was duidelijk, overzichtelijk.”
Vanaf wanneer stelde je vragen bij dat wereldbeeld?
“Al vrij snel, aan het begin van de middelbare school. Mijn oudste zus stapte over naar een hervormde kerk in Wijk en Aalburg, minder streng maar nog zeer behoudend. Ze kwam met een lange broek op school. Dat was wat. Haar kleding werd als zondig gezien. Ik besefte dat kleding samenhangt met je geloofssysteem. Is mijn zus dan zondig, vroeg ik mij af?
Op de middelbare school werd ik actief in het jeugdwerk in haar kerk. Er was een jongerenhonk met tafeltennistafel en muziek, relipop. Er ging een wereld voor me open, de wereld van de EO, met een vitale jongerenbeweging, EO-jongerendagen, het RonduitMagazine. Een belangrijk omslagpunt. Ik kon gelovig zijn op een plezierige manier, waarin alles ‘ván de wereld’ een plek kon hebben zonder dat het zondig was. Dat je deel kon uitmaken van een aansprekende, hippe energieke jeugdcultuur, in plaats van dat je twee uur in een kerkbank naar een driepuntenpreek luisterde met een psalm en gebed tussendoor en een predikant die op een theatrale wijze zijn emotie uitte. In die vorm werd je lichaam tot stilstaan gebracht, naar binnen gekeerd, maar deze nieuwe vorm was expressief.
Dat ging gepaard met een vrolijker godsbeeld, van een God die liefde was, die je plezier gunde, met wie je als een vriend optrok en voor wie je je niet hoefde te schamen. Rond mijn veertiende stapte ik over naar die kerk. Mijn ouders waardeerden daarin dat ik een devote gelovige was, het geloof en de bijbel uitermate serieus nam. Ik wilde mijn leven aan Jezus geven. Dat veranderde toen ik theologie ging studeren.”
NIEUW CHRISTENDOM
De beweging nieuw christendom – het thema van deze interviewserie – laat zich lastig omschrijven, omdat ze indruist tegen bestaande definities. Theoloog en antropoloog Johan Roeland: “Normaal beschrijf je een religieuze beweging op basis van geloofsovertuiging, organisatie, rituelen en tradities. Maar wat nu als een beweging niet zo georganiseerd wil zijn, omdat ze fluïditeit en lenigheid hoog in het vaandel heeft staan, niet wil stollen? Veel kerken veroordelen mensen met afwijkende ideeën, sluiten hen uit, maar in deze beweging zijn tegendraadsheid, tegengesteldheden en meningsverschillen juist belangrijk. Maar waar sta je dan voor? Ook de relatie met tradities is verwarrend. Ze zijn post-traditioneel, maar schurken aan tegen tradities.”
Het nieuwe christendom heeft volgens Roeland iets weg van de tegendraadse overgangsfase tussen twee culturen of fases, in de culturele antropologie liminaliteit genoemd. Dat is een fase waarin je, zoals bij carnaval, tijdelijk alles omkeert en terugkeert naar het normale leven, of waarin je daarna in een andere fase komt, bijvoorbeeld volwassenheid na puberteit. “Beide veronderstelt een overgang van A naar B. Maar wat nu als de overgang de religie is, de status quo wordt? Je hebt altijd vernieuwingsbewegingen gehad vanuit tradities maar het verschil is dat deze beweging vernieuwend wil blijven.” Dat er een beweging is, is zeker, volgens Roeland, al is de reikwijdte nog onbekend. “Maar je ziet het in de opkomst van activiteiten en festivals zoals Graceland, Geestdrift en het platform Lazarus, vrijplaatsen voor religieuze innovatie, spel, experiment, het schurende en mystieke.”
Wat in de studie theologie maakte dat je geloof ging schuiven?
“In mijn studie kwamen vanzelfsprekendheden op de tocht te staan. Ik hoorde dat er in het Oude Testament sporen zaten van de vrouwelijke godin Asjera. Zij zou een rol hebben gespeeld in het oude Israël maar is stelselmatig uit de Bijbel geredigeerd. Dat maakte grote indruk op mij. Mijn wereldbeeld bleek een geconstrueerd product te zijn van een eeuwenlang redactieproces met politieke keuzes.
Ik besefte dat Jezus geen bevindelijk protestant was. Mijn kerk bleek een recent, geconstrueerd verzinsel. Ook de alomtegenwoordige God die alles in de hand had, bleek niet zo te zijn. Het bracht een religieuze crisis teweeg. Ik ervaarde dat God die in de meeste intieme sferen van mijn leven vertoefde, daar van lieverlee uit vertrok. Ik begon die kwijt te raken, als zand door mijn vingers.”
“Ik herinner me een Goede Vrijdag waarin Jezus vlak voor hij sterft uitroept: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Zo voelde het. Ik zag in die tijd (1996, red.) de film Breaking the Waves van Lars von Trier. De protagonist Bess McNeill heeft een intieme, bijna sensuele relatie met God, vergelijkbaar met die van bevindelijke gereformeerden waarin God ook zo fysiek aanwezig is. Als Bess sprak met God, sprak hij terug. Zo was het bij mij ook. Niet letterlijk, maar hij was er, altijd.
Er is de scène dat ze tegen een kerkbank aan zit. Ze bidt en het blijft stil. Zo stil. Dat was zo herkenbaar. Ik voelde mij eenzaam, verlaten, bleef verbijsterd achter. Later realiseerde ik mij dat het puur liefdesverdriet was. De God die me zo dierbaar was, die van me hield, raakte ik kwijt en miste ik. De band The Violet Burning die ik vaak beluisterde, verwoordt dat zo treffend in Blind: What went wrong? / How come I stayed here? / Far away from the light in your eye / I couldn’t help it, I couldn’t find your love.”
“Mijn godsbeeld viel in duigen en ik wist niet wat ik ervoor in de plaats kreeg, wie of wat er dan nog was. Ik nam afstand van de evangelische beweging, werd actief in de Utrechtse Nicolaikerk en kroop richting de mystiek en de negatieve theologie (waar in ontkenningen over God wordt gesproken, red). Ik las veel van de Franse filosoof Jacques Derrida (1930-2004) die mij aanreikte bij God te denken als iets dat zich aan ons onttrekt, waarvan je slechts sporen aantreft in de werkelijkheid. Een spoor bestaat bij de gratie van afwezigheid. Er was iets, maar je ziet niet meer wat. De sporen zijn er nog. Die begon ik te koesteren. Het hielp mij enorm te waarderen dat er zoveel is dat we niet weten, die voortdurende zoektocht te waarderen als alternatief. Het is een geloof in onzekerheden, niet weten wat je aantreft, maar wat je overstijgt.
Ik las ook mysticus Johannes van het Kruis over de afwezigheid van God in de nacht van de ziel. Ik dacht: Dat is een moment, het wordt weer dag en dan zie je God terug. Maar in de mystiek is die nacht een blijvertje. Je hebt alleen met het spoor van doen. In de evangelische beweging wisten we perfect hoe God in elkaar zat en handelde, maar God laat zich niet vatten en laat ruimte aan het mysterie. Het duurde lang voordat dat een bevrijdend godsbeeld werd. Het was lang beangstigend.”
In hoeverre heb je overwogen te stoppen met geloven?
“Uiteindelijk ben ik met veel gestopt, ook met de kerk. Ik ging lang voor de kinderen; dat cliché is waar. Maar het godsbesef raakte ik nooit kwijt. Het is de basale notie waartoe ik mij verhoud, wat mij op blijft schudden. Zelfs op mijn diepste momenten. Na het overlijden van mijn vader stond ik over de wieg van mijn zoon gebogen en besefte: Ik kon altijd terugvallen op mijn vader, nu sta ik er alleen voor, maar er zit ergens een diepe grond onder mijn bestaan. Hoe diep ik ook val, ik kom altijd ergens terecht. Dat is een kernervaring in veel religies, maar woorden als universum of energie resoneren niet bij mij. Het is niet mijn taal. Ik blijf gehecht aan de taal van mijn jeugd. Het christendom blijft mij het meest dierbaar en vertrouwd.”
Is het christendom voor jou dan vooral een kwestie van taal en cultuur?
Meer dan dat. Het heeft me gemaakt wie ik ben. Het heeft een hoop bagger, maar ook een rijke traditie met mystiek, dichters en moderne theologen, zoals Johan Caputo en Peter Rollins. Zij bezigen het woord God, net als ik. En ik houd van kerken. Ze maken deel uit van ons landschap, hebben een rijke geschiedenis. Jellema spreekt in zijn gedicht Kerkje van Fransum van de kerk als ruïne. ‘Tussen jouw zerken, zo ben je het mooist: dicht, van het uitblijvend antwoord de schrijn.’
Een ruïne waar de natuur het overneemt en uit vervallenheid tot leven komt, is een prachtig beeld voor de staat van het christendom. Het is als een spoor, een herinnering waar geen antwoorden en waarheden meer van de kansel worden geslingerd om afwijkende mensen buiten te sluiten. Er was veel oordeel in mijn kerk. Een uitblijvend antwoord geeft zoveel meer ruimte voor gesprek. Ik zoek nu plekken op met zoveel mogelijk ruimte en verschillende godsbeelden.”
Deze tekst is een kort fragment van een uitgebreider interview. Het gehele interview is te lezen in de VOLZIN publicatie Contouren van een nieuw christendom.
Johan Roeland (Veen, Noord-Brabant, 1977) is universitair hoofddocent en directeur valorisatie aan de faculteit Religie & Theologie van de Vrije Universiteit in Amsterdam.
* Studeerde theologie in Utrecht en promoveerde in de sociale en culturele antropologie aan de Vrije Universiteit.
* Is voortrekker van de VU-denktank die bij deze serie in Volzin en Trouw meedenkt in de theologische duiding.
Roeland woont met vrouw en drie kinderen in Schoonrewoerd waar zij een woontrainingshuis voor jongeren leiden.