Bemediteren van een evangelieverhaal: storm op zee
Enige tijd geleden heb ik het gedeelte van de wonderbare spijziging uit dit hoofdstuk op de wijze van Ignatius van Loyola[1] bestudeerd. Igantius leert ons de Bijbel biddend te lezen en onze eigen naam in te vullen, zodat het heel persoonlijk wordt.
datum: 7 februari 2011
Volgens Marcus vond de wonderbare spijziging plaats op de berg Bethsaïda. Ik zie me zelf – deze keer – als Petrus staan op de berg. Indrukwekkend zoveel mensen, zoveel eten en nog zoveel over. Jezus loopt naar ons toe en zegt: “Ga maar, Ik zal de mensen wel wegsturen. Gaan jullie al vast met de boot. Ik kom er aan.” We stappen met elkaar in het bootje. Sommige praten, anderen zijn nog stil en onder de indruk. Als we in de boot zitten, wil niemand echt weg gaan. We kijken hoe in de verte Jezus de mensen weggestuurd. Het brood dat over is en in de manden zit, mag iedereen meenemen. Dan zien we een eenzame figuur verder de berg op gaan. We weten nu dat Hij gaat bidden. Diep in mijn hart zou ik mee willen gaan, want ik weet dat daar – in die stilte op de berg met Jezus naast mij in gebed – het meest heilige moment is. Daar in die stilte ervaar ik altijd de diepe rust, de heiligheid, de volmaaktheid van de hemel. Daar ervaar ik het NU, zonder allerlei afleidingen, zonder verplichtingen, zonder teleurstellingen. Daar in die stilte mag ik zijn, zoals God me gemaakt heeft.
Beweging trekt mijn aandacht. De anderen zijn de zeilen aan het hijsen en willen gaan. Zij hebben Jezus ook de berg op zien gaan en willen doen wat Hij opgedragen heeft. Het lijkt alsof mijn ziel nog onder de indruk is van het wonder en mijn geest – door mijn verlangen bij Jezus op de berg te zijn – achterblijft.
We vertrekken. Het meer van Galilea is een zoetwatermeer. Het meer wordt ook het meer van Kinneret of het meer van Tiberias (Herodes Antipas noemde het naar de princeps Tiberius) genoemd, maar ook het Meer van Gennesaret(h). Het meer is ongeveer 21 bij 11 km groot. (Dat is in de lengte van hier naar Hoek van Holland en in de breedte van hier naar Schiedam Centrum.) Het ligt in een diep dal, 206 meter beneden de zeespiegel. Vanuit de heuvels in het oosten en het westen kan plotseling een storm opsteken die golven opstuwt.
We varen en het wordt donker, de nacht valt. De nacht heeft voor mij diverse gezichten. Het is een deel van de dag waarin ik tot rust kom, de stilte laat me de hartslag van Jezus horen. De nacht is ook de uren waarin ik slaap, in de wetenschap dat God over mij waakt; de nacht is ook de geluidloosheid waarin ik kan heerlijk werken, als ik niet kan slapen. Maar de nacht kan ook nacht zijn in de meest verlaten vorm, in de meest intense uitzichtloosheid en dan duurt de nacht lang en wordt mijn hart bedreigd.
Op dit moment is de nacht het kabbelen van de golven tegen de boot. Hierdoor kan ik mijmeren en herinneren ophalen op het ritme van de golfslag. Sommige praten wat, anderen zijn bezig met de zeilen, sommige vallen bijna in slaap. Ik kan het wonder niet van me afzetten. En Jezus is me zo dierbaar, juist in zijn bewogenheid naar de mensen. Ik ben zo onder de indruk dat ik een van zijn discipelen mag zijn!
De lucht wordt nog donkerder. Er is geen ster meer te bekennen en de wind steekt op. De stilte is voorbij. Het zeil klappert. We voelen allemaal dat dit één van die beruchte momenten op het meer is en dan in de nacht. Zo is het stil en zo is er een storm, die het leven bedreigt. We strijken de zeilen en iedereen neemt een roeispaan ter hand. Ik voel me zo diep verlaten, ook al hebben we dit vaker meegemaakt. Het indrukwekkend moment van vanmiddag is weg en ik voel de angst zijn klauwen om mijn hart slaan. Ik roei als een bezetene en de anderen ook, maar we lijken geen centimeter op te schieten. Mijn hersenen lijken stil te staan en mijn spieren staan strak van de spanning. Of gaan juist mijn hersenen nu te keer en zoek ik naar mogelijkheden om te overleven. Waarom is Jezus juist nu niet met ons meegevaren? Waarom zijn we nu alleen? De golven lijken ons elke keer weer terug te duwen. Is dit ons einde? Ik wil nog meer van Jezus horen, nog meer van Hem zien, nog meer van Hem ervaren. Ik wil niet dat dit mijn einde is!
Het water spat tegen de boot en golven klappen op de boeg kapot en maken ons nat. Het zoete water proef ik op mijn lippen. Dit meer is zo bekend, maar op deze momenten voel ik me zo eindeloos klein, verlaten en reddeloos verloren. Ik weet dan niet wat ik moet doen, behalve als een bezetene roeien. Maar alles wat ik doe lijkt zinloos. Hoe houd ik dat moment van vanmiddag vast? Hoe haal ik dat zonder Jezus aanwezigheid terug? Ik kan dat niet meer bedenken. Hoe blijf ik vertrouwen dat Jezus weet dat wij hier zijn? Ik weet dàt zelfs niet meer. Er is geen spoor van Jezus te bekennen, noch in de boot, noch in mijn hart. Ik zie geen hand voor ogen. Het lijkt me zelfs beter om te stoppen met roeien en ons mee te laten voeren op de golven. Het is zinloos. We worden soms zo heen en weer geslingerd in de boot dat ik omval en een dikke buil op mijn hoofd voel groeien. Ik kan wel huilen uit moedeloosheid. “Hoe kan dit nu?” vraag ik mijzelf vertwijfeld af.
Als we zeker zo’n uur en een kwartier bezig zijn en het varen eindeloos lijkt, geeft één van ons een ijzige gil. We kijken allemaal dezelfde kant op en zien een geestverschijning. Ook dat nog? Zal het de geest van de afgrond zijn, die ons nu mee de diepte in zal trekken? De doodsangst vindt een weg naar buiten door onze kelen. Het klinkt rauw; het klinkt als een oerkreet, die je niet tegen kunt houden, maar uit het binnenste opwelt: “een spook!” Hier zijn we – moederziel alleen – en overgeleverd aan onheilspellende machten. Ik word in mijn angst boos op Jezus en denk opstandig en wanhopig: “Hoe kan Hij ons dit nu aan doen! Waarom laat Hij ons alleen?!”
Dan – ten midden van die oerkreet – horen we een bekende stem. De schreeuw verstijft in de lucht, de bewegingen bevriezen en tegelijk begint er iets te dooien. We horen boven het stormgeweld uit: “Wees niet bang. Ik ben het!” Eerst is er ongeloof en dan de opluchting. We lachen verbaasd als kinderen, die – terwijl de angst uit hun lijven wegdrijft – schreeuwen en praten door elkaar heen: “Ik wist het wel!”
Terwijl mijn hart boos wordt op mijzelf en zegt: “Hoe kon ik dit vergeten?! Hij laat ons toch nooit alleen?”, weet ik tegelijkertijd: “Ik wil nooit meer alleen zijn!” Tot mijn schrik zie ik dat Jezus voorbij lijkt te lopen. Ik vergeet alles en sta op en roep: “Heer, als U het bent, zeg me dan dat ik over het water naar U toe moet komen”. Jezus kijkt me aan en zegt liefdevol: “Kom!” “Heerlijk, ik word niet bestraft voor mijn impulsiviteit!”, schiet het door mij heen. Ik laat mijn roeispaan vallen en sta op. Ik pak me aan de zijkant van de boot vast en stap op het water. “Groots, ik mag weer bij Jezus zijn!”, zingt mijn hart. “Nu laat ik Hem nooit meer gaan! Nu zal het nooit meer gebeuren!” Ik kijk naar Zijn liefdevolle ogen en vergeet de anderen en het noodweer.
De storm? Hij rukt aan mijn kleren en blaast me nagenoeg omver. Ik raak mijn evenwicht bijna kwijt! Ik voel het weer en word weer bang en denk: “Help, wat doe ik nu toch weer dom? Wie doet dit nu? O, die golven, ik verzuip! Ik word alsnog meegetrokken door de geest van de afgrond.” Ik zink en schreeuw met al mijn kracht: “Heer, red me!” Op het moment dat mijn borst het water raakt, grijpt Jezus mijn hand. Ik kijk Hem aan en ik sta al weer op mijn voeten, terwijl Jezus zegt: “Kleintje, waarom heb je getwijfeld?” Zijn ogen zijn zo liefdevol, barmhartig en zachtmoedig! Ik schaam me diep. O, ik kan het niet uitstaan. Hoe kon dat nu gebeuren? Waarom doe ik toch zo dwaas? Wat is dit met mij? Jezus kijkt mij innig aan, zonder verwijt, alleen maar een bemoediging: Waarom zou je twijfelen? Geen verwijt: “Als je zoiets niet kunt, dan moet je er ook niet aan beginnen?” of “Wie doet nu zo dwaas om Mij na te doen?!” Ik denk: “Ja, waarom zou ik letten op de golven als Jezus er is?”
Dan stapt Jezus toch in de boot en ik – geholpen door de anderen – volg Hem. Op dat moment gaat de wind ineens liggen. We zien onverwacht dat we al bij Kapérnaüm zijn! Ongelofelijk. Nu de storm stil is, zien we dat we op de bestemming zijn, terwijl het tijdens de storm leek alsof we nog steeds in het midden van het meer waren. De een na de ander buigt zich voor Jezus neer en zegt: “U bent echt Gods zoon!” Ja, die wetenschap zit ook diep in mijn hart, nog steviger, nog dieper. Het lied zingt in mij:
Come, now is the time to worship
http://www.youtube.com/watch?v=NPWq8eM4lu8 (mannenstem)
http://www.youtube.com/watch?v=Qt4Q8LOE5Fo (vrouwenstem)
Terwijl we het scheepje bij aankomst aftuigen en weer klaar maken voor een volgend gebruik, malen mijn hersens: “Hoe kan dit nu toch gebeuren? Vanwaar die angst, die moedeloosheid, dat gevoel van op de bodem van het bestaan te zitten? Hoe kan het dat ik dan toch op de golven kan lopen? En binnen twee tellen er weer doorheen zak, terwijl ik zo van plan was om…. Ik zal het Jezus zo vragen!”
Maar voordat dat nodig is, zie ik het ineens. Ik weet: Ik heb een keuze! Zie ik de golven of zie ik Jezus. Als ik de golven zie, dan zink ik weg, maar zie ik Jezus dan kan ik zelfs lopen op de golven. Met andere woorden: zie ik de zichtbare feiten (de golven) of zie ik de onzichtbare werkelijkheid (Jezus macht en majesteit). Het is zoals een bekend plaatje weergeeft: zie ik de vaas of zie ik de twee mensen. Een grotere les voor het leven kan ik niet leren. Aan elke situatie, zelfs aan een storm zijn twee kanten. Welke kant ik wil zien, dàt kan ik kiezen. Zie ik de schijnbare onzichtbaarheid en weet ik dat Jezus alles in Zijn hand houdt en wat er ook gebeurt dat mee zal laten werken ten goede òf zie ik de andere kant: de ogenschijnlijke zichtbaarheid en verdrink ik in de golven.
Op deze manier overkomen mij de dingen niet meer, maar is het geloven voor mij “een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.” Of zoals Dietrich Bonhoeffer het zegt: ik verlaat mij “op het woord van Jezus Christus, dit woord voor draagkrachtige grond te houden is belangrijker dan alle zekerheden van de wereld.” Dus: Wanneer ik in nood zit, dan is Hij nabij. En Hij richt nog altijd dezelfde, bemoedigende woorden tot mij, als tot Zijn discipelen daar op het meer: “Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd!”
In Spreuken, hoofdstuk 3 vers 5, staat een uitspraak die ik uit mijn hoofd ken, maar nog niet altijd heb toegepast:
“Vertrouw op de Here met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet.”
Toch blijft bij mij een prangende vraag: Jezus komt wel, maar lijkt altijd te laat te komen! Aan het einde van de nacht!
Toch loop ik – als we op weg gaan – toch nog snel even naast Jezus en vraag Hem:
“Waarom kwam U zo laat? Het was al bijna morgen!” Jezus kijkt me aan en zegt: “Was ik te laat?” Ik schaam me eigenlijk voor die vraag en praat er snel overheen en probeer een andere brandende vraag te stellen: “Hoe wist U waar we waren?“ “Toen Ik zag dat jullie door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard jullie ook roeiden, liep Ik over het meer naar jullie toe.”
Ik word stil en verlegen. Ik had het kunnen weten.
Ik stamel: “dank U, Heer!”
Ik neem mij voor met mijn hart naar Jezus te blijven kijken. Ik weet dat als dat niet lukt, en ik roep, Hij mijn hand pakt en dat is nooit te laat!
Een gebed welt op in mijn hart. Ik hakkel : “Heer, blijf mijn aandacht trekken! Leer mij om U altijd te zien, en de omstandigheden als ondergeschikt aan u te zien!”
Hij knikt me wederom bemoedigend toe.
Dit bewaar ik in mijn hart.
[1] De heilige Iñigo Lopez de Loyola (24-12-1491 t/m 31-07-1556), beter bekend onder zijn Latijnse naam Ignatius van Loyola, werd bekend door zijn aandeel in de oprichting van de Sociëteit van Jesus (bekend als de jezuïeten, is een kloosterorde die in 1534 werd opgericht door een groep afgestudeerde Parijse studenten, onder leiding van Ignatius van Loyola.), als de eerste “generaal” daarvan en door zijn Geestelijke Oefeningen.
De gebedsoefeningen in het boekje van Ignatius gaan hoofdzakelijk over het leven van Jezus. Het langdurig, persoonlijk, stil gebed met het evangelie is het hart van de Geestelijke Oefeningen. Wie de Oefeningen doet beschouwt aandachtig heel het leven van Jezus, van Zijn geboorte tot aan Zijn dood en verrijzenis. Biddend kijk je naar wat Jezus doet, je luistert naar wat Hij zegt, je treedt met Hem in dialoog. Zo wordt duidelijk hoe jij de Heer kunt volgen en het evangelie gestalte kunt geven in jouw leven.