De Bergrede
De ‘Bergrede’ is een centrale tekst in bijbel en christendom – zo niet de centrale tekst. De radicale strekking van de boodschap die de Bergrede uitdraagt heeft kerk en theologie altijd voor grote problemen geplaatst. De uitleg en interpretatie van de drie hoofdstukken uit het evangelie van Mattheüs is dan ook steeds gepaard gegaan met misverstanden en compromissen.
auteur: Paul Smits
website: http://www.paulgsmits.nl/437828887
Maar, zegt Drewermann, geen enkele uitspraak van de Bergrede kan opgevat worden als een eis, een morele opdracht, als iets wat moet, een verordening, als een nieuwe wet. Jezus beoogt niet een nieuwe wet te geven, in onderscheid tot de wet van Mozes. Integendeel: hij kondigt de vrijheid aan. Hij wil ‘slechts’ beschrijven hoe mensen kunnen leven die ophouden te vechten voor hun vermeende recht, maar die in het goede en in de genade een wijdere horizon gevonden hebben, als mensen die ‘herschapen’ zijn.
Met andere woorden: Jezus’ woorden moeten therapeutisch opgevat worden en niet wettisch, bevrijdend en niet moraliserend, vernieuwend en niet restauratief. De Bergrede is bovendien niet gericht tot degenen die in kerk en wereld de toon aangeven. Het uitgangspunt van alle traditionele ethiek appelleert aan het zijn, het kunnen en het hebben van mensen. Maar het is juist dit uitgangspunt dat er onontkoombaar toe leidt dat al die mensen die niets zijn, niets kunnen en niets hebben buitengesloten worden. Dat leidt in plaats van tot gelijkheid van alle mensen voor God tot een tweedeling, zowel in de mens zelf, psychisch, als tussen mensen onderling, sociaal. Een echt ‘goddelijke’, een echt ‘menselijke’ ethiek behoort dus, zegt Drewermann, haar uitgangspunt niet te nemen in zijn en behoren, in kunnen en moeten, maar juist aan de andere kant: bij het niet-zijn, het niet-kunnen en niet-hebben – dus bij de vrijspraak, de genade.
Drewermann gaat op allerlei manieren in tegen de traditie. Hij benadrukt dat de Bergrede juist als boodschap van de vrijheid geen vrijblijvende goede raad bevat, maar het fundament is voor een ethiek die zich teweer stelt tegen het onmenselijke, een ethiek die nu noodzakelijker is dan ooit.
een deel van het voorwoord uit DE BERGREDE van Eugen Drewermann
De Bergrede
De maatstaven van de Bergrede zijn niet gemakkelijk haalbaar
maar ook weer niet totaal onhaalbaar.
Als je zegt dat het onhaalbaar is
dan ontken je de bedoeling van de Bergrede.
Als je het daarentegen weer voor iedereen haalbaar acht
dan negeer je weer de werkelijkheid van de menselijke zwakheden
Ze zijn alleen maar haalbaar voor diegenen
die de nieuwe geboorte ervaren hebben,
waarvan Jezus aan Nicodemus uitlegde
dat het de onmisbare voorwaarde was
om het Domein van God te zien en binnen te gaan.
Want de rechtvaardigheid die Jezus in de Bergrede benoemt
is een innerlijke rechtvaardigheid.
Hoewel het uitwendig blijkt en
zichtbaar wordt in woorden, daden en relaties,
blijft het in essentie een rechtvaardigheid van het hart.
John Stott met kleine aanpassingen van Paul G Smits
De zaligsprekingen
Na een omschrijving van het beeld, de omstandigheden, in Mattheüs 5:1-2, begint Jezus met de over bekende zaligsprekingen.
Mattheüs 5:1-2
Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen.
Mattheüs beschrijft dat Jezus een berg op ging. Het verhevene van een berg kennen we van meerdere plaatsen in het OT. Een berg als plaats van de verkondiging van Gods wil heeft een niet te verwaarlozen achtergrond in de geschiedenis van Mozes op de berg Horeb (Ex.19:24). Het is niet toevallig en kan op het vervullingskarakter van de Godsopenbaring in Jezus wijzen, wanneer hier een grote verzameling uit het volk samen met zijn discipelen mee de berg beklimt.
Mattheüs 5:3-12 NBV
3 Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
4 Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden.
5 Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.
6 Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
7 Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
8 Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
9 Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
10 Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
11Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten.
12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.
Mattheüs 5:3-12 Statenvertaling
3 Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
4 Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.
5 Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven.
6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.
8 Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.
9 Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
11 Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil.
12 Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die voor u geweest zijn.
In dit gedeelte spreekt Jezus negen keer het ‘zalig’ (gelukkig) uit. Vers 10 en 11 horen eigenlijk bij elkaar zodat er acht verschillende zaligsprekingen zijn. De eerste vraag die hier naar voren komt is: Wat wordt er bedoeld ‘zalig’? Het Griekse woord ‘makarios’ kan vertaald worden met ‘gelukkig’. Omdat ‘gelukkig zijn’ een gevoelstoestand is en zeer aan schommelingen onderhevig is. Het gaat er hier meer om wat God zegt dat ze zijn: ze zijn zalig en ze zijn gezegend (ook al ‘voelen’ ze dit niet altijd). Een betere verklaring is daarom ook: ‘gelukkig te prijzen’. Het is de blijdschap, het geluk, dat diegene bezit, die part heeft aan Gods ‘zaligheid’.
De zaligsprekingen zijn geen losse reeks van spreuken, er zit volgorde in. Het is ook niet toevallig dat de zaligsprekingen beginnen met:
Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. (Statenvertaling)
Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. (NBV)
Wat wordt er bedoeld met; arm van geest of nederig van hart zijn? (vers 3)
Onder “arm” kan in beide testamenten een brede reeks aan betekenissen gelezen worden. Het Oude Testament gebruikt vijf verschillende woorden uit de Hebreeuwse taal, terwijl het Nieuwe Testament er twee vanuit de Griekse taal gebruikt. Deze zeven zijn echter in een groot aantal Nederlandse woorden vertaald. Behalve dat ze armoede beschrijven, komen ze ook voor in een verband die duidt op onderdrukking, nederigheid, weerloos zijn, lijden, behoeftig zijn, zwak, mager, laag, afhankelijk en in sociaal opzicht minderwaardig.
Arm van geest heeft ook niet te maken met het gewoon ‘arm’ zijn in economische zin. Sommigen hebben gemeend dat Luk. 6:20: “Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God” (dus zonder ‘van geest’), aangeeft waarom het werkelijk gaat en dat Matteüs deze uitspraak vergeestelijk heeft. De rijken zouden er dan ‘automatisch’ slecht aan toe zijn (Luk. 6:24 en 25). Toch is dit eveneens niet bijbels te funderen. Arm zijn, in economische zin, is geen voorwaarde om geestelijk gezegend te worden (zie ook Spr. 30:8) terwijl rijkdom niet noodzakelijk een beletsel is om bij de Heer te horen. Abraham, Job en Jozef van Arimathea waren ‘rechtvaardigen’ in bijbelse zin en tegelijk rijk in materiële zin.
Ook Jezus was, in zekere zin, arm van geest. Niet in de zin dat Hij van zichzelf wist dat Hij geestelijk bankroet was, dat zeker niet. Wel in de zin dat Hij zich afhankelijk wist van de Vader.”Ik kan van Mijzelf niets doen” (Joh. 5:30, 5:19) en Joh. 8:28. Zie verder ook Joh. 14:10. “Geloof je niet dat ik in de Vader ben, en dat de Vader in mij is? Wat ik tegen jullie zeg, zeg ik niet op eigen gezag, maar op gezag van de Vader die in mij woont en door mij werkt.”
Wat een belangrijke les ligt hierin voor iedere christen!
Wat wordt er bedoeld met; gelukkig de treurenden? (vers 4)
Treuren, verdriet of berouw is niet iets goeds in zichzelf. Wat eraan in beginsel ligt, gecombineerd met wat eruit voortkomt, dat is waar het om gaat. 2 Corinthiërs 7:10 ; “Verdriet dat God geeft leidt tot inkeer die men nooit berouwt en tot redding; verdriet dat de wereld geeft leidt alleen maar tot de dood”, geeft ons dus een belangrijke sleutel. Het treuren dat Jezus onderwijst, is een belangrijke geestelijke bestanddeel van goddelijk berouw dat leidt tot of helpt in het voortbrengen van het overvloedige leven (Joh 10:10).
De zaligspreking geldt dus zeker niet voor alle treurenden en voor wat voor soort verdriet dan ook. Gezien de samenhang waarin het geheel staat moeten we eerder denken aan treuren over je eigen zonden en die van anderen. Het leven van een christen is zeker niet één en al vreugde ook al willen sommigen dat wel eens doen geloven (en ook niet één en al somberheid, ook dit is een valse houding). Als we vervuld zijn met de Heilige Geest dan zal de Geest in ons ook verdriet bewerken over de zondige toestand van de wereld om ons heen en ook van tijd tot tijd over de zonde in ons eigen leven. Als christen kennen we dit verdriet te weinig. Gebrek aan bewogenheid is een nood in de levens van veel christenen.
Paulus wist wat het was om gelovigen onder tranen terecht te wijzen (Hand. 20:31) en hij schreef ook ‘wenende’ dat velen nu wandelen als vijanden van het kruis van Christus (Fil. 3:18). Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te geven van treuren naar de wil van God. De belofte voor deze treurenden is: zij zullen vertroost worden. In deze wereld zullen ze al genade en vrede ervaren door de aanwezigheid van de Heilige Geest.
Wat wordt er bedoeld met: Gelukkig de zachtmoedigen? (vers 5)
Wat is zachtmoedigheid? Jezus zegt van zichzelf dat Hij zachtmoedig en nederig van hart is (Matth. 11:29). Zachtmoedigheid is een door de Heilige Geest bewerkte innerlijke houding van de christen (vrucht van de Geest). Een zachtmoedige regeert niet grimmig bij kwaadaardige houdingen maar geeft de situatie over aan God, een andere tekst in dit verband is 1 Petr. 2:23. Zachtmoedigheid moet niet verward worden met ‘weekheid’ of ‘verlegenheid’. Jezus was beslist niet week of verlegen maar kon heel fier en fel optreden als de situatie dat vereiste. Denk maar eens aan de tempelreiniging (Matth. 21:12 en 13). Ook bij Paulus treffen we een fiere houding aan. Toen de hoofdlieden in Filippi Paulus en Silas onrechtvaardig behandeld hadden en op een gemakkelijke manier van hen af probeerden te komen liet Paulus dit niet toe! (Hand. 16:37). Zachtmoedigheid betekent nog niet dat je maar over je moet laten lopen. Het probleem bij sommige christenen is echter dat ze het verschil niet goed kennen tussen rebelleren tegen een bepaald onrecht en appelleren over een bepaald onrecht. Het eerste hoort absoluut niet bij een christen terwijl het tweede een plicht is.
Wat wordt er bedoeld met: Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid? (vers 6)
We hebben al waargenomen dat er een opbouw in de zaligsprekingen is waar te nemen. De ‘poort’ is het arm van geest zijn dan is er een treuren over eigen zonden en die van anderen. Mede hierdoor komt er een zachtmoedige houding in het leven van een christen maar de opbouw is niet af als er geen hongeren en dorsten naar gerechtigheid is. Het is één ding om te treuren over (gedane) zonden en zachtmoedig te zijn maar het is iets anders om ook een diep verlangen naar ‘gerechtigheid’ te hebben. De enige manier voor een mens om rechtvaardige te worden in de zin zoals God dat bedoelt is als God hem rechtvaardig verklaart. Dit gebeurt als de zondaar tot geloof in Jezus komt. De zondaar ontvangt de gerechtigheid van Jezus als een gave. Toch is er nog een andere vorm van rechtvaardigheid die door wordt aangeduid als: morele rechtvaardigheid. Deze rechtvaardigheid heeft te maken met het rechtvaardig zijn in onze dagelijkse levenswandel dus met ons christelijk gedrag en karakter. Het is een innerlijke rechtvaardigheid van het hart die ons hele doen en laten beïnvloedt en naar deze rechtvaardigheid moeten we hongeren en dorsten. Dit laatste heeft alles te maken met onze heiliging (en het jagen ernaar). Dit is een levenslang proces, volgend op de rechtvaardigmaking, waarbij we steeds meer op Jezus gaan lijken. De vraag is of bij het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid ook de sociale (economische) gerechtigheid bedoeld wordt. In onze wereld liggen, economisch gezien, heel wat verhoudingen scheef en als christen in een westers, rijk land kun je hier gemakkelijk aan voorbijgaan. Jezus had in Zijn bediening hier op aarde wel degelijk aandacht voor de materiële en de fysieke aspecten van het mens-zijn.
Wat wordt er bedoeld met: Gelukkig de barmhartigen? (vers 7)
De eerste drie zaligsprekingen hebben (voornamelijk) te maken met de houding van de christen t.o.v. God: arm van geest, treuren over zonden en een nederige (zachtmoedige) houding. Dit leidt tot hongeren en dorsten naar gerechtigheid en verzadigd worden. De volgende vier zaligsprekingen hebben (voornamelijk) te maken met de verhouding tot onze medemensen. Ze laten iets zien van het totaal veranderde karakter van de christen. Hij is barmhartig, rein van hart en een vredestichter. Tegelijkertijd veroorzaakt hij door zijn zuiverheid conflicten met anderen. Hij wordt een vervolgde om der gerechtigheid wil (vers 10 en 11).
God is rijk aan erbarming (Ef. 2:4) en wordt ook de Vader der barmhartigheden genoemd (2 Cor. 1:3). In 1 Tim. 1:2, 2 Tim. 1:2 en 2 Joh. 3 wordt de volgorde: genade, barmhartigheid en vrede aangetroffen. Deze volgorde is veelzeggend. In de eerste plaats is er een verschil tussen barmhartigheid en genade. Barmhartigheid beschrijft Gods houding t.o.v. de mens in nood terwijl genade Gods houding beschrijft t.o.v. de zondaar.
Jezus specificeert in de zaligspreking niet de groep mensen aan wie barmhartigheid bewezen zou moeten worden
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Luk. 10:25-37) laat zien dat het ook barmhartigheid ten opzichte van een vijand of geen landgenoot kan zijn.
Wat wordt er bedoeld met: Gelukkig wie zuiver van hart zijn? (vers 8)
In Spr. 20:9 wordt de vraag gesteld: Wie kan zeggen: “Ik heb mijn hart rein bewaard, ik ben rein van zonde?” Mogelijk dat je het antwoord: ‘niemand’ verwacht. Toch spreekt Jezus hier de reinen van hart zalig en dat geeft aan dat een rein hart wel degelijk tot de mogelijkheden behoort, het is zelfs zo dat Jezus dit zelfs bij Zijn volgelingen wil aantreffen.
Met het hart wordt in de Bijbel het centrum van de persoonlijkheid van de mens bedoeld. Wat er in ons hart is bepaalt ons doen en laten en als ons hart rein is dan zal onze levenswandel op orde zijn en aangenaam in Gods ogen.
De Bijbel heeft over het hart van de mens niet zoveel goeds te zeggen:
‒ Pred. 8:11: “….Omdat een slechte daad niet snel bestraft wordt, is een mensenhart maar al te snel tot het kwaad geneigd…”.
‒ Jer. 17:9: “Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het..”.
‒ Matth. 15:19: “Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen”.
Een bekende hoogleraar psychologie verwoordde het eens als volgt:
“De menselijke geest is een totaal amoreel mechanisme
aan zichzelf overgelaten, zal het de meest
veelsoortige en vreemdsoortige ideeën ontwikkelen;
de meest briljante en banale, subtiele en kinderachtige,
vergezochte en platvloerse”
Als het hart niet rein is, is het innerlijke leven niet op orde en dan is er onrust. We mogen dan God weer om reiniging vragen (specifieke zonden moeten wel beleden en nagelaten worden).
Voor de reinen van hart is de belofte: Zij zullen God zien. God die werkt in ons leven en in onze omstandigheden en zich ook aan ons hart openbaart.
Vanuit onze ervaring met God kunnen we ons ook niet voorstellen dat we God kunnen naderen met een onrein hart. Immers God kan niet toestaan dat er onreinheid in zijn domein is.
Wat wordt er bedoeld met: Gelukkig de vredestichters? (vers 9)
Wie zijn vredestichters? De V.N.? In zekere zin, ja! Toch geloof ik dat Jezus dit type vredestichters hier niet in de eerste plaats op het oog heeft. We hebben al eerder gezien dat de Bergrede voor zijn navolgers bestemd is en niet voor hen die de wedergeboorte niet ervaren hebben. De vredestichters zijn christenen, zij die zelf de vrede van God ontvangen hebben omdat ze met Hem verzoend zijn door het offer van Christus. Je kunt ook niet echt vrede uitdelen als je geen vrede ontvangen hebt. Iemand die niet wedergeboren is heeft geen vrede met God (Jes. 48:22) en kan dus ook geen echte vrede uitdelen.
We zien dat er een natuurlijke volgorde zit in de zaligsprekingen. Vredestichten komt na rein van hart omdat onreinheid in het hart een fundamentele belemmering is om verzoening te bewerken. In 2 Tim. 2 :22 (Ga de onstuimige verlangens uit de weg die jonge mensen eigen zijn, en streef naar rechtvaardigheid, trouw, liefde en vrede, samen met allen die oprecht de hulp van de Heer inroepen) roept Paulus Timoteüs op om te jagen naar…vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart. Je zult merken dat het niet altijd lukt om vrede te hebben met iedereen omdat de Geest weleens kan botsen met het vlees. Iemand die ‘vleselijk’ denkt, ook al is hij of zij dan misschien een gelovige, neemt ‘vleselijke’ standpunten in en het zal niet altijd lukken om met dergelijke mensen in vrede te blijven leven. In Rom. 12:18 zegt Paulus dan ook: Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Met andere woorden: onvrede is niet altijd vermijdbaar. Maar we zullen ons wel moeten inspannen om de vrede met anderen zoveel mogelijk te bewaren, vooral als christenen onder elkaar. Jezus zegt in Marcus 9:19 tot Zijn discipelen: Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.
Vrede is een partje van de vrucht van de Geest (Gal. 5:22). In het leven met de Heer zal de vrede groeien, maar we hebben al gezien dat dit niet gebeurt zonder onze medewerking. God wil echter dat we verder gaan dan alleen maar vrede ontvangen en ons daarin verblijden. We moeten ook vredestichters worden en vrede uitdelen.
Wat is de belofte voor de vredestichters? Zij zullen kinderen Gods genoemd worden. In de grondtekst staat er zelfs: zonen Gods.
Wat wordt er bedoeld met; Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. (vers 10)
Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten.
Het waardesysteem van Jezus botst met het waardesysteem van de wereld. De ware christelijke cultuur is inderdaad een tegencultuur. Iemand uit de wereld kan er vaak nog wel mee uit de voeten dat je een gelovige bent en dat je betrouwbaar en eerlijk bent zal hij tot op zekere hoogte zelfs nog waarderen zolang het maar niet botst met zijn persoonlijke belangen. Denk alleen maar eens aan het ‘gesjoemel’ met allerlei declaraties in het bedrijfsleven en zeg maar eens tegen je collega’s: daar doe ik niet aan mee. Dan lig je er gelijk al een beetje uit! Dit zouden we nog ‘vervolging op kleine schaal’ kunnen noemen maar het is nog weinig vergeleken bij wat christenen in veel landen te verduren hebben. In 2 Tim. 3:12 staat: “Trouwens allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven , zullen vervolgd worden”. Hier staat: allen, niemand uitgezonderd. Iedereen, die serieus voor Zijn Heer wil leven zal een bepaalde mate van vervolging ervaren.
De vervolging van christenen is er al geweest door de eeuwen heen maar zal in de eindtijd grote vormen aannemen. In Matth. 24:9 staat: “Dan zal men jullie onderdrukken en doden, en jullie zullen door alle volken worden gehaat omwille van mijn naam”. Het resultaat zal ernstig zijn: velen zullen ten val komen. God zal echter vervolging toelaten om Zijn gemeente te zuiveren.
Hoe moeten we reageren op vervolging? Opgemerkt zij nog dat we vervolging niet behoeven te zoeken. Het zal over ons komen en naar velen hebben dit in meer of mindere mate ervaren. Ik geloof zelfs dat we ons ongerust moeten maken als we het nooit in de één of andere vorm ervaren. Je kunt namelijk ook vervolging uit de weg gaan door voortdurend compromissen met de wereld te sluiten maar dan moet je afvragen of je Christus nog wel volgt. Het zout kan ook zijn kracht verliezen (Matth. 5:13).
Als we vervolgd worden om de naam van Jezus dan moeten we ons verblijden en verheugen.
Tot zover de overbekende parels, de zaligsprekingen, uit de Bergrede.
Het wezen en functie van de discipelen: zout en licht
Mattheüs 5:13-16
13 Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.
14 Jullie zijn het licht in de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen blijven.
15 Men steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten, nee, men zet hem op een standaard, zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is.
16 Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.
De eerste negen verzen van hoofdstuk 5 hebben te maken met het karakter van de christen. Hierdoor zijn de christenen het zout op de aarde en het licht van de wereld. Wat wordt hiermee bedoeld? Laten we allereerst vaststellen dat als je in de huidige maatschappij verkondigt dat je het zout op de aarde en het licht van de wereld bent dan zal men dit, in het algemeen, als erg arrogant noemen. Toch is het niemand minder dan de Heer Jezus zelf die dit van zijn volgelingen zegt. Hij zegt er wel bij: het zout mag zijn kracht niet verliezen en de mensen moeten het licht kunnen zien.
Zout
Zout heeft als functies: bederf tegengaan en ook smaak geven. Zuiver zout kan zijn kracht niet verliezen maar het zout zoals dat in Palestina gewonnen werd (uit de Dode Zee) was gemengd met andere bestanddelen (onzuiverheden) die het zout onbruikbaar konden maken.
Het feit dat bederf weren nodig is in onze wereld betekent dat de wereld zonder de invloed van rechtschapen mensen (lees, o.a. de christenen) onderhevig is aan verderf. De apostel Paulus schetst in Romeinen 1 de verworden mensheid, een verwording ontstaan door het niet erkennen van God (1:28).
In (onder andere) de Efeze-brief vinden we richtlijnen voor het huwelijk en de omgang tussen ouders en kinderen. God heeft het gezin ongetwijfeld bedoeld als een plaats waar kinderen onder leiding van hun ouders gereed gemaakt worden voor hun maatschappelijk en geestelijk functioneren. In onze maatschappij zegt men wel: het gezin is de hoeksteen van de samenleving. Helaas kunnen velen deze uitspraak heden ten dage niet meer onderschrijven en het lijkt erop dat ook in onze maatschappij al duidelijk ‘wrange vruchten’ zichtbaar zijn van de afbraak van het gezin.
Alleen doordat het zout zout blijft, en de reinigende,
alles doortrekkende kracht van het zout behoudt,
zal de aarde in stand gehouden kunnen worden.
Omwille van zich zelf en van de aarde moet het zout zout blijven,
moet de gemeente van de discipelen blijven, wat zij krachtens Christus’ roeping is.
Daarin zal haar ware werkzaamheid op aarde liggen en
haar kracht, in stand te houden wat anders zou vergaan.
(Bonhoeffer)
Licht
Ons licht laten schijnen voor de mensen is volgens Jezus: het doen van goede werken op zo’n manier dat mensen het zien en God hierdoor gaan verheerlijken. De vraag is hier wat met ‘goede werken’ bedoeld wordt. Voor Luther bestonden goede werken uit geloofsverkondiging en het zuiver leren van de bijbelse waarheden en niet uit gewone ‘liefdesdaden’ die we voor andere mensen doen. Mogelijk kwam deze opvatting voort uit zijn afkeer van de R.K.-leer die behoudenis door goede werken behelsde. Nu hoort evangelisatie ongetwijfeld bij goede werken maar het begrip goede werken moet ruimer gezien worden. Het heeft zowel te maken met onze verhouding tot God als tot de naaste. Als christenen daden van barmhartigheid doen omdat ze geïnspireerd worden door de liefde van God dan zal de ongelovige wereld dit opmerken en erkennen dat er een God in de hemel is die dit bewerkt terwijl de gelovigen erdoor bemoedigd worden en ook God de eer geven.
Belangrijk is om op te merken dat we ons licht laten schijnen. Je kunt je licht ook onder een korenmaat zetten (Matth. 5:15) waardoor het licht door anderen niet gezien wordt. Mogelijk moet je hier denken aan gelovigen die hun christen-zijn alleen voor zichzelf beleven en er niets van proberen kenbaar te maken aan hun omgeving. Het is geen goede zaak als iemand met wie je al een hele tijd samenwerkt op een gegeven moment tegen je zegt: ‘Ik wist niet dat jij een christen was’.
Helaas kijkt men in de wereld vaak wat wantrouwend tegen christenen en het christelijk geloof aan. Heel dikwijls wordt er dan gewezen op allerlei misstanden, zowel in het heden als in het verleden, waaronder:
1. De kruistochten in de 13e eeuw.
2. De inquisitie in de Middeleeuwen
3. De vele godsdiensttwisten
4. De Jodenvervolging waar de kerk weinig tegen ondernam
5. De vele ‘soorten christelijk geloof’ en het gebrek aan eenheid.
6. De gevallen T.V.-dominees
7. Manipulerende en dominerende geestelijke leiders
8. Schijnvroomheid bij praktiserende christenen enz.
Dergelijke argumenten gecombineerd met de honger en de oorlogen in de wereld ‘waar God niets tegen doet’ maken dat veel mensen min of meer immuun geworden zijn voor het geloof aan het evangelie. Helaas zien en horen deze mensen te weinig van christenen die wel een ‘zout’ en een ‘licht’ zijn. Laten we daarom, als we de Heer en Zijn Koninkrijk zijn toegewijd, de opdracht ernstig nemen om te wandelen waardig de roeping waarmede we geroepen zijn (Ef. 4:1).
Evangelie en wet
Mattheüs 5:17-19
17 Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze hun volle betekenis te geven.
18 Ik verzeker u: zolang hemel en aarde bestaan, zal niet één lettertje of streepje uit de wet geschrapt worden totdat alles gebeurd is.
19 Wie dus een van deze geboden afschaft, al is het nog zo klein, en anderen leert hetzelfde te doen, zal de kleinste genoemd worden in het hemelse koninkrijk. Maar wie zich aan de geboden houdt en anderen leert hetzelfde te doen, die zal een grote naam hebben in het hemelse koninkrijk.
Inleiding.
De toehoorders van Jezus waren Joden. De wet van Mozes was hun maatstaf al betekende dat niet noodzakelijk dat ze er ook naar leefden. In Joh. 7:19 zegt Jezus zelfs: “Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u houdt zich eraan”. Het is ook begrijpelijk dat de toehoorders (de omstanders en de discipelen) wel eens de indruk hadden dat de wet niet meer belangrijk was. Wat Jezus bracht leek een nieuwe leer! In Marc. 1:27 lezen we dat ze tegen elkaar zeggen: ” Iemand met gezag”! Later zal Hij ook, in de ogen van veel Joden, openlijk de Sabbat schenden (Joh. 5:18). Ik geloof dat Jezus deze, al of niet uitgesproken vragen, beantwoordt in de verzen 17 en 18: Hij is niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden maar om te vervullen!
De wet en de profeten.
Eerst moeten we nagaan wat er bedoeld wordt met de wet en de profeten. Het Hebreeuwse woord dat meestal met ‘wet’ vertaald wordt kan volgens betekenen:
1. De Pentateuch, dat zijn de eerste vijf boeken van Mozes, dus: Genesis t/m Deuteronomium of:
2. Het gehele O.T. dus: de Pentateuch en de Profeten en de Geschriften of:
3. Het O.T. en de mondeling overgeleverde wet (o.a. de Talmoed) of:
4. Het O.T. en de mondeling overgeleverde wet tezamen met alle godsdienstige instructies van de rabbi’s.
Omdat er hier staat: wet en profeten betekent wet hier: de Pentateuch. Maar als Jezus de wet en de profeten tezamen noemt dan bedoelt Hij ons O.T.
Het begrip ‘wet’ kan dus wel eens verwarring geven. In Joh. 7:19: “Heeft Mozes u niet de wet gegeven?” betekent wet: de Pentateuch. Maar in Joh. 10:34: “Staat er in uw wet niet geschreven: “Ik heb gezegd: ‘U bent goden’ ” betekent wet: het gehele O.T. want de geciteerde tekst komt uit de Psalmen (Ps. 82:6).
We mogen nu aannemen dat Jezus met wet en profeten ons O.T. op het oog heeft evenals in vers 18 als Hij weer alleen ‘wet’ noemt.
Niet ontbinden maar vervullen.
Wat bedoelt Jezus als Hij zegt dat Hij gekomen is om de wet te vervullen? Hierover bestaan verschillende interpretaties. Het is ook goed mogelijk dat er meer betekenissen zijn die elkaar niet uitsluiten. Een uitleg kan zijn:
‒ Het O.T. bevat verschillende leringen, o.a. over God, de mens, verlossing enz. Toch is de openbaring hierover in het O.T. niet compleet. Jezus maakte het compleet (maakte het ‘vol’ of vervulde het) in de zin dat door Zijn werk en leer de openbaring compleet werd. Zo is de O.T. openbaring over God de Vader niet volledig. Door het werk van Jezus krijgen we een veel completer beeld van wie Hij werkelijk is (Joh. 1:18).
‒ Het O.T. bevat ook veel voorspellende profetie. Veel van deze profetie heeft te maken met de komst van Jezus in de wereld. Bijvoorbeeld Matth. 1:22: “Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd…”.
In deze zin was Jezus de vervulling van veel oudtestamentische profetieën. Ook het priesterschap en de offers wezen naar het ene offer dat eens op Golgotha gebracht zou worden.
‒ Het O.T. bevat ook ethische voorschriften, de zg. morele wet. Jezus vervulde deze wet in de zin dat Hij er volledig gehoorzaam aan was (Hij was geboren onder de wet, Gal. 4:4). Tegelijk vervulde Hij ook de wet in de zin dat Hij in Zijn onderwijs de volledige betekenis van de wet aan het licht bracht. Hij verwierp de oppervlakkige betekenis die de schriftgeleerden en de Farizeeën eraan gaven en gaf zelf de ware betekenis.
Niet één jota of tittel.
De jota is de kleinste letter van het Hebreeuwse alfabet en de tittel is een haakje aan sommige Hebreeuwse letters. Jezus benadrukt hier dat de autoriteit van het O.T. tot in de kleinste details van kracht blijft. Alles in het Schrift (het toenmalige O.T.) zal dan vervuld zijn. Er komt dus inderdaad een moment waarop alles vervuld zal zijn en tot zolang zal de wet onverkort van kracht blijven.
De betere gerechtigheid
Mattheüs 5:20
Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
Overvloedige gerechtigheid.
De Farizeeën en de schriftgeleerden hadden de wet uitgewerkt tot 248 geboden en 365 verboden (zie ook; http://nl.wikipedia.org/wiki/613_mitswot) en hun streven was om strikt hiernaar te leven . In ieder geval leek het voor de mensen zo maar de praktijk was weleens anders (Matth. 23:4). Maar als Jezus het heeft over overvloedige gerechtigheid, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, dan bedoelt Hij niet in de eerste plaats een nog strikter naleven van de wet waardoor er nog meer gerechtigheid zou zijn maar wel, een diepere gerechtigheid, een gerechtigheid van het hart. De meeste Farizeeën en schriftgeleerden aanpasten zich uiterlijk aan de wet maar hun hart was er niet mee in overeenstemming.
Zonder die diepere gerechtigheid, die van het hart, is er geen toegang tot Gods Koninkrijk. De Bijbel maakt uitdrukkelijk duidelijk dat de gerechtigheid van het hart niet te verkrijgen is door te proberen om de wet na te leven (Gal. 3:10). Deze gerechtigheid kan alleen door wedergeboorte verkregen worden en werd al in het O.T. voorzegd. God zei al tegen Ezechiël: “…Ik geef jullie een nieuw hart, een nieuwe geest zal over jullie komen. Het hart van steen zal ik uit je lichaam verwijderen en ik zal je er een warm kloppend hart voor teruggeven. Ik zorg dat er een nieuwe geest over jullie komt, aan mijn wetten en voorschriften zul je je houden….”. (Ez. 36: 26 en 27).
Oudtestamentische rechtvaardigheid.
Als door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt (Gal. 3:11) hoe kon dan een oudtestamentische gelovige toch rechtvaardig zijn voor God? Hoe kon bijvoorbeeld een Simeon (Luk. 2:25) die geboren was ‘onder de wet’ toch rechtvaardig en vroom genoemd worden? Paulus legt dit uit in Romeinen 4 aan de hand van het voorbeeld van Abraham en David (twee oudtestamentische gelovigen). Door zijn geloof werd Abraham gerechtigheid toegerekend (Rom. 4:3, 9 en 22) en niet door de wet (de wet van Mozes kwam trouwens veel later). Doordat Abraham, David en vele anderen in het O.T. hun vertrouwen (geloof) op God hadden gesteld werden ze voor God rechtvaardig! Dus niet door de wet, en ook niet door hun geloof in Jezus (die nog niet gekomen was) maar doordat ze hun vertrouwen op God hadden gesteld!
Hier schortte het blijkbaar aan bij de schriftgeleerden en Farizeeën. Je vertrouwen (geloof) op God stellen is immers een zaak van het hart en met het hart gelooft men tot gerechtigheid (Rom. 10:10)!
Hoe belangrijk is het dat wij aan de wereld laten zien dat we een levende Heiland volgen in plaats van het naleven van een aantal regels!
Waarvoor diende dan de wet?
De vraag die nog naar voren kan komen is: Waarvoor diende dan, in de tijd van het O.T., de wet als er toch niemand de wet kon volbrengen? Met wet denken we hier dan weer in het bijzonder aan het hele systeem van geboden, verboden en voorschriften in de Pentateuch. Het is dezelfde vraag die Paulus stelt in Gal. 3:19. Het antwoord op deze vraag is meervoudig:
1. De wet diende om Israël af te zonderen van andere volkeren; dit met het oog op de speciale doeleinden.
2. Het volk Israël te leren God en de naaste lief te hebben. Heel het wetssysteem dat aan Mozes gegeven werd en ook de bediening van al de oudtestamentische profeten gaan terug op deze twee fundamentele wetten (Matth. 22:40).
3. Om de overtredingen te doen blijken (Gal. 3:19) dus om de zonde aan te wijzen.
4. De wet is een tuchtmeester geweest tot Christus opdat wij uit geloof volbracht kan worden (Gal. 3:24).
Valt het je op dat de tweede, derde en vierde reden met elkaar samenhangen. Voor de oudtestamentische gelovigen, geboren onder de wet, betekende dit dat ze hierdoor hun vertrouwen op God gingen stellen en, voorzover ze dat wisten en begrepen, gingen uitzien naar de komst van de Messias. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden (Matth. 1:21).
Gerechtigheid
Jezus’ beoordeling en veroordeling van de gerechtigheid van de schriftgeleerden, gevolgd door het aanwijzen van de richting, waarin de geboden van God vervuld dienen te worden.
Gerechtigheid toegepast op 6 verschillende levensgebieden.
In het voorgaande hebben we al gezien dat Jezus van zijn volgelingen ruime mate van gerechtigheid verwacht, nog meer dan de schriftgeleerden en Farizeeën. Het is zelfs zo dat de toegang tot het Koninkrijk van God hiervan afhankelijk is. Die gerechtigheid is een innerlijke gerechtigheid, een gerechtigheid van het hart. Voor God en Jezus is niet alleen de uiterlijke daad belangrijk maar ook wat er achter de daad schuil gaat: de intentie, het motief en de gedachte. Dit principe van de ruime mate van gerechtigheid wordt nu uitgewerkt voor 6 verschillende levensgebieden (van Matth. 5):
‒ Toorn en doodslag (vers 21-26).
‒ Echtbreuk (vers 27-30).
‒ Echtscheiding (vers 31,32).
‒ Zweren (vers 33-37).
‒ Vergelding (vers 38-42).
‒ Het liefhebben van vijanden (vers 43-48).
Pleeg geen moord.
Mattheus 5:21-26
21 Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.”
22 En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.
23 Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt,
24 laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen.
25 Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet.
26 Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.
Jullie hebben gehoord …En ik zeg zelfs (vers21, 22).
Bij elk levensgebied komen we de tegenstelling tegen: Jullie hebben gehoord …En ik zeg zelfs; Hierover kan het volgende gezegd worden:
‒ Jezus sprak tot gewone mensen waarvan de meeste niet konden lezen of schrijven. Ze waren dus overgeleverd aan de traditie en de uitleg van de schriftgeleerden.
‒ Deze mondelinge overlevering was niet altijd betrouwbaar. Vers 21b komt niet in het O.T. voor en eveneens vers 43: “.. en je vijand haten”. Het ‘en ik zeg jullie’ heeft echter vooral betrekking op het volgende:
‒ Jezus gaat hier niet in tegen het O.T. maar wel tegen de manier waarop veel van zijn toehoorders de oudtestamentische geboden uitlegden. Hun uitleg was te beperkt en teveel gericht op de uiterlijke daad. Jezus geeft nu de ware en diepere betekenis.
Pleeg geen moord
Het gebod “Pleeg geen moord” was duidelijk door God gegeven in de tien geboden in Ex. 20:13 en ook in Deut. 5:17. Jezus laat echter zien wat er vooraf gaat aan doodslag namelijk toorn en haat in het hart van de mens.
Opvallend is dat Jezus in vers 22 spreekt over het in toorn leven tegen zijn broeder terwijl het in vers 23 gaat over een broeder die iets tegen ons heeft. Dit lijkt duidelijk, van welke kant de toorn ook komt, het moet in orde gemaakt worden. Vers 23 heeft duidelijk te maken met een ‘godsdienstige sfeer’, het altaar was de plaats waar de zonden werden vergeven en de relatie tussen God en mens hersteld. Vers 25 heeft meer met een gewone rechtszaak te maken. Ook hier is echter sprake van een tegenpartij, dus iemand die iets tegen ons heeft. Welke uitleg we ook aan het vervolg geven, de boodschap is duidelijk: Maak het zo snel mogelijk in orde met je tegenpartij voordat de gevolgen onvermijdelijk worden. Iedereen kent wel voorbeelden uit zijn eigen omgeving wat er gebeurt als ruzies niet bijgelegd worden. Oud zeer is niet eenvoudig meer op te ruimen.
Hoe zit het met de doodstraf !!!?
In Gen 9:5-6 kunnen we lezen:”Wie een ander om het leven brengt, stel ik aansprakelijk. Hij wordt gestraft met de dood. Ook als een dier een mens doodt, moet het gedood worden. Wie een mens doodt, zal zelf door een mens worden gedood. Want de mens is gemaakt als het evenbeeld van God.” De mens is te kostbaar dat hij omgebracht mag worden. Dit geldt niet voor dieren of planten. Daarom is ook het doden van een mens een zeer zware zonde waarop in de tijd van het O.T. de doodstraf stond. In een dergelijke situatie zag men het doden van een mens dus niet als moord worden gezien maar uitvoering van een door God gegeven gebod. In het O.T. werd de doodstraf niet alleen in het geval van moord toegepast maar ook in het geval van bijv. occulte zonden, het vloeken, het sabbatschenden, de verkrachting van een vrouw die al ondertrouwd is enz. Ook moesten in geval van oorlog bij belegerde steden die zich niet overgaven alle mannelijke inwoners gedood worden (Deut. 20:13).
In Rom. 13:4 lezen we dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt (al hoeft dit niet noodzakelijkerwijs te verwijzen naar het voltrekken van een doodvonnis). Niet al het ‘doden’ gaat dus in tegen het ‘gebod van God’.
Wie het oude testament achtereenvolgens uitleest en een opmerkzame geest heeft valt onder anderen op dat je beeld van God ziet veranderen. De strenge bestraffende God wordt een God van genade. Van de God die straffen geeft zoals de plagen in Egypte en die de Amalekieten voorgoed van de aarde vaagde, Exodus 17:14 ; “De Heer zei tegen Mozes: `Houd de herinnering aan deze overwinning vast, stel het op schrift. En laat Jozua nooit vergeten dat ik de Amalekieten voorgoed van de aarde zal wegvagen. Niemand zal zich hen ooit nog herinneren.” Wordt hij een God die in de aanwezigheid van zijn zoon Jezus heel andere kwaliteiten aan de dag legt. Zoals naaste liefde. Is dit veranderende beeld de werkelijkheid? Verandert God? Of is het ons beeld van God wat veranderd? We mogen aannemen dat de veranderingen die God bewerkstelligt bij de mens de oorzaak zijn van onze veranderende kijk ‘op’ God. Kortom wij laten ons dus veranderen door God (gelukkig maar) en misschien is dit eigenlijk ook Gods bedoeling. De (heel langzame) evolutionaire schepping. En als onze (denk)beelden veranderd zijn, mogen we ons op een gegeven moment terecht afvragen of het doden van een ander mens onder enige omstandigheid nog wel kan! Het falen van juridische systemen nog daar gelaten, gewoon het feit op zich. Ik denk dat het een vorm van ontwikkeling en beschaving is als we doden en doodstraf geheel uitbannen.
Mag je boos worden?
In het voorafgaande hebben we gezien dat het in boosheid leven tegen een medemens al de voorbode van doodslag is en daarom gelijk staat met moord! Betekent dit dat je nooit boos mag worden? Zeker wel. Let er ook op dat Matth. 5:22 spreekt over het in boosheid leven tegen een medemens. Dit wijst niet op een enkel moment maar op een blijvende situatie. Hierdoor groeit er een verhouding van haat en een ieder die zijn medemens haat is een mensenmoorder (1 Joh. 3:15). Ook het O.T. spreekt hier al over. In Lev. 19:17 staat: “Je zult geen wrok tegen iemand koesteren, maar openlijk de onderlinge geschillen bijleggen. De rechter, en niet jijzelf, zal in zo’n geval iemand schuldig verklaren.” Blijkbaar gaat het hier om een volksgenoot die zondigt (tegen een medemens). De ander wordt hier terecht boos over maar door de betrokkene openlijk terecht te wijzen voorkomt hij dat hij in boosheid tegen hem gaat leven waardoor hij gaat zondigen.
Ook Jezus kende een ‘heilige’ boosheid. We zien dit bijvoorbeeld bij de tempelreiniging in Matth. 21 en ook bij de rede tegen de schriftgeleerden en Farizeeën in Matth. 23. Jezus kon bijzonder boos worden als de eer van Zijn Vader omlaag werd gehaald en ook als hij te maken kreeg met de huichelarij van de geestelijke leiders van die tijd.
Moraliteit
Mattheüs 5:27-32
27 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.”
28 En ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd.
29 Als je rechteroog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt.
30 En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.
31 Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.”
32 En ik zeg jullie: ieder die zijn vrouw verstoot, drijft haar tot overspel – tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.
Overspel.
Wat is echtbreuk of overspel? Volgens Kramers’ woordenboek is het de (sexuele) omgang van een gehuwde met een andere man of vrouw.
God heeft echtbreuk duidelijk verboden in het zevende gebod en ten tijde van het O.T. stond er ook de doodstraf op (Deut. 22:22). Jezus werd ook met een overspelige vrouw geconfronteerd (Joh. 8:2-11) en de schriftgeleerden en Farizeeën verzochten Hem op dit punt.
Jezus gaat in Matth. 5:27 en 28 in tegen de oppervlakkige interpretatie van de schriftgeleerden en Farizeeën die het zevende gebod beperkten tot de uitwendige daad. In die zin hielden ze zich aan de letter van de wet. Jezus legt echter uit dat de zonde van overspel zich niet beperkt tot de uiterlijke daad maar zijn oorsprong heeft in het hart van de mens. De begeerte in het hart, opgewekt door het zien, is voor God al de zonde van overspel ook al komt het niet tot de uiterlijke daad. Uit het hart komt echtbreuk, hoererij…(Matth. 15:19). Ook hier gaat Jezus dus weer terug naar wat zich in het hart afspeelt.
Seksualiteit is niet zondig.
Seksualiteit is op zich natuurlijk niet zondig. Integendeel, alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk (1 Tim. 4:4). De seksualiteit is Gods gave aan de mensheid. Het is niet alleen gegeven om de voortplanting van het menselijk geslacht te verzekeren maar ook als een verrijking van het huwelijk. Zonder seksualiteit is het huwelijk steriel. In de seksualiteit zit een geweldige dynamiek! In het Hooglied, waar ook de erotische liefde tussen man en vrouw wordt beschreven, staat:”Draag mij als een zegel op je hart, als een zegelring aan je vinger. Want de liefde is sterk als de dood, ook aan haar is niet te ontkomen! De liefde is een vuur, een vuur van de Heer.” (Hooglied 8:6).
Een kader waarbinnen de seksualiteit optimaal kan functioneren is o.a. binnen het huwelijk, maar ook andere duurzame relatie zijn denkbaar. Buiten dergelijke relaties wordt de seksualiteit dikwijls verlaagd tot alleen het ervaren van lustgevoelens terwijl de echte liefde ontbreekt. Maar binnen een duurzame relatie zal de seksualiteit, als er sprake is van een geestelijke eenheid tussen partners, optimaal kunnen functioneren.
De hel.
In het begin van dit schrijven is al naar voren gebracht dat de Bergrede in de eerste plaats bedoeld is voor de christen. Is het nu mogelijk dat een christen, die dus wedergeboren is, alsnog verloren gaat? Vers 29 en 30 lijken dit te bevestigen evenals vers 22. In de eerste plaats is het goed om op te merken dat ‘overspel’ en ‘echtscheiding’ geen onvergeeflijke zonden zijn. David pleegde overspel en moordde ook nog, maar God vergaf Hem. Ook de overspelige vrouw uit Joh. 7 werd vergeven. Het probleem met seksuele zonden is dat ze het gevoelsleven zo sterk beïnvloeden dat men soms doorgaat met deze zonden en niet meer tot berouw komt en terugkeert tot de Heer. Daarom zegt Jezus dat het beter is om een oog uit te rukken dan toe te laten dat je door het ‘zien met dit oog’ in de zojuist beschreven sfeer komt. Iets dergelijks geldt ook voor de hand.
Echtscheiding.
Echtscheiding en de gevolgen ervan is ook in deze tijd een behoorlijk maatschappelijk probleem. De gevolgen zijn niet alleen ellendig voor beide partners maar ook voor de kinderen. In de tijd van Jezus waren er niet zulke sociale voorzieningen als hier in ons land en een vrouw die door echtscheiding alleen kwam te staan probeerde in het algemeen weer te huwen omdat dan haar levensonderhoud gewaarborgd was. Een ‘scheidbrief’ was het bewijs dat ze een man had toebehoord zodat ze niet van hoererij beschuldigd kon worden.
Het gedeelte in de Bergrede (Matth. 5:31 en 32) is niet het enige gedeelte in de evangeliën waarin Jezus over ‘echtscheiding’ spreekt. In Matth. 19:1-12 wordt er uitvoeriger over gesproken en ook in Mark. 10:2-12. Verder komt het ook nog in Luk. 16:18 voor.
De achtergrond van vers 31 en 32 lijkt te zijn de discussie die er gaande was onder de schriftgeleerden en Farizeeën welke nu de wettige gronden waren voor een echtscheiding.
Leg geen valse eed af.
Mattheüs 5:33-37
33 Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.”
34 En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God,
35 noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning;
36 zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken.
37 Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
Zweren is volgens het Kramers’ Nederlands woordenboek: een eed afleggen d.w.z. een verklaring waarbij God als getuige wordt aangeroepen.
In het O.T. komt het zweren veel voor. In Gen. 14:22 lezen we al dat Abraham zweert bij God. In Gen. 21 komt ook driemaal het zweren voor en daarna nog op vele plaatsen in het O.T. In Lev. 19:12 lezen we dat God zegt: Gij zult bij mijn naam niet vals zweren. Het zweren was dus niet verboden, maar wel het valse zweren.
In het N.T. zijn er ook situaties waarin zweren voorkomt. In de Hebreeën-brief lezen we dit enkele malen bijv. in Hebr. 3:11 en 18. 4:3, 13:16 enz. Hierbij wordt echter meestal teruggegrepen op het O.T. evenals in Luk. 1:72 en Hand. 2:30. In Opb. 10:6 lezen we over een engel die zweert en verder lezen we in de evangeliën een paar maal over het valse zweren van Petrus bij de verloochening van Jezus (Matth. 26:74, Marc. 14:71) en het zweren van Herodus (Marc. 6:23). Verder vinden we wat Jezus zegt over het zweren in Matth. 5 (vers 34 en 36) en enkele verzen in Matth. 23.
Het doen van eden of geloften aan God wordt in het O.T. als bijzonder bindend gezien. In Pred. 5:3 spreekt duidelijke taal met nog een behoorlijke waarschuwing in vers 5 erbij.
De vraag is nu of zweren nu echt verboden is in het N.T. Sommige christenen vatten de woorden van Jezus in Matth. 5:32 inderdaad zo op en weigeren de eed af te leggen (bijv. voor een rechtbank). Persoonlijk denk ik niet dat Jezus het zo bedoeld heeft. Hij wil ons alleen duidelijk maken dat als we eerlijk zijn het niet nodig is om je toevlucht te nemen tot het zweren. Maar als de één of andere officiële instantie dit van ons zou vergen (omdat zij niet bij voorbaat overtuigd zijn van onze eerlijkheid) dan acht ik het niet verboden om te zweren.
In ons land is meineed strafbaar en in Gods ogen is het een ernstige zonde.
Je mag geen wraak nemen.
Mattheüs 5:38-42
38 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.”
39 En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.
40 Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af.
41 En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op.
42 Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen.
Vergelding.
Met vers 38 komen we weer in een ander levensgebied: De vergelding. Ook hier begint Jezus met het karakteristieke: Je hebt gehoord…..maar Ik zeg je..Jezus haalt hier een oudtestamentisch gebod aan dat te vinden is in Ex. 21:24 en in Lev. 24:20: oog voor oog en tand voor tand..Het gaat hier om de situatie dat een volksgenoot zijn naaste lichamelijk letsel toebrengt. Het gebod nu was gegeven om er voor te zorgen dat de vergelding overeenkomstig de overtreding was en derhalve de perken niet te buiten ging. Er ging dus een duidelijke bescherming van het gebod uit.
Het lijkt erop dat Jezus veel verder gaat dan het gebod en de vergelding zelfs verbiedt. Waarschijnlijk was dit gebod alleen gegeven aan de rechters en hoorde het niet thuis in de persoonlijke levenssfeer. De rechter mocht een straf opleggen overeenkomstig de overtreding (de wet der wedervergelding) maar ook niet meer dan dat. Op deze manier werd voorkomen dat men het recht in eigen hand ging nemen waardoor een spiraal van geweld zou kunnen ontstaan.
Jezus past dit toe op vier situaties:
‒ Een slag in het gezicht krijgen (zoiets is in het Oosten een ernstige belediging).
‒ Een beroving bij een onrechtvaardige rechtszaak. Bij een rechtvaardige rechtszaak had de schuldeiser al het recht niet om de mantel van de schuldenaar voorgoed tot pand te nemen, deze moest voor zonsondergang worden teruggegeven (Ex. 22:25 en 26).
‒ Onvrijwillige dienstverlening. Iemand prest u voor één mijl. Ga er dan twee met hem. Geef meer dan dat een ander van je verlangt.
‒ Het geven en het lenen van geld. Laat je hierbij leiden door welwillendheid. Hierbij gaat het blijkbaar niet noodzakelijk om een ‘boos’ persoon.
Het lijken bijna onmogelijke eisen die Jezus aan zijn volgelingen stelt. Juist op dit levensgebied is de gehoorzaamheid niet gemakkelijk en hebben we bijzonder veel genade nodig. We zien deze houding, de houding van een lam, terug in het leven van Jezus. Vele teksten geven dat aan en we noemen er enkele:
‒ Jes. 50:6: (profetisch over Jezus): “Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan.
Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden.
‒ Joh. 18:23 (Jezus heeft zojuist een slag in het gelaat gekregen en Hij antwoord:) “Waarop Jezus zei: ‘Als Ik iets verkeerd gezegd heb, toon dan aan wat er verkeerd aan was; maar als het ter zake was, waarom slaat u Me dan?’
‒ 1 Petr. 2:23 (over Jezus):…”Als Hij uitgescholden werd, schold Hij niet terug. Als men Hem leed aandeed, uitte Hij geen dreigementen. Hij liet zijn zaak over aan Hem die rechtvaardig oordeelt.
Nogmaals: dit is niet eenvoudig. Jezus zegt ons niet alleen om geen wraak te nemen maar zelfs nog toe te laten dat ‘de boze persoon’ nog een eindje verder gaat. Wij zijn rentmeesters (goedbeheerder) en God heeft ons vele (materiële) dingen toevertrouwd, niet alleen om in ons levensonderhoud te voorzien, maar ook om ermee te woekeren tot eer van Zijn naam.
Je moet vriend en vijand liefhebben.
Mattheüs 5:43-48
43 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.”
44 En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen,
45 alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
46 Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo?
47 En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo?
48 Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
Het liefhebben van vijanden.
Als een bijna logisch vervolg op de houding t.o.v. de vergelding komt de verhouding t.o.v. vijanden. Wat verwacht Jezus van Zijn volgelingen met betrekking tot vijanden?
Jezus haalt hier weer aan wat zijn toehoorders gehoord hebben: je zal je medemens liefhebben en je vijand zul je haten. Dit gebod was blijkbaar gebaseerd op Lev. 19:18 waar staat:
Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de heer.
Twee belangrijke verschillen merken we op tussen het oudtestamentische gebod en wat de Farizeeën en schriftgeleerden leerden:
1. Het weglaten van ‘als jezelf’. De toevoeging ‘als jezelf’ zegt iets over de kwaliteit van de liefde die je voor je naaste moet hebben namelijk dezelfde liefde als die je voor jezelf hebt. Door deze toevoeging weg te laten blijf je onduidelijk over de kwaliteit van de liefde tot de naaste. (De liefde die je voor jezelf hebt moet trouwens niet verward worden met de zelfzuchtige ik-gerichte liefde die praktisch geheel gericht is op de bevrediging van de eigen behoeften).
2. Het toevoegen van ‘en je vijand haten’. Dit laatste stond er nu juist niet bij maar het was blijkbaar wel algemeen geaccepteerd. Mogelijk dacht men dat het niet wraakzuchtig en haatdragend zijn alleen maar gold tegenover de volksgenoten maar dat dit niet gold voor ‘buitenstaanders’.
Bij dit laatste willen we wat nader stil staan. In het O.T. vinden we wel degelijk aanwijzingen met betrekking tot het liefhebben van de vijand. We vinden in Spr. 25:21 dezelfde tekst die Paulus aanhaalt in Rom. 12:20: “Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken”..”. Natuurlijk zijn er ook veel ‘negatieve’ aanwijzingen met betrekking tot de vijand zoals het uitroeien van alle inwoners van Jericho, uitgezonderd de hoer Rachab (Joz. 6:21)
Het geven van aalmoezen
Mattheus 6:1-4
1 Let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden. Dan beloont jullie Vader in de hemel je niet.
2 Dus wanneer je aalmoezen geeft, bazuin dat dan niet rond, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat om door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen.
3 Maar als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet.
4 Zo blijft je aalmoes in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Gerechtigheid die het niet is.
We hebben in Matth. 5:16 al gezien dat Jezus van ons verwacht dat we ons licht moeten laten schijnen voor de mensen. Praktisch gezien betekent dat onze levenswandel zodanig moet zijn dat onze omgeving onze goede werken opmerkt en daardoor God gaat loven. Maar het is ook mogelijk om ervoor te zorgen dat anderen onze goede werken opmerken met een ander motief, namelijk dat we er zelf door verheerlijkt worden. Dit was het geval bij de schriftgeleerden en Farizeeën. Jezus zegt hiervan: “Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden” (Matth. 23:5 e.v.). Ook bij christenen komt helaas dit ijdele eerbejag (Fil. 2:3) voor.
Onze Vader ziet in het verborgene.
Het probleem dat wij als mensen hebben is dat we aanzien wat voor ogen is (1 Sam. 16:7). We komen onder de indruk (of juist niet) van dingen die we uiterlijk waarnemen. Als we echter zouden kunnen zien zoals God ziet, namelijk in het hart van ieder mens, dan zouden veel positieve indrukken spoedig verbleken. De Bijbel maakt hier en op veel andere plaatsen duidelijk dat God in het verborgene ziet. We noemen er enkele:
‒ Ps. 139:2: “u weet het als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten.”
‒ Ps. 139:4: “Geen woord ligt op mijn tong, of u, HEER, kent het ten volle.” (God weet waarom we bepaalde dingen zeggen).
Het loon.
Jezus spreekt in dit gedeelte (Matth. 6:1-16) ook over loon en vergelding (de verzen 4, 6 en 18). Er wordt hier niet verteld waaruit die vergelding (dat loon) bestaat en ook niet wanneer die vergelding zal zijn, er wordt alleen maar gezegd dat ‘en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen’. Nu spreekt het N.T. op verschillende plaatsen over loon en belonen en dit onderwerp is een bijbelstudie apart. We gaan er hier dan ook niet uitvoerig op in. Duidelijk is in ieder geval dat er een toekomstige vergelding is maar ook een vergelding in deze tijd (Marc. 10:30).
Het geven van aalmoezen.
Het geven van aalmoezen behoorden met het bidden en het vasten tot de belangrijkste godsdienstige verplichtingen van de Farizeeën. Het woord aalmoes komt in het O.T. niet voor hoewel in de Mozaische wet wel werd gewezen om mild te zijn t.o.v. de armen (Deut. 15:11). In het N.T. vinden we op verschillende plaatsen aanmoedigingen en ‘bevelen’ met betrekking tot de weldadigheid (bijv. Gal. 2:10, 2 Tim. 1:17, Hebr. 13:16). Aalmoezen en gebeden worden ook in één adem genoemd door de engel als hij Cornelius, de Romeinse hoofdman, aanspreekt: “Je gebeden en aalmoezen zijn voor God als offer aanvaard” (Hand. 10:4).
Het bidden
Mattheus 6:5-15
5 En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen.
6 Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
7 Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voortprevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. 8 Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het hem vragen.
vs 9-13 Bid daarom als volgt:
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons niet in beproeving,
maar red ons uit de greep van het kwaad.
14 Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven.
15 Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.
Het gebed.
Wat is bidden? Kramers’s woordenboek geeft als eerste omschrijving van bidden: ‘zich tot God richten’. Heel dikwijls gebeurt dat in de vorm van vragen of verzoeken. Maar het kan ook de vorm hebben van lofprijzing of aanbidding. Maar in ieder geval is het duidelijk dat het gebed is in het leven van een christen van vitaal belang is.
Hoewel bidden vanzelfsprekend is voor de christen is het ‘goed’ bidden minder vanzelfsprekend. In Luk. 11:1 komen de discipelen bij Jezus met de vraag: “Heer, leer ons bidden”. En dan leert Jezus het gebed dat hij ook hier aan zijn discipelen leert: Het Onze Vader. We noemen eerst twee vormen van verkeerd bidden die Jezus hier naar voren brengt:
1. Het bidden om zich aan de mensen te vertonen. De Farizeeën en de schriftgeleerden spraken voor de schijn lange gebeden uit (Matth. 23:14). Hiermee ‘paradeerden’ ze hun geestelijkheid en het motief was: eer van mensen. Jezus noemt ze huichelaars.
2. Het gebruik van het omhaal van woorden. Dus niet het gedachteloos spreken of kletsen.
Het Onze Vader, een ‘model-gebed’.
Vers 9 begint met: “Bid daarom als volgt..”. Jezus heeft dan eerst uitgelegd hoe we zeker niet moeten bidden. Hij heeft gewezen op de twee ‘valkuilen’ namelijk: het bidden om je aan de mensen te vertonen en de omhaal van woorden. Nu laat Hij zien hoe we wel moeten bidden en Hij leert Zijn discipelen een ‘modelgebed’. Dit zo bekende ‘Onze Vader’, dat bij heel wat gelegenheden gebeden wordt, mag inderdaad letterlijk nagebeden worden (als het maar meer is dan alleen de woorden nazeggen). Toch geloof ik dat de Heer hier eerder een standaard heeft willen geven voor het soort gebeden dat welgevallig is bij God. Wat moeten de prioriteiten zijn in de gebeden van Gods kinderen en wat zijn de belangrijke ingrediënten? In het ‘Onze Vader’ komen deze zaken aan de orde.
Een veelzeggende volgorde.
Het eerste dat bijzonder opvalt in het gebed is de volgorde. Eerst God zelf, Zijn naam, Zijn Koninkrijk en Zijn wil en daarna onze noden en behoeften: zowel materiële als immateriële (geestelijk en psychisch). Voor onze gebeden betekent dit dat we de zaken die Gods Koninkrijk betreffen de hoofdprioriteit geven terwijl onze noden en behoeften secundair zijn.
Het vasten
Mattheus 6:16-18
16 Wanneer jullie vasten, zet dan niet zo’n somber gezicht als de huichelaars, want zij doen dat om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen.
17 Maar als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd in met olie,
18 zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Het vasten.
De Farizeeën vastten regelmatig en naar we mogen aannemen uit Luk. 18:12 zelfs tweemaal per week. Het is ook niet het vasten wat de Heer hier veroordeelt maar wel, evenals bij het geven en bidden, het verkeerde motief namelijk om zich aan de mensen te vertonen. Een christen die vast, toont zich aan Zijn Vader. In de tijd van Jezus kwam het voor dat men bij het vasten somber keek en het gelaat ontoonbaar maakte door zich niet te wassen en men vertoonde zich zo aan de mensen. Jezus veroordeelt deze huichelachtige praktijk en zegt dat we ons hoofd moeten zalven en ons gelaat wassen om ons aan de Vader te vertonen.
Jezus veronderstelt dat zijn volgelingen van tijd tot tijd vasten. Maar wat zijn, bijbels gezien, de redenen voor vasten?
In het O.T. zien we dat er gevast werd om verschillende redenen. We geven enkele voorbeelden:
‒ Om Gods oordeel af te wenden. In Jona 3:5 lezen we dat de mannen van Ninevé een vasten uitriepen en zich van klein tot groot met rouwgewaden bekleden.
‒ Als een teken van boetedoening. In Neh. 9:1 lezen we dat de Israëlieten bijeenkomen, vastende en in rouwgewaad met aarde op het hoofd.
‒ Voor Gods hulp in tijden van grote nood. In 2 Kron. 20:3 lezen we dat koning Josafat voor geheel Juda een vasten uitriep toen het werd bedreigd door een geweldig groot leger van de Ammonieten en de Moabieten. Ook zijn er voorbeelden van het individuele vasten zoals David tijdens de ziekte van zijn kind (2 Sam. 12:16) en Achab (1 Kon. 1:27) toen Elia hem net oordeel had aangekondigd. In Dan. 9:3 lenen we dat Daniël vastte en bad in zak en as om de zonden in het heden en het verleden van zijn volk.
In het N.T. zijn er eveneens voorbeelden van het vasten:
‒ Anna diende God met vasten en bidden (Luk. 2:37).
‒ Jezus vastte zelf voordat Hij aan zijn bediening begon veertig dagen en nachten in de woestijn (Matth. 4:2).
‒ Verder lezen we o.a. in Hand. 13:2 en 1Cor. 6:12, over vasten.
De betere gerechtigheid, die de discipelen moeten nastreven
Mattheus 6:19-34
19 Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen.
20 Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen.
21 Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
22 Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog helder is, zal heel je lichaam verlicht zijn.
23 Maar als je oog troebel is, zal er in heel je lichaam duisternis zijn. Als het licht in jezelf verduisterd is, hoe groot is dan die duisternis!
24 Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.
25 Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?
26 Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij?
27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen?
28 En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet.
29 Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen.
30 Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen?
31 Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?” of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?”
32 dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben.
33 Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden.
34 Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last.
Bezit op zich is niet slecht.
Het moet duidelijk zijn dat Jezus het hebben van bezit hier niet veroordeelt. Een zeker bezit is zelfs noodzakelijk in ons dagelijks leven. We hebben allemaal onderhoud en onderdak nodig. We zien ook in de Bijbel dat God sommige gelovigen veel bezit toevertrouwd zoals Abraham, Job, Salomo en ook Jozef van Arimathea. Paulus schrijft in 1 Tim. 6:17 over ‘hun die rijk zijn in de tegenwoordige wereld’ en we lezen daarna niet dat ze dat niet meer mogen zijn.
Het menselijk hart is het probleem.
Het probleem ligt ook niet in het bezit op zich maar wel in de houding van het menselijk hart ten opzichte van het bezit. Vers 21 maakt dit ook duidelijk: waar je schat is, is ook je hart en als je je hart erop gezet hebt om schatten te verzamelen dan is je hart niet meer bezig met de zaken van Gods Koninkrijk.
Natuurlijk zijn er andere redenen te noemen waarom het verzamelen van schatten op aarde voor de christen verboden is, namelijk:
‒ Aardse schatten zijn vergankelijk (vers 20) en we kunnen er ook niets van meenemen (1 Tim. 6:7).
‒ Het is ‘moreel’ onverantwoord om schatten te verzamelen in een wereld waarin zoveel mensen in armoede leven.
Toch blijft het hoofdprobleem de beïnvloeding van het menselijk hart. Daarom is het ook voor een discipel noodzakelijk om afstand te doen van al wat hij heeft (Luk. 14:33). Persoonlijk geloof ik dat Jezus hier een ‘innerlijk afstand doen, bezitten alsof je niet bezit’ bedoelt en niet een verkopen van al onze bezittingen (alhoewel dit best eens kan voorkomen). We worden daarentegen opgeroepen om verantwoordelijk met ‘onze’ bezittingen om te gaan als goede rentmeesters (Luk. 16:1-12, 1 Tim.6: 17-19).
Op veel andere plaatsen wordt er gewaarschuwd tegen het verkeerd omgaan met bezit en het streven naar bezit. We noemen er enkele:
– Matth. 13:22: “De zorg van de wereld en het bedrog (!) van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar”.
– Luk. 8:14: Gaandeweg (het gaat geleidelijk) wordt het woord verstikt door zorgen, rijkdom en lusten des levens”!
– Luk. 12:21:”Zo vergaat het hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God”. (De rijke dwaas stierf).
-1 Tim. 6:9:”Maar wie rijk willen (!) zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele schadelijke en dwaze begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang”.
Hebzucht ligt ten grondslag aan het streven naar bezit. De Bijbel noemt hebzucht gewoon afgoderij (Col. 3:5).
Schatten verzamelen in de hemel.
Jezus verbiedt ons niet het verzamelen van schatten op de aarde maar gebiedt ons om schatten te verzamelen in de hemel. Hier komen twee vragen naar voren:
‒ Hoe verzamelen we schatten in de hemel?
‒ Wat zijn dan die schatten in de hemel?
Merk op dat Jezus op geen van beide vragen een direct antwoord geeft. Wel is het duidelijk dat als we schatten verzamelen in de hemel dat ons hart dan ook a.h.w. in de hemel is, dus bij God.
Bezorgdheid.
Vers 25 begint met: Daarom zeg ik jullie…Dit wijst op een verbinding met het voorafgaande, die er dan ook inderdaad is. Want als we Mammon gekozen hadden om te dienen dan was er reden tot bezorgdheid. Mammon is een afgod, bekend uit de Bijbel. Het woord mammon is Syrisch voor geld of rijkdom, waarbij vaak gold dat die rijkdom als een god vereerd werd. Onze hemelse Vader daarentegen weet wat ieder van Zijn kinderen nodig heeft. We kunnen uit het gedeelte van vers 25 -34 verschillende redenen halen waarom het maken van zorgen over onze levensbehoeften verkeerd is:
1. Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam is meer dan de kleding. God, die de Schepper is van het leven en van het lichaam kan en zal ook zorgen voor de bijbehorende benodigdheden: het voedsel en het drinken en de kleding. Als God zelfs al de vogels in de lucht voedt hoeveel temeer de kleingelovigen. En als God zelfs al de lelies op het veld en het gras bekleed met douw hoeveel temeer de kleingelovigen!
2. Bezorgd zijn haalt niets uit! Door bezorgd te zijn kun je nog geen cm aan je lengte toevoegen. Je verspilt er alleen maar energie door! We laten daarbij in het midden of hier een echte lengtevermeerdering bedoeld wordt of een lengtevermeerdering in jaren (dit laatste is waarschijnlijker).
3. Bezorgd zijn over je levensbehoeften hoort bij het patroon van de heidenen en God wil dat Zijn kinderen anders zijn dan de heidenen. Wij hebben een hemelse Vader die weet wat we nodig hebben.
4. Zorgen hebben te maken met de toekomst (de dag van morgen in vers 34). Het is zinloos en dwaas om bij de zorgen van vandaag (zelfs dit wordt al aangeduid met kwaad) ook nog eens de zorgen voor de toekomst te voegen die mogelijk niet eens bewaarheid worden.
5. Het maken van zorgen is onverenigbaar met wat de primaire ‘zorg’ van de christen moet zijn: het zoeken van Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid.
Barmhartig worden
Mattheus 7:1-6
1 Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt.
2 Want op grond van het oordeel dat je velt, zal er over je geoordeeld worden, en met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden.
3 Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt?
4 Hoe kun je tegen hen zeggen: “Laat mij de splinter uit je oog verwijderen,” zolang je nog een balk in je eigen oog hebt?
5 Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen.
6 Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen; die zouden ze maar met hun poten vertrappen, zich omkeren en jullie verscheuren.
De verhouding met medegelovigen.
We dienen de Heer tezamen met onze broeders en zusters en zijn één grote wereldwijde familie met dezelfde hemelse Vader. En evenals in een gewone familie de onderlinge relaties van belangrijk zijn zo zijn ook de onderlinge relaties binnen de geestelijke familie belangrijk. Op vele plaatsen in het N.T. worden we opgeroepen om onze broeders en zusters lief te hebben. Het is waar dat het gebod van de liefde geldt voor de naaste in het algemeen maar ze geldt toch voor de medegelovige in het bijzonder. In 2 Petr. 1:7 lezen we ook dat de liefde jegens allen wordt ondersteund door de broederliefde.
Het liefhebben van medegelovigen is echter geen vanzelfsprekende zaak. Alleen al het feit dat er een oproep (of gebod) is om elkander lief te hebben onderstreept dit (bijv. in 1 Petr. 1:22 en 23).
Het is dan ook nodig om die zaken in ons leven te vermijden die de relatie met onze broeders en zusters vertroebelen. Eén van die zaken is het oordelen over elkaar. Ik geloof dat er weinig dingen zijn die zoveel schade aan het lichaam van Christus hebben toegebracht als het oordelen. Maar wat is oordelen en wat is er zo verkeerd aan? Is elke vorm van oordelen wel verkeerd en zo niet, welke vorm van oordelen veroordeelt Jezus dan in Matth. 7:1?
Wat is er eigenlijk verkeerd aan oordelen?
Het is niet eens zo eenvoudig om uit te leggen wat oordelen eigenlijk is. We geven eerst enkele teksten:
‒ Spr. 24:25: “….Wie de schuldigen veroordeelt, zal het goed gaan, hij wordt gezegend met voorspoed.”.
‒ Matth. 7:1,2
‒ Luk. 12:57: “Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is?”
‒ Joh. 7:24: “Ga in uw oordeel niet op de schijn af, maar laat uw oordeel rechtvaardig zijn”.
‒ Joh. 8:15,16: “Weet u dan niet dat Gods heiligen over de wereld zullen oordelen? En als u over de wereld zult oordelen, zou u dan niet in staat zijn om te oordelen over de meest onbeduidende rechtsgeschillen?”.
‒ 1 Cor. 6:2: “Of weet u niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen?”
Het woord ‘oordelen’ heeft volgens Kramers’ Nederlands Woordenboek verschillende betekenissen:
achten, zijn mening uiten, goed- of afkeuring uiten, zich met inzicht over iets uitspreken, rechtspreken, vonnis wijzen.
Enkele van deze betekenissen komen we tegen in de gegeven teksten.
De betekenis waarin wij het vaak gebruiken is: zijn mening uiten. Dikwijls heeft dit echter betrekking op personen en is die mening nogal eens negatief zodat bij ons oordelen vaak neerkomt op: zijn afkeuring uiten, bekritiseren of nog erger: roddelen.
Jezus spreekt in Mat. 7:1 duidelijke taal: “Oordeel niet..”. Hij noemt er gelijk een reden bij: “opdat er niet over jullie geoordeeld wordt; ..”.
De uitleg hiervan geeft problemen. Duidelijk is dat de maat die we zelf voor anderen aangelegd hebben ook op ons toegepast zal worden. Het probleem dat hier naar voren komt is of christenen dan nog wel geoordeeld worden. Persoonlijk geloof ik van wel ook al zal dit niet meer leiden tot een veroordeling in de zin van verloren gaan. In de eerste plaats kan er wel degelijk sprake zijn van een oordeel tijdens het leven van de christen. In 1 Cor. 11:32 staat: “Maar nu velt de Heer zijn oordeel over ons en wijst hij ons terecht, opdat we niet samen met de wereld zullen worden veroordeeld”.
Het verkeerde oordelen komt veel voor.
Heel vaak wordt er echter wel vanuit een verkeerde geestelijke gesteldheid over een medegelovige gesproken. Want als we spreken over een bepaalde zonde in het leven van een medebroeder, wat beogen we daar dan mee? Nogmaals: dit spreken kan in bepaalde gevallen goed en nodig zijn maar vaak wordt er in zo’n geval gesproken vanuit een toestand en minachting inplaats vanuit bewogenheid.
Heel vaak is er die negatieve geest van kritiek en het verlangen om rechter te spelen over anderen. In Rom. 14:4 staat: “Wie bent u, dat u een anders knecht oordeelt?”. Eenzelfde vraag vinden we in Jac. 4:12.
Een hele ‘enge’ zaak is het oordelen over de motieven van een medegelovige. Motieven vinden hun aanvang in het hart van de mens en zijn daarom niet zichtbaar voor mensenogen.
Het kan ook anders.
De neiging om te oordelen schuilt in een ieder van ons. God moet vaak een diep en grondig werk doen in het leven van Zijn kinderen om deze neiging ‘eruit’ te krijgen. Gelukkig zie je vaak dat gelovigen die langer op de weg zijn milder worden. De liefde, als deel van de vrucht van de Geest, is dan blijkbaar zodanig gegroeid dat het de liefdeloosheid, die zo kenmerkend is voor het verkeerde oordelen, heeft ‘verslagen’.
Kritiekloosheid is gevaarlijk.
Op het eerste gezicht lijkt vers 6 niet zo bij dit gedeelte te horen. Het heilige en de parels heeft te maken met het evangelie en de honden en de zwijnen hebben te maken met mensen die blijkbaar vijandig staan ten opzichte van het evangelie en bij wie je ook niet (meer) met het evangelie moet aankomen omdat het alleen maar resulteert in vijandigheid ten opzichte van jou. Maar wat heeft dit met het voorafgaande te maken?
We hebben gezien dat het verkeerde oordelen vaak samengaat met een negatief kritische houding. Om dit te vermijden kun je nu echter ook doorslaan naar de andere kant en helemaal kritiekloos worden in de zin dat je je vermogen om geestelijk te onderscheiden niet meer gebruikt. Dan zit je aan de andere kant van de balans en dat is evenzeer gevaarlijk. Zei Jezus niet toen Hij de discipelen uitzond: “Bedenk wel: Ik stuur jullie als schapen tussen de wolven. Wees dus slim als slangen en eenvoudig als duiven?”, Mat 10:16 .
Beoordelen.
Er is, in het algemeen, nog wel een verschil tussen oordelen en beoordelen. In 1 Cor. 2:14 en 15 lezen we: “Maar iemand die opgaat in deze wereld, weigert wat van de Geest van God komt. Voor hem is het dwaasheid, hij kan het niet begrijpen, want het kan alleen beoordeeld worden in het licht van de Geest. Want hij die de Geest ontvangen heeft, is in staat alles te beoordelen; maar niemand kan over hem oordelen”.
Geestelijk beoordelen is: op de juiste geestelijke waarde schatten, geestelijk onderzoeken of ook geestelijk onderscheiden. De natuurlijke mens is hier niet toe in staat en kan ook niet de motieven van een geestelijk mens begrijpen.
Hoe belangrijk is het dat dit geestelijk onderscheidingsvermogen ook in onze samenkomsten functioneert (bijv. om ware profetie van valse profetie te onderscheiden). De gave van onderscheiding van geesten (1 Cor. 12:10) is hierbij onmisbaar.Kinderlijk vertrouwen (1)
Mattheus 7:7-11
7 Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan.
8 Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.
9 Is er iemand onder jullie die zijn kind, als het om een brood vraagt, een steen zou geven?
10 Of een slang, als het om een vis vraagt?
11 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen.
Verband met het voorafgaande.
De overgang van het ‘niet oordelen’ naar ‘gebedsverhoring’ lijkt een beetje vreemd en abrupt. Bovendien is het gebed in Matth. 6 al aan de orde geweest. Daar ging het het grotendeels om hoe we wel en hoe we niet moeten bidden terwijl er hier andere aspecten van het gebed naar voren komen namelijk het volharden in het gebed en ook de verzekering van verhoring maar dan wel op Gods’s manier.
Bij nader inzien is er echter toch ook een verband met het voorafgaande. In de eerste plaats ging het in het vorige gedeelte (in verband met het oordelen) over relaties met medegelovigen. In dit hoofdstuk gaat het over de relatie met de hemelse Vader in het gebed. In de tweede plaats is er ook veel goddelijke genade nodig om het oordelen af te leren en vanuit een juiste hartensgesteldheid de splinter uit het oog van onze broeder te verwijderen.
Gebedsverhoring.
De verzen 7 en 8 benadrukken de zekerheid van verhoring. God belooft hier uitdrukkelijk te antwoorden op het gebed van zijn kinderen. Het is één van die geweldige zegeningen die de verloste mens mag ervaren: hij heeft een hemelse Vader die naar hem luistert in het gebed en daar ook op reageert. Een geweldig wonder! Tegelijkertijd komen ook de klassieke vragen naar voren:
‒ Waarom moeten we bidden?
‒ Zijn er gebedsverhinderingen?
‒ Waarom worden zo vele ‘goede gebeden’ blijkbaar toch niet verhoord?
Elk van deze vragen is een bijbelstudie apart.
Waarom moeten we bidden?
Het vervelende van deze vraag is dat ze suggereert dat bidden een ‘moeilijke aangelegenheid’ is, terwijl het eerder een heerlijke mogelijkheid is. De vraag kan dan ook beter als volgt verstaan worden: Waarom moeten we bidden als God weet wat we nodig hebben eer we Hem bidden (Matth. 6:8) terwijl Hij bovendien toch niets van Zijn ‘zwakke’ schepselen nodig heeft? We kunnen hier het volgende over zeggen:
‒ We ‘moeten’ bidden, om onze relatie met God te onderhouden. Deze reden alleen al zou voor ons voldoende moeten zijn.
‒ Hoewel God inderdaad niets van ons nodig heeft (Ps. 50:8-15) verlangt Hij wel naar het contact met ons. We zijn geroepen tot een relatie met Hem en met Zijn Zoon (1 Cor. 1:9). Het gebed is bij uitstek het ‘communicatiemiddel’.
‒ Het bidden verandert de bidder. In onze omgang met God gaan we ook meer op Hem lijken en onze levens worden gezuiverd.
Zijn er gebedsverhinderingen?
Eerder hebben we al gezien dat de christen bij het bidden twee valkuilen moet vermijden namelijk: het bidden om je aan de mensen te vertonen en de omhaal van woorden. Verder is natuurlijk alles wat met persoonlijke zonde te maken heeft een gebedsverhindering (Jes. 59:1 en 2). We noemen enkele van die ‘gebedsverhinderingen’:
1.onvergevensgezindheid (Matth. 6:15)
2.onverstandig leven met je echtgenoot (1 Petr. 3:7)
3.tong niet in toom (Jac. 1:26)
4.het bidden om je hartstochten (Jac. 4:3). (God om zaken vragen die te maken hebben met wereldse en zelfzuchtige genoegens).
5.je niet meer laten corrigeren door het woord (Spr. 28:9)
6.hoogmoed (Jac. 4:6)
7.het hulpgeroep van geringen negeren (Spr. 21:13)
8.op een onwaardige manier omgaan met God (Mal. 1:6-14, i.h.b. vers 9), hieronder kan ook een ‘eisende houding’ in het gebed vallen.
Deze lijst kan nog wel langer gemaakt worden maar we beperken ons tot deze opsomming.
Waarom worden zo vele “goede” gebeden blijkbaar niet verhoord?
Iedereen kent wel de treurige verhalen van gelovigen die vurig om iets gebeden hebben (bijv. om de genezing van een ziek familielid) en desondanks kwam er geen verhoring. We nemen hierbij aan dat er geen sprake is van zonde (vandaar de term ‘goede gebeden’) zoals genoemd in het voorafgaande, hoewel zonde soms zeer subtiele ‘verschijningsvormen’ kan hebben.
Zulke ‘onverhoorde gebeden’, en wie kent ze niet, zijn nogal eens een bron van verdriet, twijfel en zelfs bitterheid in het leven van een gelovige. Hoe is dit te rijmen met bijv. Matth. 7:7?
Dit is en blijft één van ondoorgrondelijkheden van God. Wij hebben niet overal antwoorden op en dus ook niet wanneer een gebed verhoord zal worden. Het is beter als we ons geloof hier niet op baseren.
Pr Willem Stuurman zei altijd: “Van een geloof in wonderen komt donderen”.
De gulden regel
Mattheus 7:12
12 Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten.
De gulden regel.
Ook bij dit vers geldt dat de aansluiting met het voorafgaande niet zo duidelijk is. Wel past het weer in de sfeer van relaties, maar nu heeft het betrekking op de relatie van de gelovige met zijn medemens in het algemeen (dus niet noodzakelijk een medegelovige).
In het Jodendom is de betreffende regel negatief geformuleerd. Hillel (50 vC -10 nC, stichter van één van de beroemdste joodse leerscholen, de School van Hillel) leerde al dat je anderen die dingen niet moet aandoen die je voor jezelf schadelijk acht. Dit komt overeen met ons volksspreekwoord: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet”.
Jezus formuleert het positief en dit staat bij ons bekend als ‘de gouden regel’. Het is een gemakkelijke regel, in die zin, dat deze regel gemakkelijk te begrijpen is. Iedereen weet in principe hoe hij of zij graag behandeld wil worden. De gouden regel zegt dan: doe dat dan ook aan anderen.
Ingaan tot het leven veronderstelt – als vrucht van het discipelschap – het doen van de wil van de Vaders.
Mattheus 7:13-23
13 Ga naar binnen door de nauwe poort. Want de poort en de weg die naar de ondergang leiden, zijn ruim en breed, en velen gaan die weg.
14 Maar de poort en de weg die naar het leven leiden, zijn nauw en smal, en maar weinigen vinden die weg.’
15 Pas op voor de valse profeten. Ze komen in schaapskleren naar u toe, maar in werkelijkheid zijn het roofzuchtige wolven.
16 U kunt hen herkennen aan hun vruchten. Men plukt geen druiven van doornstruiken en geen vijgen van distels.
17 Een goede boom draagt goede vruchten, een slechte boom draagt slechte vruchten.
18 Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom geen goede.
19 Iedere boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.
20 Zo kunt u hen herkennen aan hun vruchten.
21 Niet iedereen die “Heer, Heer”tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.
22 Op die dag zullen velentegen mij zeggen: “Heen Heer, heb-ben wij niet in uw naam geprofeteerd, hebben wij niet in uw naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in uw naam?”
23 En dan zal ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”
Valse profeten.
De twee voorafgaande paragrafen (over het oordelen en de verhouding tot de Vader in het gebed) hebben we gebracht onder de noemer van relaties. Eerst kwam de relatie tot medegelovigen ter sprake, daarna de relatie tot de Vader in het gebed gevolgd door de relatie tot onze medemens in het algemeen. We zijn al gewaarschuwd voor de honden en de zwijnen uit vers 6 en in dit gedeelte worden we gewaarschuwd voor een andere ‘gevaarlijke relatie’ namelijk die met valse profeten. In tegenstelling tot de eerstgenoemden zijn de valse profeten in het algemeen minder gemakkelijk herkenbaar en daarom dienen we des te meer voor hen op de hoede te zijn.
Het gedeelte begint echter met een oproep om in te gaan door de enge poort. Wat voor het hele hiernavolgende gedeelte opvalt is dat er steeds sprake van scherpe tegenstellingen namelijk:
‒ de enge poort en de wijde poort;
‒ de smalle weg die ten leven leidt en de brede weg die tot het verderf leidt;
‒ weinigen en velen;
‒ goede boom met goede vruchten en slechte boom met slechte vruchten.
Deze tegenstellingen drukken uit dat er een keus gemaakt moet worden en dat deze keus radicale gevolgen heeft. Een gulden middenweg, vaak een geliefde ‘optie’, is niet meer mogelijk.
Vers 13 en 14 levert, wat de uitleg betreft, moeilijkheden op. De eerste vraag die hier gesteld kan worden is: tot wie is deze oproep gericht? Gaat het hier om christenen (en daarvoor is het meeste van de bergrede inderdaad bedoeld) of gaat het hier om mensen die nog geen keus voor Christus hebben gemaakt? Het laatstgenoemde alternatief ligt voor de hand omdat er staat: gaat in door de enge poort. We mogen aannemen dat een christen inderdaad door de enge poort gegaan is. Jezus zegt in Joh.10:9: “Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden….”.Het lijkt echter wat vreemd dat Jezus zich in vers 13 richt tot onbekeerden. We hebben echter al eerder opgemerkt dat de Heer in eerste instantie tot Zijn discipelen sprak maar dat het volk op enige afstand meeluisterde. Mensen worden echter opgeroepen om radicaal voor Christus te kiezen (door de enge poort te gaan) en de smalle weg op te gaan.
De smalle weg is de weg van het volgen van Jezus. Het is de weg van het discipelschap. Het is de weg van de zelfverloochening en het dagelijks opnemen van je kruis en ook de weg waar vervolging je deel zal zijn.
In vers 15 worden we gewaarschuwd voor de valse profeten. Dit betekent dat we op de smalle weg te maken kunnen krijgen met valse profeten. Natuurlijk ‘functioneren’ ze ook op de brede weg, alleen daar hebben ze geen echte ‘prooi’ meer.
Ook in de kerkgeschiedenis komen we veel valse profeten tegen die veel schade hebben toegebracht aan het volk van God en ook heden ten dage zijn er niet weinigen. Toch hebben ze ook, ook al klinkt dat heel vreemd, een bepaalde waarde voor de gemeente. Want door hen wordt de gemeente verplicht om de leer grondig te onderzoeken en zuiver te houden.
De woorden; “Ik heb u nooit gekend” zijn in het bijzonder hen die vanuit valse motieven handelen. Ik heb u nooit gekend, betekend een ontkenning van elke gemeenschap tussen Hem en de zogenaamde werkers met valse beweegredenen. Het is dus de letterlijke betekenis van; “Ik heb u nooit gekend”.
Het bouwen op de rots is kenbaar aan de eenheid van “mijn woorden horen en doen’.
Mattheus 7 :24-27
24 Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots.
25 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kan-ten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots.
26 En wie deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand.
27 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, ener stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over.
Gelijkenis van de huizenbouwers
De gelijkenis van de twee huizenbouwers sluit nauw aan bij het voorafgaande. Dat blijkt reeds uit de inzet: “Een ieder, die deze mijn woorden hoort en ze doet….
Tegelijk echter zijn het woorden, die geheel de Bergrede afsluiten. Het gaat om hetgeen iemand met “deze mijn woorden’ al dan niet doet.
Een vergelijkbare beeldspraak komen we ook in een aantal joodse teksten tegen. Het bouwen van een huis op de rots wordt daar echter toegelicht als het bestuderen en nakomen van de Torah. “Deze mijn woorden’ staan hier dus tegenover de Torah, of beter: ze vormen de Messiaanse Torah. In de prediking van Jezus komt de diepste bedoeling van de Torah aan het licht en tot vervulling. In Hem, in de gemeenschap met Hem en in de daadwerkelijke navolging van Hem, is het leven en het behoud te midden van alle stormen en stortregens.
Navolging veronderstelt dat iemand weet, wie hij volgt en naar wie hij luistert. Anderzijds onderstreept deze gelijkenis nog een keer, hoe zeer Jezus zich keert tegen elke vorm van “goedkope genade’.
De reactie van de aanwezigen
Mattheus 7 :28-29
28 Toen Jezus deze rede had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van zijn onderricht,
29 want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.
De reactie van de aanwezigen
Elke redevoering volgens de redactie van Matteüs eindigt met een bijna letterlijk gelijkluidende verklaring van de evangelist; zie 11:1; 23:53; 19:1 en 26:1. Het is een typische overgangsopmerking, die in vier van de vijf gevallen het erop volgende uitdrukkelijk met het voorafgaande verbindt. Alleen hier in 7:28 beperkt zich de opmerking tot de voorafgaande Bergrede en vat de reactie van de aanwezigen samen. Overigens neemt Matteüs hier letterlijk woorden uit Mar. 1:22 over, waar deze de indruk vertolkt, die de prediking van Jezus in de synagoge te Kafarnaüm op de aanwezigen gemaakt had. Uiteraard is het niet de bedoeling van Matteüs, het te doen voorkomen, als of hun verbazing pas na afloop van deze prediking begon. Toch waren ze de gehele tijd blijkbaar zo door Jezus’ woorden gefascineerd, dat pas toen de reactie oplaaide. Het kernwoord hier is ‘gezag’. Maar het is vooral het recht van spreken, het geestelijke gezag. Jezus als de Messias is op een onmiddellijke wijze door God gemachtigd; Hij heeft recht vanspreken en, zoals straks in 9:8 blijkt, om zonden te vergeven en te genezen. Dit recht van optreden zal dan later in verband met de tempelreiniging het beslissende twistpunt zijn (21:23-27).Dit Messiaans gezag is het ten diepste, waardoor de prediking van Jezus zich onderscheidt van het onderwijs van de schriftgeleerden.
Toelichting
Voor wie
In de loop der eeuwen hebben velen geprobeerd deze Bergrede – of een gedeelte daarvan – zich toe te eigenen. Zowel gelovigen als ongelovigen. Kerken en bewegingen. Politieke partijen en regeringen. Daarom is de vraag op z’n plaats: Tot wie spreekt Jezus deze woorden? Dat wordt ons verteld in de eerste twee verzen:
Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij zich had nedergezet, kwamen zijn discipelen tot Hem. En Hij opende zijn mond en leerde hen. Hij sprak dus in de eerste plaats tegen zijn discipelen.
Dat blijkt ook in vers 13 en 14, als Hij hen toespreekt met: Gij zijt het zout der aarde en het licht der wereld. In Lucas 6 vers 20 wordt dat bevestigd als er staat: Hij hief zijn ogen op naar zijn discipelen en zeide:
Zalig, gij. En over de hoofden van de discipelen spreekt Hij ook tot de scharen. Zoals je bij een kindersamenkomst tot de kinderen spreekt en over hun hoofden heen de ouders wilt bereiken. Zo is de Bergrede in de eerste plaats voor zijn discipelen. Kort voordat Hij de Bergrede uitspreekt, heeft Hij hen ontmoet. Vier van hen waren bezig met vissen. En Hij riep hen door te zeggen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken (Mat. 4:19). Dat houdt in dat Hij mensen van ze wil maken, door wie anderen worden aangetrokken. Aantrekkelijke mensen. Wat dat voor ‘soort’ mensen zijn, legt Hij uit in de Bergrede.
Uit Henk Binnendijk, De Bergrede
Paralellen
De Bergrede heeft parallellen met de zogenaamde Veldrede bij Lucas (6:20-49). Afgezien daarvan bevat het evangelie naar Lucas een groot aantal over vele hoofdstukken verspreide uitspraken van Jezus, die bij Mattheüs met name in de Bergrede gebundeld zijn.
Een overzicht:
Mattheüs ——– Lucas ——– Mattheüs ——– Lucas
5:13 ————– 14:34v. ——- 6:22v.————- 11:34v.
5:15 ————– 8:16 ———- 6:24 ————– 16:13
5:17 ————– 16:16v. ——- 6:25-34 ———- 12:22-32
5:24-26 ———- 12:57-59 —– 7:7-11 ———— 11:9-13
6:9-13 ———— 11:2-4 ——– 7:13v. ————- 13:23v.
6:19-21 ———– 12:33v. —— 7:22v. ————- 13:25-27
Met Marcus:
Mat. (5:30 en) 18:8, zie Mar. 9:43.
Mat. 6:14, zie Mar. 11:25.
Verwijzingen:
– http://jesusinsite.wordpress.com/
– http://dsjkc.weebly.com/
Het slot
‘Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest. En een ieder die deze mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis; en het viel in, en zijn val was groot. En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerden’ (Matth. 7.24-29).
Wij hebben de Bergrede gehoord, wij hebben hem misschien begrepen. Maar wie heeft hem echt goed gehoord? Op deze vraag geeft Jezus ten slotte het antwoord. Jezus laat zijn toehoorders niet eenvoudig weggaan met de bedoeling, dat ze van zijn woorden maken wat hun aanstaat, opdat ze eruit zoeken wat hun voor hun leven waardevol dunkt, opdat ze nagaan hoe deze leer zich verhoudt tot de ‘werkelijkheid’ Jezus geeft zijn woord niet prijs aan zijn toehoorders om het in hun handen als koopwaar te laten misbruiken; nee, Hij geeft het hun zo, dat het alleen macht over hen moet houden. Menselijk gezien bestaan er ontelbare mogelijkheden om de Bergrede te begrijpen en op te vatten. Jezus kent slechts één enkele mogelijkheid: eenvoudig heengaan en gehoorzamen. Niet uitleggen, toepassen, maar doen, gehoorzamen. Dat alleen is het ware horen van Jezus’ woord. Maar ook weer niet praten over het doen als over een ideale mogelijkheid, maar werkelijk beginnen met het doen.
Dit woord, waaraan ik recht over mijzelf geef, dit woord dat stamt uit het: “Ik heb u gekend, dat mij, onmiddellijk plaatst in het doen, in het gehoorzamen, is de rots waarop ik een huis kan bouwen. Aan dit woord van Jezus uit de eeuwigheid beantwoordt alleen nog maar het eenvoudige doen. Jezus heeft gesproken; van Hem is het woord, aan ons de gehoorzaamheid. Alleen in het doen behoudt het woord van Jezus onder ons zijn eer, zijn kracht en macht. Nu kan de stormwind over het huis varen: de eenheid met Jezus, die door zijn woord is geschapen, kan er niet meer door verbroken worden.
Naast het doen bestaat alleen nog maar het niet-doen. Maar er bestaat geen willen-doen en toch niet-doen. Wie met Jezus’ woord anders omgaat dan door het doen, spreekt Jezus tegen, zegt “neen” tegen de Bergrede, doet zijn woorden niet. Alle vragen, alle probleem stellen en uitleggen is niet-doen. De rijke jongeling, de schriftgeleerde uit Lucas 10 komen in zicht. En al zou ik mijn geloof, mijn principiële erkenning van dit woord nog zo stellig en vast betuigen, Jezus noemt dat niet-doen. Het woord echter, dat ik niet wil doen, is voor mij geen rots waarop ik een huis kan bouwen. Er is dan geen sprake van eenheid met Jezus. Hij heeft mij nooit gekend. Daarom gaat, wanneer de stormwind op dat moment komt, het woord voor mij snel verloren; dan ervaar ik, dat ik in waarheid nooit geloofd heb. Ik had niet het woord van Christus, maar een woord dat ik Hem ontfutseld had en mij had toegeëigend, doordat ik erover nadacht, zonder het echter te doen. Dan zal de val van mijn huis groot zijn, omdat het niet rust op Christus’ woord.
‘En de scharen stonden versteld…’ Wat was er gebeurd? De Zoon van God had gesproken. Hij had het wereldgericht in zijn hand genomen. En zijn discipelen stonden aan zijn kant.
Uit Navolging van Dietrich Bonhoeffer