De roos van Sint Jan
Het vermogen van de oude mens en de nieuwe mens.
Wij mochten uw aandacht richten op het hogere vermogen van de oude mens, en wij hebben toen met elkaar overwogen dat, wanneer de natuurmens de beschikking heeft gekregen, of alsnog verkrijgt over enig hoger vermogen, dit betrekking heeft op een zekere werkzaamheid van de twee organen met interne secretie in het hoofd, met name de hypofyse en de pinealis, of slijmklier en pijnappelklier.
tijdschrift: Pentagram
datum: Jaargang: 2010 nummer: 4
website: https://pentagram.rozenkruis.nl/artikel/de-roos-van-sint-jan/
De hypofyse is namelijk het gevoelszintuig, het impressiezintuig van de aurische sfeer en alles wat nu die aurische sfeer binnenkomt, ja zelfs maar aanraakt, wordt door de hypofyse als aanwezig gevoeld. Ook al hetgeen de mens zelf in het leven oproept en dientengevolge zich in zijn nabijheid ophoudt, wordt door dit gevoelszintuig waargenomen. Door deze aanraking komt de hypofyse in vibratie, en de stuwkracht ervan wekt het sluimerende orgaan, de pinealis, het derde oog, tot verhoogde werkzaamheid, met als gevolg dat de aanvankelijke gevoelsimpressie tot innerlijk zien wordt gestuwd. Deze twee organen kunnen in hun werkzaamheid op zuiver natuurlijke wijze worden gecultiveerd, wanneer men maar de sleutel bezit om ze tot verhoogde werkzaamheid aan te zetten. En het verhoogde vermogen is dus een meer uitgebreid natuurlijk vermogen en geheel van deze wereld. Daarom wijst de leerling op het pad van transfiguratie deze gezichtsverruiming ten enenmale af, aangezien hij de uitkomst van een dergelijke ontwikkelingsgang volkomen doorschouwt als een persoonlijkheidscultuur en derhalve sterker aan de aarde bindend. Op deze wijze zou men dus precies het tegenovergestelde bereiken van wat in de aanvang als doel werd gesteld. Wat is nu het hogere vermogen van de nieuwe mens?
Willen wij iets van dat hogere vermogen van de nieuwe mens in zijn werkzaamheid begrijpen, dan dienen wij allereerst het basisprincipe vast te stellen en te omlijnen, waarop dat vermogen werken kan. Dat is een totale en fundamentele ik-verbreking. Wij willen met deze ik-verbreking niet aanduiden, dat de mens wat minder egoïstisch moet zijn en wat meer humanistisch, of zich eventueel moet voegen naar religieuze of andere normen. Nee, met ik-verbreking doelt de Geestesschool van het Rozenkruis op een totale verbreking van het gehele gecompliceerde stelsel van de mens van deze natuur. Op die basis kan men overgaan tot voorbereidend werk. In eerste instantie heeft dit voorbereidende werk ten doel de levensstromen van de aardse verschijning totaal te wijzigen. Deze wijziging in de levensbedding is daarom eerste voorwaarde, omdat het gehele wezen samentrekkend is. De krachten en stoffen in de aardse mens zijn in zichzelf bindend en daardoor instandhoudend. Vandaar dat de mens, zodra hij zijn voeten op het bevrijdende pad zet, zijn aandacht moet richten om alles wat het ‘ik’ bindt en in stand houdt, los te laten.
Dit is een ingrijpend proces waaraan niet te ontkomen valt, want de aurische sfeer, dat uiterst belangrijke ademveld van de mens op het pad, moet worden vrijgemaakt en loskomen van iedere lagere en gewoon stoffelijke beïnvloeding. En pas wanneer het ademveld hieraan voldoet, kan het werk in het juiste Licht worden aangevangen.
Nu is het zeer wel mogelijk dat wij ons afvragen, gezien de situatie waarin we als in deze wereld levend mens verkeren, of deze totale reiniging van het aurische veld, dit onvatbaar maken voor alle mogelijke schadelijke invloeden, wel een bestaanszekerheid heeft. Deze bestaanszekerheid is evenwel volledig veiliggesteld in het weten dat het aurische veld de beschikking heeft over drie vermogens, die elk door de bewustzijnskern van de mens kunnen worden bestuurd.
Het eerste vermogen waarover het aurische veld van de mens de beschikking heeft is aantrekkend, het tweede vermogen is afstotend, en het derde vermogen is in staat om alles wat zich in het aurische veld wil ophouden te neutraliseren. Nu is het natuurlijk zaak, dat we deze vermogens niet negatief, maar positief en met redelijk inzicht aanwenden. Daarmee stellen we de kans tot vrijmaking voor de beginnende leerling geheel veilig. In normale omstandigheden staat het de mens geheel vrij deze drie vermogens te besturen.
Allereerst moet hij nu tot het besef doordringen, dat de bewustzijnskern steeds rondwentelt in een vicieuze cirkelgang en na een opgang altijd toch weer een ondergang beleeft, waardoor hij gevangen blijft in de beperking van deze wereld. Ten tweede moet hij ontdekken, dat de mens zal moeten ondergaan, opdat het nieuwe leven de gelegenheid krijgt tot openbaring te komen en de hemelse andere in zijn microkosmos zich zal kunnen ontwikkelen. Maar het verkrijgen van dit inzicht in het proces van zelfondergang kan echter slechts tot aan een zeker moment door ‘het zelf ’ worden bestuurd. Want het is niet mogelijk dat de leerling volkomen op eigen kracht het proces van vernieuwing doorzet, omdat zijn bewustzijnskern slechts kan handelen in overeenstemming met zijn aard. Daarvoor is een geheel nieuwe kracht nodig!
Het is zo, dat wanneer u eventueel het besluit zou nemen om de weg te gaan, die u tot het juiste inzicht voert, er al heel spoedig een kracht komt die niet uit deze natuur te verklaren is, en u vervult. Door deze bovennatuurlijke kracht, die ons bewust doet worden van een hogere wereld, worden we dan in staat gesteld als in een fractie van een seconde te doorschouwen, hoe ons momentele wezen verankerd ligt in een onveranderlijke bloedtoestand. Dit inzicht is nodig om ons bewust te maken van de omkering die we in onszelf moet gaan bewerkstelligen. Wij mogen vaststellen, dat de leerling zijn besluit neemt op basis van een zekere binding met een kracht die niet voortkomt uit deze natuur, die inmiddels tussen hem en het oorspronkelijke vaderland is tot stand gekomen. Wij duiden deze kracht, deze binding aan als het bovenbewuste geheugen dat door de liefde Gods tot een bepaalde werkzaamheid is aangezet. In en door dit bovenbewuste geheugen gaat de leerling de drie vermogens van zijn ademveld bewust hanteren. Zeer bewust weert de leerling dan alle aantrekkende invloeden af, die hij voor het doel dat hij zich heeft gesteld als schadelijk heeft leren kennen. Deze gehele werkzaamheid kan de leerling tot uitvoering brengen met het derde vermogen van de aurische sfeer, het vermogen van neutraliseren. Wanneer hij hiermee bezig is en in dit opzicht een grote strijd te voeren heeft (immers, twee verschillende levenskrachten laten zich niet met elkaar associëren), ontstaat er een wonderlijk proces. Het bovenbewuste geheugen, gelegen in een van de hersencentra tussen de grote en de kleine hersenen, wordt in intense vibratie gebracht. Het is deze vibratie die de zeven hersenholten opent voor het universele prana; voor de adem van het goddelijke leven.
De roos vouwt zich open voor het hemelse zonlicht en de zeven vermogens van de roos laven zich aan de kracht van de heilige geest, opdat we in deze geestkracht de overwinning op het oude leven bereiken.
Veel van onze leerlingen die in deze geestkracht hun strijd hebben gestreden, of nog strijdende zijn, weten, dat in onze wijsbegeerte deze strijd wordt aangeduid als het proces van Johannes de doper, en het daarbij betrokken zevenvoudige vermogen als de roos van St. Jan. Het feest van St. Jan is het feest van die leerling, die zijn aurische sfeer weet toe te bereiden voor het proces, waarin het ik-bewustzijn geheel zijn gang door de natuur gaat loslaten, waardoor het hemelse bewustzijn in hem op kan gaan in de werken van het koninkrijk Gods. Daarom is het hoogtepunt van het feest van St. Jan de overdracht van de witte roos.
Hiermee willen wij zeggen, dat de roos in het hoofdheiligdom zich opent door de intense vibratie van het bovenbewuste geheugen en het zal de lezer nu wel duidelijk zijn, waarom een leerling bij wie zulk een overdracht heeft plaats gevonden, het ontvangen van een roos, uitroept dat ‘hij, de hemelse in hem, zich moet ontwikkelen, en het ik, de natuurmens, moet ondergaan’. Op deze wijze wordt het voorbereidingsproces ingezet en de strijd aangevangen tegen het zelf en zijn drijven, in en door de heilige geest. Hoe dan ook, in eerste aanleg kan en moet de leerling worden: een ridder van St. Jan.Nu zou het tot op zekere hoogte een oppervlakkige beschouwing zijn wanneer wij u te verstaan zouden geven dat met betrekking tot het hogere vermogen van de leerling op het werkelijke pad van transfiguratie alles zou zijn gezegd. Daarom willen wij nog nader ingaan op de verschijning van de roos van St. Jan. Deze roos is namelijk zevenvoudig, en als zodanig is er dan ook sprake van een zevenvoudig hoger vermogen; een zevenvoudig vuur, dat correspondeert met de zeven hersenholten. Wanneer dat vuur in Licht is ontstoken, spreekt men ook wel van de zeven harmonieën, die op hun beurt weer in overeenstemming zijn met een zevenvoudige ontwikkeling.
De eerste van deze harmonieën is de zang van de liefde; de liefde, die God zelf is. God is Licht en God is Liefde.
De tweede zang is het lied van wijsheid.
Het derde is het wilsvermogen van de hogepriester, zijn hymne zingend voor het innerlijke altaar.
In de vierde zang ligt de kracht van het denken.
In de vijfde zang komen tot uitdrukking de krachten van een dynamische energie.
De zesde is die van de nieuwe vormopenbaring en
de zevende is de samenbindende kracht van de zes voorgaande tot een volledig ‘zijn’.
Hieruit mogen we dus concluderen dat de leerling met de roos van St. Jan een talisman ontvangt om de zeven eeuwige deuren te kunnen openen. In het zevenvoudig hogere vermogen ontvangt de leerling toegang tot die oorspronkelijke goddelijke gemeenschap, waaruit alle elementen voor een werkelijke nieuwe bouw van de hemelse mens voortkomen.De broeders van het rozenkruis met hun zuiver christelijke overtuiging hebben de kruisgang altijd beleden door de magie van de gekruisigde roos, die door het bloedoffer in Jezus de heer zich rood kleurt. Als zodanig is zij voor de leerling van het rozenkruis de talisman, een symbool van het wegvallen van de sluier, waardoor de toegang tot de zevenvoudige microkosmos van de mens is ontsloten. Dit houdt natuurlijk niet in, dat door het wegvallen van deze versluiering een zevenvoudig hanteren van de goddelijke krachten mogelijk zou zijn geworden. Wel verkrijgen we op deze wijze een zevenvoudige binding met het zevenvoudige absolute ‘zijn’, en door die binding kan de leerling het grote bouwwerk verder voortzetten. In de eerste plaats stellen wij een werk van verbreking; in de tweede plaats een werk van geheel nieuwe wording. Wij kennen het gevleugelde woord: als het Licht verschijnt, moet de duisternis verdwijnen. De verbreking die moet worden doorgevoerd is geen dramatisch gebeuren. In het universele Licht dat de leerling heeft aangeraakt zal een stofverbinding die daarmee niet in overeenstemming is ontbonden worden en zal een ander proces van stofwisseling een aanvang nemen. De verbreking in deze natuur beduidt dus tegelijkertijd een totale vernieuwing, met andere woorden: een transfiguratie. Het sterven van het oude is tegelijkertijd het geboren worden van het nieuwe, en het zevenvoudige hogere vermogen van de nieuwe mens is, naarmate de transfiguratie voortgaat, een steeds groeiend vermogen. En zo wordt de microkosmos, onder leiding van de heilige geest die zich meedeelt aan de mens, teruggevoerd naar het verloren vaderland.
Ten slotte willen wij nog een vergelijking maken met het vermogen van de oude mens. Wij hebben dan gezien dat het vermogen van de oude mens betrekking heeft op een natuurlijke cultuur van de hypofyse en de pinealis, geheel binnen het raam van deze wereld. In het nieuwe vermogen zijn de hypofyse en pinealis twee factoren, of twee bladeren van de zevenvoudige roos. Die twee organen zijn namelijk heel nauw verbonden met twee van de zeven hersenholten.In het nieuwe vermogen functioneren ze niet als natuurorganen, evenmin als gevoelszintuig en waarnemingsorgaan van al hetgeen zich aan en in de aurische sfeer manifesteert. Maar zij zijn verbonden met de heilige zevengeest zelf! Zij hebben zich geopend voor een aanraking die niet van deze wereld is. Zij hebben zich geopend voor wat geen oor heeft gehoord en geen oog heeft gezien. Zij zijn verbonden met de vijf andere lotus of rozenbladeren en tezamen zijn zij de zeven vlammen van het vuur van de heilige geest.
De aangegeven weg openbaart dus de zevenvoudige roos in haar gehele samenhang; de natuurtraining van de twee organen met interne secretie is spelen met bovenzinnelijk vermogen! Het is een verschijnsel opwekken, als een zenuwsiddering van een goddelijke in de mens verzonken gave!Denk hierbij even aan de slang van Mozes en de nabootsing daarvan door de Egyptische priesters. Mozes, die voor de farao verschijnt en met de staf van zijn eigen heilig vuur – het teken van zijn bovenmenselijkheid – de wereld bewijst, dat zijn weg een weg van vrijheid moet zijn, terwijl de priesters van de farao deze vrijheid trachten te blokkeren door hun surrogaatverschijnselen van het onheilig slangenvuur.
Vele hoogheilige zaken en krachten kunnen op deze wijze worden nagebootst en men kan zo met deze karikaturale nabootsing vertrouwd geraken, dat men haar als het waarachtig essentiële gaat beschouwen. En is dit niet evenzo het geval met het gewone menselijke leven? Men noemt het ‘leven’, maar goed beschouwd is het ál moeite en verdriet. Daarom moet de leerling, wil hij deze dingen bevatten, boven de gewone begripsvernauwing uitstijgen om de witte roos van St. Jan te kunnen ontvangen.Zeker is dat als deze witte roos, dit hogere zevenvoudig vermogen, zich eenmaal als een zich openen van de zeven eeuwige deuren manifesteert, de leerling iets beseffen gaat van het christuswoord: ‘“Het koninkrijk Gods is binnen in u”. Want uit de witte roos van St. Jan, door het offer van Johannes, wordt de Jezusmens gerealiseerd: het hogere vermogen van de nieuwe mens stelt de leerling in staat, volmaakt te worden, zoals zijn vader in de hemel volmaakt is!