De toverfee
Geert Kimpen schreef op social media zijn kerstverhaal op 24-12-2021:
Er was eens een koninkrijk dat leed onder de vloek van een boosaardige heks.
“Iedereen die elkaar aanraakt in dit land, zal een vreselijke dood sterven,” had zij gezegd.
Alle inwoners van het land waren doodsbang. De koning liet door zijn omroepers in alle dorpen en steden regels voorlezen om zijn onderdanen te beschermen.
“Iedereen moet binnenblijven,” hadden ze met luide stem gedeclameerd. “Ook al woont je oude moedertje, of je vriend of vriendin in een ander dorp, dan mag je ze niet bezoeken want dan gaan ze dood. Als er iemand uit je eigen huis toch naar buiten is geweest, dan kan je ze beter nooit meer binnen laten, want dan ga je ook dood. Iedereen die iemand anders aanraakt, gaat dood. De koning heeft gesproken.”
En zo zaten alle inwoners van dat land maandenlang te rillen van angst in hun huisjes. De kinderen kregen geen knuffels meer. Verliefde stelletjes spraken niet meer af met elkaar. En oude mannetjes en vrouwtjes zaten alleen in hun huisje en begrepen niet goed waarom er nooit meer iemand op bezoek kwam.
Elke week kwamen de omroepers van de koning en riepen nieuwe maatregelen uit op de pleinen.
Het werd zomer en de mensen werden het intens zat om zo lang binnen te zitten. Iedereen verlangde naar buiten. Iedereen verlangde er naar om andere mensen te knuffelen. De huid van vele inwoners van het land was verschraald omdat ze zo lang geen andere huid hadden gevoeld. Oude mensjes werden stiller en stiller en dachten dat iedereen hen was vergeten en verlangden naar de dood want zo was er toch niets meer aan hun leven.
Steeds meer mensen gingen toch stiekem naar buiten. Ze maakten afspraakjes met hun liefjes. En ze gingen steeds weer dichter en dichter naar elkaar toe omdat alles in hen zelf zei dat het niet klopte dat ze andere mensen moesten mijden.
De koning was wanhopig dat de mensen steeds slechter naar hem luisterden. Hij zelf had geen liefje, hij had er zelfs nooit eentje gehad, dus hij kon zich heel moeilijk inleven hoe het was om iemand zo hard te missen dat je nog liever doodging door hem aan te raken, dan voor altijd gescheiden te zijn.
“De boze toverheks is nog niet weg,” liet hij overal omroepen, “pas op, de vloek zal verschrikkelijk zijn.”
Maar de mensen geloofden het niet meer zo. Ze waren nog wel een beetje bang maar ze merkten dat het terug aanraken van andere mensen hen zo blij maakte, dat het leek alsof ze er sterker door werden. Alsof het liefhebben van andere mensen hen een beschermend laagje voor de vloek bezorgde.
Die nacht verscheen er een prachtig mooie fee in de slaapkamer van de koning die onrustig aan het woelen was.
“Wie ben jij,” zei hij geschrokken.
“Ik weet dat je het moeilijk hebt,” zei de fee, “en daarom kom ik je helpen. Ik weet dat je zo graag je onderdanen wilt beschermen tegen de vloek van de heks. Je hebt dat met alles wat je in je hebt, proberen te doen, maar je hebt slechts één fout gemaakt.”
De koning greep zijn bril op zijn nachtkastje, zette hem op en zag toen pas hoe mooi de fee was die in haar goudkleurig gewaad in zijn kamer stond.
“Welke fout heb ik gemaakt,” vroeg de koning nieuwsgierig.
“Alles in het leven heeft zijn tegengestelde,” zei de fee. “het licht heeft het donker, de dag heeft de nacht, de warmte heeft de koude. En ook een vloek heeft zijn tegengestelde. De vloek is angst. Angst om andere mensen aan te raken. En om jouw mensen te beschermen, heb je ze nog meer angst gegeven. Je hebt ze zoveel angst gegeven waardoor de vloek alleen maar erger werd. Je hele land siddert van de angst en dat maakt je inwoners zwak.”
“Maar, maar, wat had ik dan moeten doen,” zei de koning. “had ik niet iedereen opgeroepen om van elkaar af te blijven dan was het halve land misschien doodgegaan!”
“Ik weet dat je het goed bedoelde,” zei de fee, “maar je had ze niet moeten opsluiten in hun huizen. Je had ze niet moeten verbieden om hun geliefden aan te raken. Je had ze moeten oproepen om lief voor elkaar te zijn, en lief voor zichzelf te zijn. Je had ze moeten stimuleren om goede dingen te doen; sporten, groenten eten, in de zon te komen, zich amuseren met zangers en toneelspelers en lachen. Je had iedereen moeten oproepen om zoveel mogelijk te lachen op een dag. En ja, dan zouden er nog steeds mensen gestorven zijn maar minder. Omdat je inwoners sterker waren geworden. Hun gezondheid sterker was geworden. Hun liefde was gegroeid. Ze zelfverzekerder waren geworden. Blijer, gelukkiger. En zo had je de vloek langzaam maar zeker verbroken omdat iedereen zo vervuld was van liefde, blijdschap en gezondheid, dat de vloek krachteloos was geworden.”
De koning trok wit weg en sloeg de handen voor zijn gezicht. Hij schaamde zich dat hij de angst had laten regeren in plaats van de liefde.
“Maar het is nog niet te laat,” zei de fee en liet haar goudkleurige gewaad van haar schouders glijden. Ze stapte bij de koning in bed en leerde hem die nacht de liefde kennen. Hij wist niet wat hem overkwam. Zoiets moois had hij nog nooit beleefd.
De volgende ochtend voelde hij zich zo sterk en vrolijk. Hij floot een vrolijk deuntje terwijl hij een eitje bakte voor de fee.
Diezelfde dag nog liet hij zijn omroepers in het land aankondigen dat vanaf die dag iedereen naar buiten mocht. En er kwamen gratis sportlessen, en groenten werden spotgoedkoop, en snoep ontzettend duur, en iedereen die wandelde kreeg belastingvermindering. En als er iemand was waarvan je hield, had de koning zijn oproep geëindigd, dan moest je die zoveel als kon van top tot teen liefhebben.
En zo verdween de vloek uit zijn koninkrijk en leefde de koning en de fee nog heel erg lang en gelukkig.
Geert Kimpen