Dietrich Bonhoeffer-de theoloog in het verzet
Op 5 april 1943 werd Dietrich Bonhoeffer gearresteerd en opgesloten in het huis van bewaring van de Wehrmacht in Berlijn-Tegel. De Gestapo voerde als beschuldiging aan: het onttrekken aan de dienstplicht en hulp verlenen bij het vluchten van Joden. De reizen naar het buitenland, die Bonhoeffer ondernomen heeft, stonden nog slechts onder verdenking. Wie was deze dominee?
auteur: ANNABEL JUNGE
website: https://duitsverzet.wordpress.com/
Dietrich zag het levenslicht op 4 Februari in 1906 samen met zijn tweelingzus Sabine. Ze waren het zesde en zevende kind in het gezin Bonhoeffer, dat uiteindelijk zou gaan bestaan uit acht kinderen. In huize Bonhoeffer, een aristocratische en professorenfamilie, heerste een warme familieband. Dietrich groeide op ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, een oorlog die alleen al aan Duitse zijde circa 2 miljoen levens kostte. Ook de familie Bonhoeffer ontkwam niet aan verliezen, drie neven en Dietrich’s broer Walter sneuvelden in de oorlog. Zijn Bijbel, die Dietrich uit handen van zijn moeder ontving bij zijn belijdenis zou hij altijd bij zich houden.
Door die droevige verliezen ontstond bij Dietrich de vraag naar de bron van het leven. De situatie na de oorlog was voor Duitsland uitzichtloos en het land verkeerde op de rand van een burgeroorlog. In 1924 was Bonhoeffer begonnen aan zijn theologiestudie. Samen met zijn broer Klaus maakte hij een studiereis naar Rome en raakte daar onder de indruk van de liturgie. In 1927 rondde hij een dissertatie af over de sociale betekenis van de kerk als samenleving. Daarna ging hij op verzoek naar Barcelona, waar hij in het bijzonder belangstelling koesterde voor de kinderdienst en het jeugdwerk.
In 1930 ging hij naar Amerika voor een studiereis en daar kwam hij ook in aanraking met de daar heersende rassenhaat. Voor een periode van een half jaar woonde Dietrich de zondagsdienst in een negro-amerikaanse kerk in de wijk Harlem bij en dat had diepe indruk op hem gemaakt. In ’31 keerde hij terug naar Duitsland en ging hij les geven. Zijn vaderland keerde dan al op de rand van chaos. Toen eind januari 1933 Hitler rijkskanselier werd, voelde de gehele familie Bonhoeffer al aan dat het oorlog zou worden. De volgende dag hield Dietrich een radiotoespraak over het thema: “De Führer en de jonge generatie”. De toespraak werd echter voortijdig uit de ether gehaald. Een paar maanden later volgde de oproep om niet te kopen bij Joden. Julia Bonhoeffer, Dietrich’s grootmoeder, weigerde aan dit bevel te gehoorzamen en ze deed gewoon haar boodschappen in de winkel, waar ze altijd gewend was te kopen. De familie Bonhoeffer kon ook moeilijk gehoord geven aan de nieuwe wetten, waarbij Joden uitgesloten werden van de samenleving. De man van Dietrich’s tweelingzus Sabine was een Jood en ook een goede vriend en vertrouweling van Dietrich, Franz Hildebrandt, was een Joodse man. En er waren meer Joodse vrienden in de familie, en ook Joodse assistenten van zijn vader, een psychiater en hoogleraar neurologie. De vervolging van de Joden in Duitsland vormde voor Bonhoeffer dan ook de belangrijkste drijfveer voor het politieke verzet.
Als gevolg van de Neurenbergse wetten werd ook de “Ariërparagraaf” van kracht. Deze paragraaf hield in dat er geen mensen van het onzuivere ras op de kansel mochten staan. Joodse Christenen werden voortaan uitgesloten van deelname aan de kerkelijke gemeenschap. Bonhoeffer verzette zich hiertegen, doch in eerste instantie ondervond hij geen bijval. Hij vertrok daarop naar Londen, toen hij hiervoor de kans kreeg aangeboden, om aldaar twee Duitse kerkgemeenten te leiden. Daar ontwikkelde zich een contact met de Duitse ambassadeur, Theodor Lang, die Bonhoeffer behulpzaam was bij de acties voor Joodse vluchtelingen. Ook zijn contacten met bisschop George Bell werden intensiever, ondertussen pleitte Dietrich voor een pacifistisch verzet. Hij vond dat Christenen nooit de wapens op elkaar mochten richten. Een houding, die hem nooit vergeven zou worden. Als gevolg daarvan raakte hij zijn leerbevoegdheid aan de universiteit van Berlijn kwijt.
In 1935 kwam de definitieve afsplitsing tot stand van de Deutsche Evangelische Kirche die in 1933 onder dwang ontstaan was uit de fusie van de protestantse kerken tot stand. In september werd de Belijdende Kerk (‘Bekennende Kirche’) opgericht en om eigen predikanten op te leiden werd Bonhoeffer gevraagd om een seminarie op te richten. Bonhoeffer stemde toe. In de nieuwe opleiding wilde hij zijn overtuiging dat persoonlijke overgave aan en het volgen van Christus een onmisbare voorwaarde was voor een theoloog en predikant, terug zien. Al snel werd een plek hiervoor gevonden: Finkenwalde. Hier realiseerde Bonhoeffer iets wat eigenlijk niet denkbaar was binnen het protestantisme. Hij creëerde een gemeenschapsleven met vaste dagindeling met gebed, meditatie en vrije persoonlijke biecht. Via dit seminarie kwam ook het eerste contact tot stand tussen Dietrich en Maria Wedemeyer, zijn latere verloofde. In september datzelfde jaar werd er een synode gehouden. Tijdens die vergadering werd er door de Belijdende Kerk geen uitspraak gedaan over de niet-kerkelijke Joden. Ze stelde een uitspraak hierover uit tot nader orde. Bonhoeffer betreurde dit ten zeerste en het zou uiteindelijk leiden tot het boek “Navolging”.
De Belijdende kerk zweeg ook over de uitbarsting van geweld tegen de Joden tijdens de nacht van 9 november 1938. De nacht die de geschiedenis in zou gaan als de “Kristallnacht”. Door dit zwijgen nam Bonhoeffer meer afstand van de Belijdende Kerk. Er werd nog wel gewerkt aan een memorandum, onder meer door Hildebrandt, die ook overleg pleegde met Bonhoeffer hierover. Dit stuk refereerde aan het antisemitisme en de Jodenhaat en vermeldde ook het bestaan van de concentratiekampen. Doch Hitler bleef zwijgen en ook de leiding van de Belijdende Kerk liet het erbij. Twee leerlingen van Bonhoeffer besloten toen om het memorandum te laten publiceren vanuit het buitenland. Enige tijd daarna werden ze gearresteerd. In 1937 zouden er al 27 studenten van Bonhoeffer voor korte of langere tijd vast gezet worden. Hildebrandt wist met behulp van Dietrich te ontkomen naar Engeland. Maar Finkenwalde werd gesloten als gevolg van die arrestaties. Toch wist Dietrich nog een tijd door te gaan met zijn onderricht, zij het op veel kleinere schaal. Ook verspreidde hij de groepen over een wat groter gebied, zodat het minder opviel dat hij onderricht gaf. Op 20 april 1938 werd door de protestantse kerk verplicht om de eed van trouw af te leggen aan de Führer voor alle actieve predikanten. Aangezien Bonhoeffer niet meer actief predikte, ontkwam hij aan die eed.
Een nieuwe dreiging wachtte Dietrich Bonhoeffer. In 1939 werd hij opgeroepen voor militaire dienst, maar de vraag was of de Belijdende Kerk achter hem zou blijven staan, wanneer hij dienst weigerde? Toen er een uitnodiging arriveerde om les te gaan geven aan de universiteiten in Amerika, nam Bonhoeffer deze uitnodiging dankbaar aan. Ondertussen was –dankzij de bemiddeling van zijn vader- het keuringsbevel ingetrokken. Daardoor kreeg Dietrich de benodigde papieren om af te reizen. Echter, al snel kwam Dietrich in conflict met zichzelf. Hij vroeg zich af, waar hij thuishoorde, nu er in zijn vaderland zoveel ellende gaande was. De jonge vicarissen, die hij opgeleid had, moesten blijven, terwijl hij vluchtte. Deels uit heimwee en deels omdat hij vond dat hij bij zijn volk moest zijn, die in benauwenis verkeerde, verliet Dietrich Amerika weer na vijf weken verblijf en keerde huiswaarts. In het jaar daarop werd de opleiding van de jonge theologen voorgoed verboden door de Gestapo en ook kreeg Bonhoeffer een spreekverbod opgelegd. Hij richtte zich vanaf dat moment op zijn werk: “Ethiek”, dit mede in opdracht van zijn kerk. Maar lang zou hij zich niet op de achtergrond houden.
Onder invloed van zijn oudere broer Klaus en door de gesprekken met zijn zwager Hans von Dohnanyi raakte Dietrich actiever betrokken bij het verzet. Hij ging werken voor de Abwehr, een dienst voor contraspionage. Zijn opdracht luidde: via de kerken nieuwe contacten leggen met de geallieerden. Daarvoor reisde hij verschillende malen naar Zwitserland, vanwaar hij contacten probeerde uit te breiden via bisschop Bell en Willem Visser ’t Hoofd van de Wereldraad van Kerken. Maar Bonhoeffer deed meer. Vanaf 19 September 1941 werd de verordening van kracht dat alle Joden een gele ster moesten dragen. Bonhoeffer verzamelde berichten over de Jodentransporten om deze vervolgens door te spelen naar de militairen, die bezig waren met een samenzwering tegen Hitler. Tegelijkertijd ging “Unternehmen 7 ” van start. Een project onder leiding van admiraal Canaris, die tot doel had om een groep bestaande uit 7 Joden, vermomd als agenten van de Duitse contraspionage naar Zwitserland te smokkelen. De groep groeide uiteindelijk uit tot vijftien Joden. Bonhoeffer was daar nauw bij betrokken samen met Friedrich Justus Perels, de juridische adviseur van de Belijdende Kerk.
In 1942 ging Dietrich opnieuw op reis, ditmaal was de bestemming Noorwegen en hij ondernam die reis samen met Helmuth graaf von Moltke, de leider van de Kreisauer Kring. Ook daar stimuleerde Bonhoeffer de Noorse Lutheranen om door te gaan met hun kerkelijke verzet. Maar ook ging hij in dat jaar voor de derde keer naar Zwitserland, daar bereikte hem onverwachts het bericht dat bisschop Bell Zweden zou gaan bezoeken. Dus wijzigde het doel van zijn reis, Dietrich ging naar Zweden. Deze opdracht was afkomstig van generaal-overste Ludwig Beck, Hans Oster en Hans von Dohnanyi. Ze wilden dat Bonhoeffer via de bisschop de Engelse regering ging verzoeken om in geval van de geplande couppleging, de nieuwe Duitse regering de kans te geven om het land eerst te zuiveren. Bonhoeffer kreeg hiervoor toestemming om aan bisschop Bell de namen te geven van allen, die bij dit plan betrokken zouden zijn, Het zou een vergeefse onderneming zijn. In zijn privéleven ging het Bonhoeffer iets beter voor de wind, er vond opnieuw een ontmoeting plaats met Maria Wedemeyer. In 1943 zouden zij zich verloven. Maar voor het zover was, geraakte eerst de Abwehr in een crisis.
Dietrich Bonhoeffer was nieuwe reizen aan het voorbereiden toen de crisis uitbrak. Er waren onregelmatigheden ontdekt met deviezen en er vonden arrestaties plaats. De namen van Dohnanyi en Bonhoeffer werden genoemd, waarbij tevens vermeld werd dat laatstgenoemde “onmisbaar” was. Dat wekte argwaan. Een predikant die onmisbaar zou zijn voor een militaire organisatie, wat de Abwehr toch was. Op 5 april 1943 werd Bonhoeffer gearresteerd, evenals Hans von Dohnanyi en zijn vrouw tevens zuster van Bonhoeffer, Christine, maar ook dr.Josef Müller en zijn vrouw Maria. Müller vormde de verbinding tussen de Abwehr en het Vaticaan. Dietrich werd naar de Tegel-gevangenis gebracht, waar het gevangenisleven zwaar viel voor de dominee. Het ontbrak hem aan zeep en schone kleding en hij was gedwongen tot isolatie. Tegelijk werd hij gekweld door de vraag of hij de mishandelingen en de verhoren wel kon verdragen zonder zijn vrienden te verraden. Hij overwoog daarom of zelfmoord geen optie zou zijn. Uiteindelijk zou hij die gedachte laten varen, hij zag het als een beproeving, die hij moest doorstaan. Het onderzoek tegen hem richtte zich vooral op “Unternehmen 7”, zijn reizen en vrijstelling van de dienstplicht. Pas na de aanslag van 20 juli 1944 door graaf Schenk von Stauffenberg viel Bonhoeffer ook de aanklacht tot hoog- en landsverraad ten deel. Toen wist hij dat hij nooit meer vrij zou komen. Er bood zich nog een gelegenheid aan om te vluchten, doch toen Dietrich vernam dat zijn zwager Dohnanyi naar het kamp Sacksenhausen zou worden getransporteerd en dat ook zijn oudere broer Klaus alsmede zijn zwager Rüdiger Schleicher gevangen waren genomen, gaf hij dit plan op. Dietrich wilde niet dat zijn familie verder in benauwenis zou komen, want arrestaties als gevolg van zijn vlucht zouden onvermijdelijk zijn geweest. In plaats daarvan probeerde Bonhoeffer, die inmiddels wat meer bewegingsvrijheid had gekregen, de last van de andere gevangenen te verminderen door aandacht aan hen te besteden in de vorm van gesprekken en geestelijke zorg. In februari 1945 werd hij overgebracht naar kamp Buchenwald en van daar naar Flossenbürg, alwaar hij berecht werd. In de vroege ochtend van 9 april vond de voltrekking van het vonnis voor politiek hoogverraad door middel van ophanging plaats. Met Bonhoeffer werden ook Hans Oster en Wilhelm Canaris en nog vier anderen omgebracht.
Toch was het niet zo dat Bonhoeffer onmiddelijk na zijn dood vereerd werd als verzetsheld. Zeker niet door de kerk. Zij stelde dat de kerk nooit een aanslag als die van de 20ste juli kon goedkeuren met welke bedoeling deze ook gepleegd kon zijn. De aanslag betrof een politieke kwestie en die kon niet religieus-ethisch gerechtvaardigd worden. Ook het “Gedenkboek voor de bloedgetuigen van de Bekennende Kirche”, dat in opdracht van de Broederraad van de Lutherse Kerk in Duitsland was samengesteld, verklaarde eveneens dat er een onderscheid gold: er waren leden die verzet boden op politieke gronden en er waren christelijke martelaren, die uitsluitend om de belijdenis van de kerk verzet boden. Als op 6 april 1953 in de kerk van Flossenbürg een onthulling zal plaats vinden van een gedenkplaat ter ere van Dietrich Bonhoeffer, weigerde de Beierse landsbisschop in dat kader dan ook om daarbij aanwezig te zijn. Het ging volgens hem om een politieke martelaar en niet om een christelijke martelaar.
Daarbij kwam nog de verkiezingstoespraak van Remer dat plaats had in 1951.
Otto Ernst Remer had een bijdrage geleverd als commandant van het wachtbataljon in Berlijn. Op het cruciale moment had hij de aanslag van 20 juli laten mislukken door de kant te kiezen van de Nazi’s en vervolgens ging hij over tot arrestaties in het Bendlerblock. Na de oorlog zette Remer zich in voor de Socialistische Rijkspartij, als opvolger van de NSDAP. Tijdens een verkiezingstoespraak verklaarde hij: “Deze samenzweerders zijn deels in hoge mate landverraders geweest, die door het buitenland betaald werden. De tijd zal komen waarin men vol schaamte verzwijgt behoord te hebben tot de 20ste juli.”
Dit ging de toenmalige minister van binnenlandse zaken te ver en er werd aangifte gedaan wegens smaad en belediging ter nagedachtenis van overledenen. Er werden adviezen ingewonnen door twee Lutherse theologen- Iwand en Wolf- en zij kwamen tot de slotsom dat “men zal de mannen van de 20ste juli vanuit de Lutherse geloofsopvatting hooguit het verwijt kunnen maken dat ze te laat hebben ingegrepen.” Dit werd het keerpunt voor het respect dat thans geldt voor Dietrich Bonhoeffer.
Bronnen:
Glazener, Mary- Beker der gramschap-2006
Bethge,Renate en Gremmels Christian-Dietrich Bonhoeffer, zijn leven in beeld-2005
Kerkgeschiedenis.web-log.nl – een voormalig blog van theoloog Martijn de Groot