Biologische kwekerij
De opkomst van tuincentra vol plofplanten heeft biologische kwekerij De Hessenhof in Ede geenszins gehinderd. Ze houden er alles in eigen hand: zaaien, stekken en oogsten. Tip: koop je tuinplanten in de herfst, níét in de lente.
auteur: Caspar Janssen
datum: 22 juni 2020
website: https://www.volkskrant.nl/beter-leven/deze-biologische-kweker-kan-wel-zonder-insecticiden-kunstmest-hormonen-en-onkruidbestrijders~b24b80a3/
‘Ik denk dat wij nu, van alle kwekerijen, de grootste vasteplantenverzameling van Europa hebben.’ Hij zegt het terloops, Hans Kramer (59), vooral om te verklaren waarom er bezoekers uit de hele wereld naar biologische kwekerij De Hessenhof in Ede komen, zijn levenswerk, en dat van zijn vrouw Miranda (46). Wat die bezoekers dan zien: bloembedden met duizenden soorten ‘moederplanten’ en te verkopen planten, omheind door beukenhagen en eikenwallen. Een kleurrijk plaatje op deze zonnige dag in mei. Voor de echte liefhebbers is de kwekerij ook een soort museum.
Meer dan zesduizend soorten moederplanten hebben ze inmiddels. Verzameld in veertig jaar tijd. De moederplant is eigenlijk niet meer of minder dan een eerste verworven exemplaar, een plant van zeer goede kwaliteit. Op een ‘echte kwekerij’ begint alles bij de moederplant. Er worden stekjes van afgesneden, of de zaadjes van gewonnen. Voor de vermeerdering, en voor de verkoop.
Hans en Miranda Kramer gelden als pioniers in het wat ongeregelde wereldje van klassieke en biologische plantenkwekers. Dat blijkt ook op deze ochtend. Ze praten graag met de klanten, en vanwege het coronaregime is daar nu meer gelegenheid voor, want mensen komen verspreid over de dag, op afspraak. ‘Jullie zijn mijn inspirators’, zegt een vrouw die met behulp van een plantenlijst planten uitzoekt. Voor haar eigen tuinderij in Almere, waarmee ze nog niet lang geleden is begonnen. Het is precies wat Hans en Miranda Kramer beogen: dat er veel meer ‘echte, biologische kwekerijen’ komen, veel meer concurrenten eigenlijk.
Hans Kramer: ‘Wij zijn in veertig jaar tijd enorm gegroeid. De laatste tien jaar proberen we vooral krampachtig om niet verder te groeien. Omdat we graag het werk zelf willen kunnen blijven doen, en ook contact met onze klanten willen. We geven hier ook zaai- en stekcursussen. Voor particulieren en liefhebbers, maar eigenlijk in de hoop dat er een paar mensen bij zitten die zeggen: ik begin zelf een bedrijf. De tijd is er rijp voor, de vraag is enorm gegroeid. Veel mensen hebben genoeg van ‘plofplanten’, ze willen sterke planten die niet in elkaar storten als ze eenmaal in de tuin staan, die zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen zijn geteeld, het liefst ook planten die aantrekkelijk en goed zijn voor bestuivers in plaats van dat ze juist schadelijk zijn omdat de zaadjes met insecticiden zijn behandeld. Ze willen ook niet meer al dat ingekochte spul van tuincentra.’
Wat is dat dan, een ‘echte kwekerij’? Wat maakt De Hessenhof, en nog een paar kwekerijen in Nederland, dan zo uniek? Een belangrijk deel van het antwoord luidt: ‘Alles zelf doen.’ Om dat te illustreren kan Kramer het best beschrijven hoe hij zelf ooit is begonnen. Ja, nu staan er hier meer dan zesduizend, nou ja, inmiddels tegen de zevenduizend soorten planten in moerbedden, in potten, potjes, in verkoopbedden, drieduizend soorten worden verkocht, dat is wat je noemt een flink assortiment. Maar hij begon ooit met niets, in een vorige crisistijd, in 1981.
Zijn fascinatie voor planten was ontstaan toen hij als scholier vakantiewerk deed bij een man die kruiden kweekte, in het bos, vlakbij zijn ouderlijk huis in Ede. ‘Die man zag dat ik het leuk vond, hij zei: als je volgende week de naam van deze plant nog weet mag je een stekje meenemen.’ Hij ging naar de tuinbouwschool en besloot: ‘Ik begin een kwekerij, dan kan ik legitiem plantjes verzamelen.’ Hij leende geld tegen 10 procent rente, hij was 20, de man van de Kamer van Koophandel raadde hem de hele onderneming af, het was tenslotte het no future-tijdperk, maar Kramer zette door. Hij huurde een stukje grond – ‘daar dat stukje, bij die notenboom’ – en begon met verzamelen. ‘Via botanische tuinen, via andere liefhebbers, soms uit de natuur, via een collega, tegenwoordig krijg ik ze vaak van klanten. Daarna ga je pas kijken hoe je de planten kunt vermeerderen. Voordat je dan je eerste plant kunt verkopen ben je drie, vier jaar verder. Die eerste jaren had ik er dan ook een baantje naast.’
Maar na een paar jaar verkocht hij zijn eerste planten. En toen kwam Miranda, als stagiair. ‘De vonk sloeg over,’ Miranda bleef en ja, het was een romantische tijd. Samen bouwden ze de kwekerij verder op. Hij altijd op zoek naar nieuwe planten, Miranda nam – vooral – het vermeerderen voor haar rekening; veel zaaien en stekken, ‘eigenlijk de kern van het bedrijf’. Ook de verkoop vindt op De Hessenhof zelf plaats. Alles in eigen hand.
Het lijkt misschien inefficiënt, of rommelig, althans, dat hoort Kramer weleens, maar dat is een misverstand. ‘Ik had een keer een grote handelskweker op bezoek. Ik zat op mijn knieën zaadjes in aardewerken pannen te doen. Die graaf ik dan in en dan duurt het soms anderhalf jaar voordat ze kiemen. Hij zei: ‘Dat levert toch niks op, hoe kun je hier nu van bestaan?’ Waarop ik zei: ‘Heel goed. En jij dan? Jij koopt jonge weefselkweekplantjes van een laboratorium dat ergens in Ethiopië staat, van een Nederlands bedrijf. De plantjes worden vervolgens afgehard in Turkije of in Zuid-Italië, dan pas komen ze hiernaartoe. Dan gaan ze naar de handelskweker. Dan gaan ze naar de veiling. En vanuit de veiling komen ze bij het tuincentrum. Dat zijn vijf stappen, en vijf keer moet er iets aan verdiend worden. Het slaat helemaal nergens op, het is nergens voor nodig, en dan nog het belangrijkste: die planten zijn helemaal niet goed. Nou, toen was hij wel even stil.’
De tragiek is dat de meeste mensen niet eens meer weten wat een ‘echte kweker’ is, al is het maar omdat ze nauwelijks nog bestaan. ‘Toen ik begon waren er nog wel vijftig collega’s, her en der in het land. Allemaal collega’s met moederplanten die ook zelf stekten. Nu zijn het er nog maar vijf. Dat komt vooral door de opkomst van de tuincentra met hun gelikte presentatie. Die hebben al bloeiende planten in maart, het is er warm binnen, ze hebben een groot deel van het jaar aanbod. Pas nu begint door te dringen wat daarvan de keerzijde is.’
Die keerzijde: ‘Het begint al met de stekjes, of beter gezegd: de weefselkweekplantjes. Die komen vaak uit het laboratorium, die zitten vol met hormonen, dan groeien ze op met kunstmest, ze groeien als sprinters. Dan worden er nog allerlei middelen gebruikt: zaadcoatings met gif tegen insecten, middelen tegen luizen, tegen ‘onkruid’ in de kassen, remstoffen om alle planten even groot te houden zodat ze makkelijker samen op een kar kunnen. Enzovoorts. En het eindresultaat: eenmaal verkocht verdwijnt alle fut eruit.’
Zeker, zeker, dat geldt niet voor al het aanbod in tuincentra, er zijn ook goede planten te koop, van goede telers. En inderdaad, erkent hij: er verbetert wel iets. ‘In sommige vestigingen van Intratuin, bijvoorbeeld in Amsterdam, doen ze echt hun best. Daar groeit het aanbod van biologische planten van echte kwekers. Maar het gaat langzaam. En voor de consument is het heel moeilijk om het kaf van het koren te scheiden.’
Bij een deel van het publiek bespeurt hij een ommekeer. ‘Mensen willen weer echte planten. Geen planten die hun hoogtepunt beleven in het tuincentrum, maar planten die groeien en bloeien als ze eenmaal in de tuin staan, die sterk zijn en waar je geen omkijken naar hebt. En vooral ook: planten die groeien wanneer ze natuurlijkerwijs groeien, planten die de tijd krijgen. Biologische planten dus. De belangstelling is er, nu nog voldoende kwekers. Er is makkelijk plaats voor nog eens twintig kwekerijen als de onze.’
Hun eigen assortiment bestaat eigenlijk uit drie delen. De wilde, inheemse planten, tegenwoordig erg populair vanwege de toenemende aandacht voor bestuivers en andere insecten. Daarnaast de cultivars ofwel cultuurvariëteiten – varianten van wilde planten die bewust worden vermeerderd, bijvoorbeeld vanwege de kleur. En exoten, bijzondere planten die overal vandaan kunnen komen, als ze maar kunnen overleven in het Nederlandse klimaat.
Ze krijgen ook wel kritiek, uit de hoek van puristen, omdat ze die exoten en cultivars in hun collectie hebben. Wat betreft die exoten kan Hans Kramer zich er iets bij voorstellen. ‘Onze eigen flora is ook heel mooi. En voor in de publieke ruimte is dat ook beter, want inheemse bestuivers en inheemse, wilde planten zijn vaak afhankelijk van elkaar. Maar ja, ik ben nu eenmaal een plantenliefhebber en verzamelaar. Voor tuinen kunnen die exoten geen kwaad, sterker: ook dat kunnen insectentrekkers zijn. En we letten altijd erg goed op: invasieve exoten, planten die inheemse planten verdringen, komen er hier niet in.’
Met het kweken van cultivars, gekweekte varianten van wilde planten, heeft hij al helemaal geen probleem. ‘De cultivars die wij kweken zijn variëteiten die in de natuur ook voorkomen. Bosanemonen zijn wit, maar niet altijd. Ik heb onlangs nog een roze gevonden in het bos. Ga je richting Ierland dan zie je veel bosanemonen met blauwe tinten. Als je dat wortelstokje deelt, dan heb je een blauwe kloon. Dat is allemaal nog gewoon botanisch.’
In de ‘kraamkamer’ van de kwekerij, een kleine kas op het midden van het terrein ‘verspeent’ Miranda intussen stekjes. Het is rustgevend werk en dat komt goed uit, zegt ze, want soms groeit de drukte hen bijna boven het hoofd. ‘Supergezellig hoor, maar het moet qua sfeer wel op een kwekerij blijven lijken en niet op een attractiepark. Ook daarom willen we zo graag dat er een nieuwe generatie kwekers met dezelfde passie komt.’
Ze is er optimistisch over. ‘De belangstelling voor vooral het biologische aspect is sterk toegenomen. Gelukkig, want je kunt dan wel een bijenplant kopen in een tuincentrum, maar het is toch wel goed om te weten wat er met die plant is uitgevreten. Dat proberen we onze klanten ook mee te geven. Wij horen hier weleens: goh, wat ziet dit plantje er armetierig uit. Dan zeggen wij: ja, maar dit is de basis, zo begint het. Kijk naar de natuur, daar zie je hetzelfde. Dit is de werkelijkheid.’
De meeste klanten zijn zich daarvan al behoorlijk bewust, maar een enkeling snapt het concept van de kwekerij nog niet. Hans Kramer: ‘Planten zijn hier vaak ook gewoon op. Nu bijvoorbeeld, in mei, is al veel verkocht. Sommige mensen snappen dat niet. Zij vragen dan: wanneer komt deze plant weer binnen? En dan zeggen wij: er komt hier helemaal niets binnen. Dat is nu juist het verschil, wij zijn een kwekerij, geen tuincentrum.’
Nu er dan toch misverstanden de wereld uit moeten. Hans Kramer: ‘Iedereen denkt bij tuinieren aan het voorjaar, maar de natuurlijke planttijd is de herfst. Het kan wel in het voorjaar, maar in de herfst hoeft een plant alleen maar te wortelen. In het voorjaar moet hij twee dingen tegelijk, wortelen en groeien. De bodem is in de herfst ook veel warmer dan nu. En als je hier in augustus of september komt kun je ook veel beter zien wat je koopt, dan staat het hier vol met bloeiende, meerjarige planten. Doorlevende planten, zoals de Belgen zo mooi zeggen. Ik propageer al jaren dat de aandacht voor planten zich verplaatst naar het najaar. Ik weet het, dat is een kansloze missie, maar bij deze nogmaals: schrijf ook in september verhalen over tuinieren. En ga dan op zoek naar goede vaste planten.’
Potgrond zonder turf
Achter de kantine op het terrein van de Hessenhof liggen stapels ‘zwart goud’, de bladaarde van de kwekerij, in diverse stadia van ontwikkeling. Nogal wat bezoekers komen speciaal naar De Hessenhof vanwege die bladaarde, die in zelf vol te scheppen zakken te koop is. Aan die bladaarde zijn wat wortelschimmels en organische meststoffen toegevoegd. Zo ontstaat potgrond, maar de bladaarde kan ook dienen als compost in tuinen. De potgrond van De Hessenhof bevat dus geen turf. In tegenstelling tot de meeste potgrond die in Nederland wordt verkocht. Daarvoor worden veengebieden afgegraven in de Baltische staten en in Rusland. Hans Kramer: ‘Dan blijven daar maanlandschappen over.’ Die veengebieden vormen bovendien massaopslag van CO2. Bij het afgraven en het gebruik komt veel CO2 vrij. Nog een nadeel van turf: het bevat zelf geen voedingsstoffen, dus die moeten er, vaak in de vorm van kunstmest, nog aan worden toegevoegd. De bladaarde van De Hessenhof is afkomstig van – onder meer – bladeren van het kerkhof in Ede.
Behalve De Hessenhof zijn er nog een aantal biologische plantenkwekerijen in Nederland. Op biotuinwijzer.nl staan de belangrijkste adressen vermeld, ook van bomen-, zaden- en bloembollenkwekerijen. En van tuinderijen en pluktuinen. Tuinier Sasa Rácz begon op vrijwillige basis met het samenstellen van de lijst toen ze merkte dat een overzicht ontbrak. Ook het overzicht op BioTuinWijzer is nog niet compleet, Rácz is deels afhankelijk van de aanmelding van de biologische kwekers zelf.