De vierheid van Pythagoras
Betekenis van de tetractys of vierheid van Pythagoras
De tetractys of vierheid, de getallenrij 1 – 2 – 3 – 4 die wordt toegeschreven aan Pythagoras, geeft de vier toestanden van de wereld en de mens weer en toont tegelijk hoe de ene toestand zich uit de andere ontwikkelt.
website: https://spiritueleteksten.nl/algemeen/betekenis-van-de-tetractys-of-vierheid-van-pythagoras/
De één: in de kosmos, macrokosmisch gezien: het oorspronkelijke vaderprincipe, het scheppende ‘woord’, de orde van de spirituele wereld; in de mens, gezien als microkosmos, het ware zelf, zijn spirituele identiteit, de onsterfelijke geest in hem.
De twee: macrokosmisch het oorspronkelijke moederprincipe, ‘leven’, de werkzame kracht van de spirituele wereld; microkosmisch de uit de vlam van de geest voortkomende spirituele levensenergieën.
De drie: macrokosmisch het oorspronkelijke zoonprincipe, ‘licht’, het bewustzijn van de spirituele wereld, de ‘wereldziel’; microkosmisch het spirituele bewustzijn, de onsterfelijke ziel van de mens: bewustzijn.
De vier: macrokosmisch de oorspronkelijke zichtbare wereld, de zuivere uit- drukking van vader, moeder en zoon, vrij van dood en smart; microkosmisch de oorspronkelijke lichamelijkheid, die leeft uit vader, moe- der en zoon en daarom onsterfelijk is.
Volmaakt is hij, die zelf de tetractys werd. Hij is 1 + 2 + 3 + 4 = 10, de één op een nieuw niveau.
Wie gelijktijdig deel heeft aan de vier genoemde toestanden, leeft in de grootst mogelijke volheid en macht. Hij denkt scheppend, verwekt daardoor inzicht in zijn bewustzijn en zet dit inzicht in een nieuwe schepping om. Daarom was voor de pythagoreeërs de getallencombinatie 1, 2, 3 en 4 een uitdrukking van de hoogste volheid en het heiligste: de zogenoemde ‘tetractys’.
Men kan nu in een kwantitatieve rekensom deze vier getallen optellen met als uitkomst het getal 10. Ook deze som met haar uitkomst betekende voor de pythagoreeërs een realiteit. wie deel had aan deze vier, door de grillen 1, 2, 3 en 4 gesymboliseerde toestanden, die weer deel geworden was van het eerste, van het scheppende principe. De vier is in deze zin een secundaire één. Dat kwam tot uitdrukking in de tien, de één verbonden met een nul. Wie de vier bereikt en in scheppende zin de voorgaande toestanden één tot drie tot uitdrukking brengt is schepper op een secundair niveau: een één verbonden met een nul.
De tetractys was voor de pythagoreeërs een volledige beschrijving van de structuur van de werkelijkheid. Want zij omvatte de drie grondprincipes van de werkelijkheid en het principe van de projectie, waardoor deze grondprincipes op een lager niveau worden voortgezet en herhaald. De schepping gaat altijd door, zich steeds op een lager niveau projecterend. En volgens onze hedendaagse wetenschap is dat ook zo. In de natuur bevat een een keus, bijvoorbeeld een melkweg, altijd een kleinere eenheid, bijvoorbeeld een zonnestelsel, waarin de wetten van de hogere eenheid op dezelfde wijze gelden.
Daarom waren getallen voor de Pythagoreeërs een middel om de opbouw en de scheppingsprocessen van de wereld te verduidelijken, en dan niet alleen de uiterlijke, zichtbare kant maar vooral ook de geestelijke kant, de innerlijke krachten en hun werkzaamheid.
Bron: Konrad Dietzfelbinger in Pythagoras en in ‘Mysteriescholen’
Pythagoras staat bekend om de naar hem genoemde wiskundige stelling, maar minstens zo belangrijk was zijn optreden als stichter van een mysterieschool. De belangrijkste erfenis daarvan vormen de gulden verzen, een verzameling van 71 spreuken met voorschriften die we in veel religies tegenkomen eer uw ouders, wees rechtvaardig, maar die ook oproepen de ziel te genezen, want goddelijk is het geslacht van de sterfelijken. Die stellingen worden in het boek van Konrad Dietzfelbinger gevolgd door een levensbeschrijving van Pythagoras. Op het omslag staat de zogeheten tetractys. Hieronder volgen de inleiding en de inhoudsopgave.
INLEIDING
Tegenwoordig staat Pythagoras vooral bekend als de grondlegger van de exacte wetenschappen en vooral van de wiskunde. Iedereen heeft op school met meer of minder enthousiasme kennisgemaakt met de stelling van Pythagoras a2 + b2 = c2, dat wil zeggen: de som van de kwadraten van de rechthoekszijden van een rechthoekige driehoek is gelijk aan het kwadraat van de hypotenusa (schuine zijde). Misschien weet deze of gene ook nog over Pythagoras te melden, dat hij de harmonie der sferen kon horen. Bijna niemand kan zich daarbij iets concreets voorstellen, maar er schijnt iets geheimzinnigs te zijn aan dit vermogen, iets wat eerbiedig ontzag opwekt. Met deze eigenschap, het kunnen horen van de harmonie van de sferen, is de verbinding gelegd naar een spirituele dimensie die volgens Pythagoras’ eigen idee en volgens zijn tijdgenoten het wezenlijke van Pythagoras uitmaakte.
Dat hij zich bezighield met de wetenschappen is kenmerkend voor hem, maar kenmerkender is zijn vermogen om de harmonie van de sferen te horen en beide bekwaamheden op elkaar af te stemmen: de wetenschappen kunnen, op een bepaalde manier gehanteerd, een hulpmiddel zijn – samen met andere beslist noodzakelijke hulpmiddelen – om tot een staat van bewustzijn te komen waarin de mens de harmonie van de sferen kan horen. Omgekeerd kunnen zij worden benut om deze innerlijke toestand tot uitdrukking te brengen. In een eerste poging het wezen van Pythagoras te doorgronden – zoals hij zichzelf en zoals zijn tijdgenoten hem begrepen – is het goed om uit te gaan van twee principieel verschillende zijnstoestanden van de mens.
De ene is die van de gewone mens, in ‘het hier en nu’. Hij grijpt met zijn wil, gedreven door emoties en wensen, naar de goederen van de wereld. Daarbij maakt hij gebruik van zijn verstand. Hij bepaalt zijn doeleinden en vindt middelen om die te bereiken. Daartoe verwerft hij zich kennis van de causale samenhang van de zichtbare verschijnselen. De gesystematiseerde theorieën hieromtrent vindt hij in de wetenschap. Hij meent als een bewust mens zijn bestaan te kunnen sturen. Hij staat tegenover de wereld als iets uiterlijks, probeert zich erin te handhaven en haar aan zich dienstbaar te maken.
Maar zou hij zijn greep op de wereld eens wat losser maken en niet meer alles willen wensen en weten, en eens aandachtig letten op wat de wereld of zijn eigen innerlijk hem te zeggen hebben, dan zou hij heel andere dingen beleven. Hij zou direct merken, dat zijn bewuste ik absoluut niet zelfstandig is en de baas in huis. Hij zou namelijk in contact komen met de lagen van het ‘demonische’, met gene zijde, met wat verdrongen is, de ‘schaduw’, zoals C.G. Jung het noemt, maar ook met geheel onafhankelijk van hem bestaande ‘demonische’ krachten en wezens, het onbewuste van andere mensen, de dode voorouders, de subtiele invloeden van de planeten en kosmische velden. Hij zou geleidelijk gaan inzien, dat hij zich bevindt in een vlechtwerk van betrekkingen tussen innerlijke en uiterlijke factoren, dat ten opzichte van zijn bewuste ik deels vriendschappelijk, deels vijandig gezind lijkt te zijn. De Ouden noemden dit vlechtwerk van betrekkingen het lot.
Maar ook andere, nog diepere lagen zullen in hem beginnen te spreken, lagen waaruit rust en kracht tot hem komen, niet toegankelijk voor zijn rationele overwegingen en zijn irrationele angst en hoop. De Ouden noemden deze lagen het goddelijke of het eeuwige. Het is een dimensie die voor het rationele ik van het hier en nu noch voor het irrationele demonische van gene zijde (de onzichtbare helft van deze wereld) meetbaar is. Zij is niet alleen in het innerlijk van de mens, maar ook in het innerlijk van alle andere dingen en wezens van het Al. Zij is intelligent gericht op de ontplooiing en instandhouding van het wezenlijke in alle dingen en wezens en toegerust met een onuitputtelijke energie, om dit wezenlijke geleidelijk de passen- de uitdrukkingsvorm te geven.
Zo gaat de mens, als hij zonder reserves begint te luisteren naar de uiterlijke en de innerlijke werkelijkheid, het betrekkelijke van zijn rationele ik inzien. Hij beseft, dat dat ik als een eiland is in een woelige oceaan van irrationele, demonische krachten, voortdurend in gevaar hierdoor te worden verzwolgen. Zo komt ook de wet van reïncarnatie in beeld. Zijn ik met al zijn gewoontes, instellingen en overtuigingen is opgebouwd uit een vlechtwerk van betrekkingen, bestaande uit uiterlijke en innerlijke rationele en irrationele factoren.
Het persoonlijke is een knoop in dit vlechtwerk van betrekkingen, die op een bepaald moment ook weer losgemaakt wordt, waarna de vormende factoren volgens bepaalde regels een nieuwe knoop leg- gen, een nieuw ik opbouwen. Het enige blijvende in deze cirkelgang is de eeuwigheidslaag in de mens, zijn eeuwige ziel, waarvan hij zich meestal niet bewust is, zijn ware zelf.
Op deze wijze wordt het hem uiteindelijk ontstellend duidelijk in welke situatie hij zich in feite bevindt. Terwijl hij bewust opgaat in zijn begrensde ik en de zichtbare wereld van de verschijnselen, en onbewust de speelbal is van demonische krachten, is hij afgesneden van zijn oorspronkelijke vaderland: de goddelijke wereld waarin hij rust zou kunnen vinden. Hij is zich van haar niet bewust en daardoor is zij ook niet direct werkzaam in zijn leven. Haar orde drukt geen stempel op zijn leven. Dat stempel wordt gedrukt door de zeer betrekkelijke overwegingen van het rationele ik in het hier en door de irrationele invloeden van gene zijde.
Bij de eerste, de rationele manier van zijn, treedt de mens de wereld als iets uiterlijks tegemoet. Stelt hij zich daarbij open voor het hiernamaals, het demonische, dan ervaart hij de wereld van de subtiele energieën, het rijk van de doden, de ‘onderwereld’ volgens het spraakgebruik van de Ouden. Het ervaren van deze wereld vereist slechts een tijdelijke ontbinding van de vaste structuur van het ik. Maar zij is net zo vergankelijk als de stoffelijke wereld.
Bij de tweede, de spirituele wijze van zijn echter, beseft en ervaart de mens de betrekkingen die zijn innerlijk verbinden met het innerlijk van de wereld, en leeft hij uit deze betrekkingen. In de dingen en wezens van de wereld, van gesteente, via plant, dier, mens, demon en engel tot God, werken spirituele krachten en wetten, die ook in de mens zelf werken en waardoor hij met de goddelijke wereld verbonden is. Zij trekken als energiestromen door de wereld en door hemzelf. Hij is daarin ingebed en neemt daardoor de wereld als van binnenuit waar. De krachten van de wereld en van zijn eigen innerlijk delen zich mee aan zijn bewustzijn.
In de manier van zijn van het rationele ik wordt de mens bepaald door het uiterlijke weten: rationaliteit, door wensen en belangen: emotionaliteit, en door het daarbij passende handelen: activiteit. Neemt hij contact op met het gebied aan gene zijde, dan wordt hij de gevangene van de invloeden van het generzijdse. Alleen in de tweede spirituele toestand van zijn is hij geheel bij zichzelf. Want dan is zijn ware, spirituele zelf in hem werkzaam. Met deze spirituele kern hoort hij bij de goddelijke wereld, leeft hij uit haar, is hij met zichzelf in harmonie en daardoor vrij.
Het door-het-ik-gestuurde zijn sluit het door-het-zelf-gestuurde zijn uit. Want de door uiterlijk weten, emoties en handelen bepaalde mens zal de stemmen van de innerlijke krachten, zowel in zijn eigen wezen als in de wereld, niet kunnen horen. Het door-het-zelf- gestuurde zijn heeft het ik-bestaan in zich, maar kan pas actief worden naar mate het ik zijn eis de enige geldige maatstaf te zijn opgeeft en begint te horen. Want het zelf behoort bij de diepste laag van het zijn, die alle andere lagen, aan deze en aan gene zijde, in zich besloten houdt.
Pythagoras is een voorbeeld van dit door-het-zelf-gestuurde, spirituele zijn, waarbinnen het ik-bestaan en ook het generzijdse is opgenomen. Hij vergeleek de mensen vaak met een menigte op een feest. ‘De mens komt aan in het leven, zoals de menigte bij festiviteiten, sommigen gedreven door een zucht naar geld en brasserijen, anderen zijn in de ban van het verlangen naar macht en een enorme eerzucht’. Dan is er ook nog het soort mensen, dat gekozen heeft voor het ‘aanschouwen van de mooiste dingen’. Dat noemt Pythagoras de filosofische soort. Het ‘aanschouwen van de mooiste dingen’ is een zijn, waarin de mens inzicht krijgt in de intelligentie die de kosmos doorstroomt, de krachten die al het zijnde in stand houden, en het vermogen verwerft naar deze goddelijke orde en deze goddelijke krachten te handelen. Want ‘de schoonheid van de wereld vindt zijn oorzaak daarin, dat de wereld aan het Eerste Wezen, dat alleen via het denken bereikbaar is, deel heeft’.
Met dit denken, waardoor het Hoogste Wezen bereikbaar is, bedoelt Pythagoras een bewustzijnstoestand die gericht is op dit Wezen en zijn boodschappen kan ontvangen – die de harmonie van de sferen horen kan. Deze bewustzijnstoestand is ‘filosofisch’, namelijk ‘liefde (filia) voor de wijsheid (sofia)’. Wie vrij is van iedere triviale interesse in de dingen van de zichtbare wereld, vrij van de ‘zucht naar geld en brasserijen; van het verlangen naar macht en hevige eerzucht’, diens ziel bevindt zich in een toestand van rust. Zij kan aandachtig luisteren naar de harmonie van de sferen, zij verlangt naar kennis van wijsheid en waarheid, zij wacht geduldig tot deze waarheid haar meegedeeld wordt. Dat is liefde voor wijsheid, filosofie. Jamblichus, één van Pythagoras’ biografen, schrijft: ‘Pythagoras zou als eerste de term ‘filosoof’ hebben gebezigd.’
Je kunt Pythagoras en zijn werk uitsluitend wetenschappelijk presenteren: van buitenaf. Dan staan zijn prestaties als wetenschapper en stichter van een wetenschappelijke school op de voorgrond. Maar zijn werkelijke betekenis en de aard van zijn wezen zouden daardoor niet worden onderkend.
Pythagoras is, volgens zijn eigen opvatting én die van zijn tijdgenoten, een vertegenwoordiger van de spirituele wereld. Heel zijn wetenschappelijke denken en zijn organisatorische prestaties staan in dienst van die wereld. Daarom wordt in dit boek een poging gedaan Pythagoras vanuit dit perspectief te belichten, want alleen op die manier doet men recht aan zijn persoonlijkheid en zijn werk. Daarmee wordt ook een manier van zijn aan de orde gesteld die misschien een nieuw levensperspectief kan bieden voor die mens, die genoeg begint te krijgen van de uitsluitend rationele manier van zijn en zich steeds meer bewust wordt van de bedenkelijkheid van het experimenteren met energieën van gene zijde zonder een werkelijk spirituele basis. De manier van zijn van Pythagoras is spiritueel, maar niet irrationeel. Het rationele is erin besloten.
De spirituele school van Pythagoras
Pythagoras was de mysterieweg gegaan en had een spirituele identiteit verwerkelijkt. Hij had zich losgemaakt van de verwarring en de gebondenheid, die het bestaan in de wereld van de vergankelijke verschijnselen met zich brengt. Hij leefde uit de orde en de krachten van de wereld van de geest. Hij deed dat als een mens, die van zijn geboorte af op bijzondere wijze met de wereld van de geest verbonden en onder bijzondere voortekenen geïncarneerd was. Op grond hiervan werd hij door zijn tijdgenoten als een incarnatie van de god Apollo en als gezondene uit de wereld van de geest gezien, als een god, ‘die de toenmalige mensheid in mensengestalte verschenen is, om het ten dode gewijde leven uit de nood te helpen, het op orde te brengen en om de vergankelijke natuur genadevol de heilbrengende vonk te schenken van gelukzaligheid en filosofie (…), een geschenk van de goden door middel van deze Pythagoras’.
Het gaan van de mysterieweg was alleen nog maar de eerste voorwaarde voor zijn eigenlijke opdracht geweest. Als boodschapper uit de wereld van de geest zou hij de mensen in kennis stellen van deze wereld van de geest en voor hen de mysterieweg, die tot de verwerkelijking van de eigenlijke identiteit van de mens voert, ontsluiten. Doordat hijzelf alle met deze weg verbonden moeilijkheden had ervaren en overwonnen, wist hij wat hij de mensen kon zeggen en wat hij van hen kon verlangen. Hij had het spoor uitgezet waarop anderen, zwakkeren, hem konden navolgen.
Hij kon de in hem ontwaakte inzichten en krachten aan andere mensen ter beschikking stellen. Hij kon hun doorgeven, ‘wat de ziel ziende maakt, wat de geest reinigt van de verblinding door het andere streven, zodat deze in staat is de werkelijke beginselen en oergrond van het Al te leren kennen’. Niets anders dan dat was het, wat Pythagoras zich voornam en waar hij zich de rest van zijn leven mee bezighield. Hij richtte een mysterieschool op en had er de leiding, een spirituele school, een filosofenschool, hoe men haar ook wil noemen: een instituut waarin mensen die dat wilden en die voldeden aan de vereiste voorwaarden, door zijn onderricht en ondersteund door zijn krachten op hun beurt hun ware, spirituele zelf konden ontplooien.
In het kader van het wereldbeeld en de ervaringen van Pythagoras en van de Ouden is het bestaan van instellingen als mysteriescholen heel logisch, heel vanzelfsprekend, zelfs heel noodzakelijk. Wanneer een mens in het heden zijn bestemming niet vervult en een leven leidt dat, gezien de in hem aanwezige spirituele mogelijkheden, een catastrofe, een mishandeling en schending van het in hem aanwezige oerbeeld van de mens is, een voortdurende kwelling, ondanks alle schijnbare vreugden, dan zou hij een zeer serieuze belangstelling moeten hebben voor een uitweg uit deze toestand.
Wanneer, aan de andere kant, de ontwikkelingstendens in het Al ertoe leidt dat alle wezens, inclusief de mens, naar hun bestemming toegroeien, en wanneer er wezens zijn die deze bestemming al hebben verwerkelijkt, dan zullen deze wezens – Pythagoras is daar één van – alles in het werk stellen om nog niet ontwikkelde wezens bij hun ontwikkeling te helpen. Zij zijn met alle andere wezens verwant, zij voelen zich met hen verbonden, en willen niet verdragen of dulden dat er wezens zijn die door smarten gekweld worden, terwijl zijzelf in een toestand van gelukzaligheid op de ‘eilanden van de gelukzaligen’ leven. Zij zullen samenwerken met de in het Al werkzame tendens in alle wezens, om hun bestemming te verwerkelijken, daar deze ook in hen werkt.
Elke vorm van dwang is daarbij uitgesloten. Iedere mens en ieder wezen kan zijn bestemming slechts in vrijheid verwerkelijken, anders zou hij niet zijn eigen identiteit, maar de wil en de ideeën van anderen verwerkelijken. Maar hij zal zich laten helpen, hij moet zich zelfs laten helpen, omdat hij over het algemeen niet over het bewustzijn beschikt van zijn positie en de kracht om zich daaruit te bevrijden. Hij heeft anderen nodig die de betreffende inzichten in hem opwekken en die hem de noodzakelijke spirituele krachten voorlopig ter beschikking stellen.
Daar iedere mens zijn bestemming in vrijheid moet verwerkelijken, kan een mysterieleraar als Pythagoras, die de krachten om te wekken en te helpen bezit, alleen maar werken als hij mensen treft die in de eerste plaats zonder meer zien dat zij een ongelukkig leven leiden – ook al is hun leven naar de maatstaven van de zichtbare wereld heel gelukkig. Ten tweede moeten zij naar de bevrijding uit het ongeluk en naar het geluk van een spiritueel bestaan verlangen. Ten derde moet het hun heel duidelijk zijn dat zij daarin op eigen kracht niet zullen slagen. Is aan deze voorwaarden voldaan en ontmoeten zulke mensen een persoon die optreedt als spiritueel leider, dan kan van lieverlee vertrouwen ontstaan: een op ervaring gefundeerd geloof dat deze persoon echt een bekwame mysterieleider is. Dat geloof zal kunnen ontstaan, als uit het leven, de woorden en de kracht van deze mens blijkt dat het iemand is die uit eigen spirituele ervaring spreekt, dat hij niet een rol speelt of zich iets aanmatigt.
Nadat Pythagoras zijn reizend leven had beëindigd, dat hem door het oosten en langs alle mysterieplaatsen had gevoerd, ging hij naar zijn vaderland Samos, in de hoop daar mensen van de hierboven beschreven soort te vinden en hun vertrouwen te kunnen winnen. Het was de eerste poging om geschikte leerlingen om zich heen te verzamelen. Deze poging mislukte. Vervolgens toonde de bevolking wel grote interesse om de beroemde reiziger en zoon van de eigen vader- stad te zien. Pythagoras kreeg ook leerlingen. Maar al spoedig bleek dat zijn eisen te hoog of de bewoners van Samos te gemakzuchtig waren. Jamblichus vertelt dat Pythagoras op Samos lessen heeft gegeven op een manier die de toehoorders zo weinig aanstond en zo compleet afschrikte, dat hij algauw genoegen moest nemen met maar één enkele leerling in de wiskunde.
De behoefte aan spirituele ontwikkeling was bij de bewoners van Samos duidelijk niet groot genoeg om ze de uiterlijke en innerlijke belemmeringen, die annex zijn met iedere spirituele ontwikkeling, te laten overwinnen. Pythagoras verliet Samos weer en ging naar ‘Groot-Griekenland’, naar beneden-Italië. Daar waren in de afgelopen eeuwen vele Griekse koloniën gesticht, die in de loop van de tijd het moederland in rijkdom, macht en inwonertal ver overvleugeld hadden. Of Pythagoras nu geloofde in deze nieuwe Griekse steden meer openheid voor zijn waarheid te vinden, of dat berichten of persoonlijke informatie hem ervan hadden overtuigd dat daar de geschikte bodem voor zijn werkzaamheid was – in elk geval begaf hij zich in het jaar 532, het jaar van ‘de tweeënzestigste Olympiade’ eerst naar Sybaris, destijds de rijkste en dichtstbevolkte stad van beneden-Italië. Het weelderige leven daar was al spreekwoordelijk geworden. Misschien verwachtte Pythagoras, dat juist daar sommige mensen hun luxueuze leventje moe geworden waren en verlangden naar een zinvoller leven.
Maar duidelijk bleek dat rijkdom, levensgenot en steeds nieuwe afwisseling en afleiding ook de meer nadenkende mensen juist afhielden van het streven naar verwerkelijking van hun eigenlijke mens-zijn en de innerlijke roep van de spirituele mens overstemden. Ook in Sybaris lukte het Pythagoras niet vaste voet te krijgen.
Hoe stond het met de buurstad Croton? De inwoners van Croton (Crotoniaten) leefden onder minder gunstige uiterlijke omstandigheden dan de inwoners van Sybaris. Het schijnt dat zij eerzuchtig genoeg waren om iets van hun leven te willen maken, niet alleen maar te genieten. Hun atleten waren beroemd. Zeven van hen hadden toen al overwinningen behaald op de Olympische Spelen. Bij de Crotoniaten was dus in elk geval één grondvoorwaarde voor het spiritue- le wezen aanwezig: de behoefte aan zichzelf te werken. De vraag was dan natuurlijk nog in welke richting deze arbeid ging; was zij gericht op eer, aanzien en macht – dus geheel binnen het kader van de zichtbare wereld – of gericht op het kennisnemen van de waarheid over zichzelf en de verwerkelijking van de eigen spirituele bestemming?
Er kwam nog een voor Pythagoras gunstige factor bij. De Crotoniaten hadden in het jaar 530 een oorlog tegen de verder in het zuiden gelegen stad Locri verloren. Een grote inspanning was tevergeefs geweest; teleurstelling had zich verspreid. Bij de Romeinse historicus Justinus lezen we: de Crotoniaten ‘kregen welhaast een afschuw van de dingen die ze met zo weinig geluk ter hand genomen hadden, en zij zouden hun leven tot dan toe helemaal hebben ingeruild voor zwelgerijen, als de filosoof Pythagoras er niet was geweest.’ In een dergelijke psychologische toestand kan de stem van het ware zelf zich duidelijker kenbaar maken. En inderdaad: de Crotoniaten reageerden positief op Pythagoras als hij een beroep deed op dit ware zelf, dit heimwee naar existentiële waarheid en spirituele verwerkelijking. Hij won het vertrouwen van de bevolking en de autoriteiten, die hem de mogelijkheid boden een instituut te stichten waar hij onderwijs kon geven aan hen, die geïnteresseerd waren. Hij kreeg talrijke leerlingen.
De gesprekken, die hij bij verschillende gelegenheden met de verschillende bevolkingsgroepen voerde en die hem zoveel vertrouwen opleverden, zijn bij Jamblichus in de vorm van vier redevoeringen overgeleverd. Het betrof vrijwel zeker geen vier afzonderlijke, maar een groot aantal toespraken en gesprekken, die Jamblichus volgens de gewoonte van schrijvers uit de Oudheid in enkele redevoeringen samenvatte, die de kenmerkende gedachtegang van Pythagoras bevatten. Volgens Jamblichus richtte Pythagoras zich speciaal tot de jonge mannen, de in de senaat vertegenwoordigde politieke leiders, de jongens en de vrouwen van de stad.
INHOUD
inleiding
I pythagoras
* het leven van pythagoras
* de bronnen
* historische context
* zijn wezen
* de reizen
* de inzichten
* het getal
* de harmonie van de sferen
* de natuur
* reïncarnatie
* de eigenschappen
II de spirituele school van pythagoras
* de opbouw van een mysterieschool
* de vier redevoeringen:
1. de toespraak tot de jongemannen
2. de toespraak tot de senaat
3. de toespraak tot de jongens
4. de toespraak tot de vrouwen
* de organisatie van de school
* de mysterierituelen
* offervoorschriften en leefregels
* de akoesmata
* de mathemata
* rekenkunde
* geometrie
* astronomie
* muziek
III carmina aurea
* de gulden verzen van pythagoras
* tekst eerste deel
* tekst tweede deel
* de gulden verzen toelichting – eerste deel
* de structuur van de geestelijke wereld
* de ouders
* de vrienden
* de nieuwe levenshouding
* de vier zieledeugden
– matigheid
– dapperheid
– rechtvaardigheid
– wijsheid
* inzicht in de wereld
* het hier
* het hiernamaals
* zelfstandigheid
* inzicht en daad
* levenspraktijk
* voeding en beweging
* sociaal gedrag
* beschouwing en intuïtie
* consequentie
* de eed van pythagoras
* de gulden verzen toelichting – tweede deel 1
* overeenstemming van inzichten handelen
– nieuw bewustzijn
– de onsterfelijke goden
– de natuur
– de mens
– de bevrijding
– de zekerheid
* zuivering en verlossing
* spirituele vervulling
IV de school van pythagoras in de samenleving
* vriendschap en solidariteit
* politieke invloed
* vervolging en ballingschap
* terugkeer en tweede vervolging
* het verdere lot
* interne problemen
* verval
* de pythagorische wijsheid vanaf het jaar 450 voor Chr.