Babette Rotschild – spiegel en bedrading
Spiegel, spiegel
Onze hersenen zijn voorbedraad voor empathie
Inleiding
Empathie is het verbindende element in goede therapie. Het stelt ons in staat een vertrouwensband met cliënten op te bouwen en hen zowel met ons verstand als met ons hart te ontmoeten. Empathie verbetert onze inzichten, verscherpt onze indrukken, en soms lijkt het ons zelfs in staat te stellen de gedachten van een cliënt te ‘lezen’. Toch, hoe essentieel het ook is voor ons werk, het concept van empathie is in de psychotherapie niet goed uit de verf gekomen. Voor velen van ons lijkt het ontstaan te zijn uit een mengelmoes van emotionele resonantie en inzicht, gekruid met afgestemde aanwezigheid en een flinke dosis geluk.
door Babette Rothschild
vertaling: André H. Roosma
website: https://www.12accede.nl/BabetteRothschild_Mirror_nl.html
Ver van de therapie-ruimte, in de nauwkeurig gecontroleerde omgeving van het onderzoekslab, zijn hersenonderzoekers aan het ontdekken dat een bepaald cluster van onze zenuwcellen specifiek ontworpen is en klaarstaat om de lichamelijke reacties en emoties van een ander te spiegelen. Onze ‘hardware’ lijkt ervoor gemaakt om elkaars geluk en pijn te voelen – dieper dan we ooit wisten. Daarbij: de voordeur naar de empathie is via het lichaam, niet via het denken. Niettegenstaande de rivier van woorden die door de therapie-ruimte vloeit, het is het zien van een cliënt die ongelukkig kijkt, of gespannen, of opgelucht, of boos, dat werkelijk onze meevoelende synapsen actief laat worden.
Dit nieuws is zowel bemoedigend als beangstigend. Het goede nieuws – voor therapeuten, hun cliënten, en de wereld daaromheen – is dat mensen wel eens dieper in staat kunnen zijn tot empathie dan we ooit vermoedden. Als we echt in de wieg gelegd zijn om ons te verbinden met anderen, is er misschien hoop voor ons allemaal. Het beangstigende nieuws: als we werkelijk gemaakt zijn om elkaars gevoelens te weerspiegelen, kunnen we als therapeuten wel eens uiterst kwetsbaar zijn om de depressie, boosheid en angst van onze cliënten ‘op te vangen’ en te bezwijken onder de teistering van ‘hulpverleners-moeheid’ (ook wel: ‘compassie-moeheid’; Engels: ‘compassion fatigue’). Gegeven de hard bedrade natuur van empathie, is het mogelijk om ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen tegen het effect dat het op ons heeft? Wat voor stappen zouden we kunnen nemen om onze natuurlijke aangeboren empathie in te kaderen ten goede voor onze cliënten – en onszelf?
Ik herkende de fysieke kracht van empathie voor het eerst toen ik nog studeerde, met de hulp van m’n vriendin Nancy, die studeerde voor fysiotherapeute. Als we samen ergens wandelden, kon ze volslagen vreemden volgen en heel subtiel hun stijl van wandelen nadoen. De tred van een vreemde nabootsen, en het in haar eigen lichaam voelen, gaf haar ervaring in het vaststellen waar een van haar patiënten stijf zou kunnen zijn, of de bron achterhalen waarom een lichaamsdeel niet goed meewerkte. Geïntrigeerd door deze mysterieuze manier van iemand te ‘kennen’, vroeg ik haar het mij ook te leren. Ik begon stiekem de tred van allerlei nietsvermoedende mensen na te bootsen – van ietwat wankelende ouderen tot hippe, ‘coole’ tieners. Wat me ontstelde, was dat het ‘wandelen in de schoenen van iemand anders’ niet alleen veranderde wat ik in mijn lichaam voelde, maar vaak ook mijn stemming. Als ik bijvoorbeeld de chique zwierige tred van een hanige jongeman kopieerde, voelde ik me op dat moment zelfverzekerder – zelfs gelukkiger – dan tevoren. Ik vond dit geheime leven op straat fascinerend en leuk, maar ik dacht er niet te veel over na, tot enkele jaren later, toen ik klinisch sociaal werk ging doen.
Ademloos
Tijdens mijn eerste baan in een hulpverleningspraktijk voor gezinnen, in het midden van de jaren ’70, begon ik merkwaardige dingen in mijn lichaam op te merken, wanneer ik met cliënten in mijn kantoor zat. Sommige van mijn lichaamsreacties konden toegeschreven worden aan mijn onervarenheid, maar ik had sterk het idee dat er meer aan de hand was. Ik herinner me in het bijzonder de reacties in mijn lichaam op een jonge cliënte, genaamd Allinson. Terwijl ze de crises gedurende haar week wat hakkelig en afstandelijk vertelde, hield ze haar lichaam erg stijf, en ik moest voorover leunen om haar fluisterende, bijna onhoorbare stem te verstaan. Terwijl we zo samen aan het werk waren, merkte ik dat ik me vaak licht in m’n hoofd voelde. Toen ik aandacht gaf aan wat er in mijn lichaam gebeurde, ontdekte ik dat mijn ademhaling heel oppervlakkig was geworden – in feite bijna onmerkbaar. Geen wonder dat ik me licht in m’n hoofd voelde: ik kreeg niet genoeg zuurstof.
Mijn aandacht op Allinson richtend, zag ik dat haar borstkas nauwelijks bewoog. Ik was geschokt: we ademden op dezelfde manier! Toen herinnerde ik me hoe mijn na-apen van de tred van anderen tijdens mijn studie vaak invloed had gehad op wat ik voelde in mijn lichaam en op mijn stemmingen. Waren de lichtheid in mijn hoofd en de gevoelens van onverbondenheid alleen het gevolg van nervositeit van een beginnende therapeute, of het directe gevolg van mijn imitatie van de ademhaling van Allison? Als onze ademhaling gesynchroniseerd was geworden, was het voor ons allebei totaal onbewust gebeurd, zo concludeerde ik.
In heel mijn opleiding, met alle discussies die we daar hadden over de therapeutische relatie inclusief de details van overdracht en tegen-overdracht, kon ik me niet herinneren dat iemand ooit gesproken had over de mogelijkheid lichaamssignalen ‘over te nemen’. Geïntrigeerd en een beetje verbijsterd nam ik mijn waarnemingen mee naar mijn supervisor. Ik herinner me nog haar blik van ontstelde scepsis. “Wat een vreemde hypothese”, merkte ze tenslotte op, waarbij haar koude toon duidelijk weergaf dat mijn ervaring niet serieus genomen kon worden. Ik was overbluft door haar gebrek aan nieuwsgierigheid, maar ik twijfelde geen moment aan mijn eigen gewaarwordingen. Integendeel, steeds meer gefascineerd door de rol van het lichaam in het relationele en emotionele leven, begon ik een diepgaande studie en beoefening van de lichaamsgerichte psychotherapie.
In tegenstelling tot mijn argwanende supervisor leken mijn lichaamsgerichte psychotherapie-collega’s en -docenten gemakkelijk aan te nemen dat hun lichaam ‘afgestemd’ kon zijn op of ‘in resonantie’ kon zijn met dat van hun cliënten. Net als toneelspelers, zagen zij hun lichaam als essentiële, fijn geslepen instrumenten in hun vak. Van deze mensen leerde ik het ‘spiegelen van de lichaamshouding’ (‘postural mirroring’) – een techniek die uitgevonden was door dans-therapeuten, waarbij ik probeerde de emotionele staat van een cliënt te ‘lezen’, door over te nemen hoe hij zat, stond, of bewoog. Er was niet veel discussie over het nut van zo’n techniek; de lichaamsgerichte psychotherapeuten namen eenvoudig aan dat “het lichaam niet liegt”.
De bron achterhalen
De bevestiging van mijn eigen waarnemingen had me weliswaar een hart onder de riem gestoken, maar ik was bezorgd over de onkritische aanvaarding van de verbinding tussen de lichaamstoestanden en emoties van therapeut en cliënt, door de lichaamsgerichte psychotherapie. Ik moest er meer van weten: waar komt ons vermogen om met elkaar te resoneren – en wel met zo’n opzienbarende snelheid en nauwkeurigheid – vandaan? Welke kernprocessen stuurden de synchronisaties van beweging en stemming die leken op een gezamenlijke dans, die ik steeds weer tegenkwam?
Door de 90-er jaren werd ik een gretige student van de neurowetenschappen – waar ik eerst leerde over de fysiologie van trauma. In de loop van die studie ontdekte ik het begrip secundaire traumatisering (ook wel: mede-traumatisering; Engels: vicarious traumatization) en documentatie die aangaf dat therapeuten aan soortgelijke verschijnselen konden lijden als hun getraumatiseerde cliënten. Ik was direct zowel bezorgd als opgewonden. Ik vroeg me af of de emotionele en fysiologische reacties die hiervoor verantwoordelijk waren, enige relatie konden hebben met mijn eerdere experimenten met Nancy waarbij we mensen nadeden in hun manier van lopen, het voorval met Allinson en het enthousiasme van mijn lichaamsgerichte psychotherapie-collega’s voor het overnemen van lichaamstoestanden van cliënten. Ik moest gewoon verder graven.
Ik voedde mijn nieuwsgierigheid in de bibliotheek, op het Internet, en met de databases van PsychInfo en Medline. Vanuit de enorme literatuur over sociale psychologie leerde ik dat gezichtsuitdrukkingen besmettelijk zijn – als de baby lacht, lacht mama gewoonlijk ook – en dat die synchroniteit het zenuwstelsel beïnvloedt en emoties kan overdragen. Ik leerde ook dat mensen gewoonlijk – al is het onbewust – elkaars houding overnemen en ademhalingspatronen synchroniseren.
Dat onderzoek was opwindend, maar ik voelde dat er nog iets ontbrak. De teksten van de neuroloog Antonio Damasio, hechtingsspecialist Allan Schore, en interpersoonlijke neurobioloog Daniel Siegel, en anderen vertelden me dat wetenschappers effecten van empathie in de hersenen konden vaststellen. Maar, verbazingwekkend, tot het midden van de jaren ’90 had niemand naar de bron van empathie in de hersenen gezocht. En, naar ik later ontdekte, gebeurde de ontdekking van hersenen-tot-hersenen empathie (‘brain-to-brain empathy’) eigenlijk bij toeval.
Na-aperij
In 1996 bestudeerde een Italiaans neurowetenschappelijk onderzoeksteam, geleid door Giacomo Rizzolatti en Vittorio Gallese het grijp-gedrag bij apen. Ze bevestigden elektroden aan de hersenen van de apen om precies waar te nemen welke zenuwcellen actief werden als een aap een rozijn met zijn hand oppakte. Het was een routinematig onderzoek: de aap pakte, specifieke zenuwcellen werden actief.
Op en dag, tijdens een pauze, reikte een van de onderzoekers zelf hongerig uit naar een rozijn. Zijn mede-onderzoekers merkten toevallig op hun monitor iets bijzonders op: zenuwcellen in het brein van de aap werden actief – exact dezelfde zenuwcellen die eerder actief werden toen de aap zelf een rozijn pakte!
Het team was zeer verbaasd: zoiets was nog nooit eerder gezien. Hun toevallige en gelukkige ontdekking was de eerste aanwijzing voor wat wetenschappers nu ‘spiegelneuronen’ (spiegel-zenuwcellen) noemen, zo genoemd omdat ze in feite de activiteit van de cellen in het brein van een ander weerspiegelen. De reactie van de aap was niet eenvoudigweg herkenning, zoals in “ik weet wat de onderzoeker doet”. Dat soort van observatie wordt elders in het brein geactiveerd. Wat er gebeurde tussen aap en onderzoeker vereiste een totaal nieuw concept, een totaal nieuwe theorie van onderlinge afhankelijkheid van gedrag. De zenuwcellen van de aap werden actief alsof hij zelf diezelfde beweging maakte. Dit was een echte verbinding van hersenen naar hersenen. In één ogenblik veranderde voor altijd de definitie van onderlinge verbondenheid en de notie van empathie.
Later vervolgonderzoek op het gebied van ‘neuro-imaging’ (‘plaatjes’ maken van de hersenen en het zenuwstelsel) met mensen suggereert dat wij ook een soortgelijk spiegelneuronen-systeem hebben dat ons in staat stelt om op een diep niveau de ervaring van anderen te ‘vatten’. Als mensen naar andere individuen kijken die met hun vingers trommelen, tegen een bal aan trappen, of in een appel bijten, worden dezelfde hersendelen actief als die welke actief worden als ze zelf deze gedragingen uitvoeren. Intussen ging Gallese nog verder in een artikel dat vorig jaar werd gepubliceerd, met de titel ‘De wortels van de empathie’ (‘The Roots of Empathy’), waarin hij de hypothese bracht dat “gevoelens en emoties die door anderen getoond worden, ook ‘ge-empathiseerd’ kunnen worden en daardoor impliciet begrepen, door een spiegelend aanpassings-mechanisme” in de hersenen (“sensations and emotions displayed by others can also be ‘empathized,’ and therefore implicitly understood, through a mirror matching mechanism”). Weldra, zo gelooft hij, zullen wetenschappers een spiegelneuronen netwerk ontdekken dat boven elke twijfel vaststelt dat we geboren zijn om met elkaar te resoneren op de diepste emotionele niveaus.
Empathie actief reguleren
Terwijl neurowetenschappers het gestaag vorderende werk voortzetten om deze veelbelovende bevindingen en theorieën te bevestigen, kunnen therapeuten al beginnen ze toe te passen om meer strategisch en effectiever in empathie met hun cliënten mee te voelen. Omdat empathie in het lichaam is geworteld, is het zo dat hoe meer therapeuten zich bewust zijn van hun eigen somatische reacties, des te bedrevener ze ervoor kunnen kiezen om spiegelneuronen in te schakelen om waardevolle informatie over de emotionele toestand van een cliënt te verkrijgen. Net zo belangrijk: een therapeut kan ervoor kiezen om deze neiging tot empathie in de hersenen af te remmen of zelfs te stoppen, indien het de cliënt – of de therapeut – zou kunnen overweldigen.
Laten we beginnen met de gave van het lichaam om te speuren. Als je een letterlijk gevoel wilt krijgen voor hoe het is om in de huid van je cliënt te zitten, kun je bewust een aspect van zijn of haar gedrag of lichaamsuitdrukking spiegelen. Ik probeerde dit uit, toen ik werkte met Fred, een recent afgestudeerde man die in therapie was gekomen om te werken aan zijn angst om met autoriteit om te gaan in zijn eerste ‘echte baan’. Hoewel hij was opgegroeid met een tirannieke vader die hem als kind geregeld geslagen had, kon Fred geen relatie zien of voelen tussen dit trauma uit zijn kindertijd en zijn huidige vrees om tegen zijn baas in het geweer te komen.
Op een middag arriveerde Fred diep depressief voor zijn sessie. Hij had nagedacht over zelfmoord, zei hij, maar hij had geen idee waarom. Ik was er ook niet zeker over. Terwijl ik hem vroeg om te beschrijven hoe het idee van ‘zelfmoord’ voelde in zijn lichaam, stemde ik me op hem af door zijn vlakke gezichtsuitdrukking en ingezakte houding over te nemen. Bijna ogenblikkelijk begon ik in mijn eigen lichaam het gevoel van doodsheid te ervaren die hij me zojuist beschreven had. Het herinnerde me aan de reactie waarbij men verstijft (‘freeze response’; men spreekt ook wel van ‘bevriezen’), wat een instinctieve reactie is op een onontkoombare bedreiging.
Ineens flitste er een lampje aan in m’n hoofd. “Fred,” vroeg ik, “heb je wel eens een muis gezien die door een kat gevangen is?” Hij knikte ja. “Wat doet de muis?” prikte ik. “Hij doet of hij dood is,” antwoordde hij, terwijl zijn gezicht met interesse begon op te lichten. We bespraken toen de beschermende functie van het verstijven voor alle prooidieren – en ook voor mensen die ten prooi vallen aan een ander. Tenslotte vroeg ik Fred of hij ooit op die manier gereageerd had.
“Ja,” zei hij zacht, “toen m’n vader me sloeg”. Wanneer zijn vader hem sloeg, vertelde hij me, verloor zijn lichaam alle kracht en “hield zich dood”. Voor het eerst voelde hij een verbinding tussen de gruwelen uit zijn kindertijd en zijn huidige emotionele toestand. Het leek of ook in Freds hoofd een lampje aanflitste. Terwijl hij nadenkend begon te vertellen over zijn eigen ‘interne muis’, werd zijn lichaamshouding gaandeweg meer rechtop en levendiger, en tegen het eind van de sessie verklaarde hij dat zijn zelfmoordgedachten verdwenen waren.
Had ik Fred tot deze doorbraak kunnen helpen met alleen gesprek? Misschien, maar het zou waarschijnlijk meerdere sessies hebben gekost, vol van de gebruikelijke conversationele omwegen, zijwegen en dergelijke. In plaats daarvan kon ik, door hem te spiegelen, Freds doodsheid snel aanvoelen en begrijpen.
Hoewel doelgericht synchroniseren met je cliënt vaak toegevoegd inzicht kan verschaffen of zelfs een tot stilstand gekomen sessie weer snel op gang helpen, moeten we ons wel bewust zijn dat de gegevens die we zo ‘ontvangen’ geen ‘pure’ informatie is. Net zoals er in verbale communicatie leemtes kunnen ontstaan tussen spreker en luisteraar, kan somatische communicatie verstoord zijn door jouw eigen filters. Als je, bijvoorbeeld, de kanteling van het hoofd van je cliënt nadoet en een gevoel van angst in je borst krijgt, kan je cliënt inderdaad angstig zijn. Maar het kan ook zijn dat jijzelf gewoonlijk je hoofd kantelt wanneer jij zelf angstig bent, zodat deze actie herhalen die emotie oproept. Dus, zoals ik ook deed met Fred, verifieer jouw lichamelijke ingevingen met je cliënten.
De risico’s van resonantie
Een cliënt ‘spiegelen’ kan iets hebben van een oefening op een evenwichtskoord. Je kunt gemakkelijk je evenwicht verliezen en neerstorten, vooral als je niet alert blijft. Ik leerde deze les op de harde manier.
Enkele jaren terug was mijn cliënt Ronald erg boos op me omdat ik voor enkele weken de stad uit ging. Hij was zo furieus dat hij in de eerste helft van een dubbele sessie helemaal niet sprak. Hij keek half bij me vandaan, gespannen en briesend. Van tijd tot tijd vulden zijn ogen zich met tranen. Herhaaldelijk probeerde ik verbaal contact met hem te leggen, met behulp van standaard-openingen als “je lijkt erg kwaad” en “dit lijkt erg moeilijk voor je”. Maar ik had het onmiskenbare gevoel dat mijn woorden nog geen halve meter voorbij mijn mond kwamen en dan zwaar op de grond neerploften.
Tenslotte besloot ik mijn mond te houden en het Ronald zelf uit te laten werken. Nu mijn gedachten niet meer gevuld waren met schema’s als ‘hoe komen we hier zo snel mogelijk uit’ en ik niet veel anders te doen had, begon ik bewust de zeer gespannen houding van mijn cliënt te kopiëren. Ik klemde mijn kaken op elkaar, drukte mijn handen stevig in m’n schoot, en drukte mijn schouders naar voren.
Er gebeurden twee dingen. Het eerste was dat binnen ongeveer een minuut, Ronalds houding wat losser werd. Hij draaide zich naar me toe en begon te praten over zijn gevoelens van dreigende verlatenheid. (Ik heb naderhand geleerd dat iemands houding nadoen non-verbaal begrip voor hem of haar kan overbrengen.) Terwijl hij lucht gaf aan zijn boosheid en gekwetstheid, was ik in staat om zijn gevoelens erkenning te geven en hem te laten weten dat ik zijn boosheid kon begrijpen. Tegen het einde van de sessie vertelde hij dat hij zich wat kalmer voelde.
Maar ik niet! Nadat Ronald de deur achter zich dicht deed, realiseerde ik me dat ik me heel ongemakkelijk voelde. Eigenlijk is dat te zwak uitgedrukt: ik was praktisch van de kaart van kwaadheid. Maar waarom? Was ik boos op Ronald? Had de sessie iets uit mijn eigen leven naar boven gebracht? In mijn gedachten liet ik een heel stel mogelijkheden de revue passeren, maar niets leek te kloppen. Later, toen ik het met een collega besprak, herinnerde ik het me: ik had Ronalds kwade houding gekopieerd! Mijn spiegelneuronen hadden hun werk te goed gedaan. Toen ik eenmaal deze cruciale verbinding legde, nam de ‘infectie’ af; ik kon de boosheid bijna uit me voelen weglekken. In enkele seconden werd ik mezelf weer.
Voor sommige therapeuten kan wat er gebeurde tussen Ronald en mij lijken op een geval van projectieve identificatie ‘volgens het boekje’ – een geval waarbij Ronald zijn ongemakkelijke gevoelens op mij ‘overdroeg’ en zo mijn boosheid ‘opwekte’. Ik kan het daar niet heftiger mee oneens zijn. Ik was volledig deelnemer in het proces: pas toen ik Ronalds houding actief spiegelde, begon ik me boos te voelen. Maar terwijl mijn na-doen bewust gebeurde – ook al vergat ik het later –, geloof ik dat dit soort non-verbale communicatie (van hersenen naar hersenen) heel vaak, zo niet continu, onbewust gebeurt tussen therapeuten en hun cliënten. De volgende keer dat je denkt te lijden aan de invloed van projectieve identificatie, kan het zijn dat je niet verder hoeft te kijken dan naar je eigen lichaam, om te ontdekken of je de houding, gezichtsuitdrukking of het ademhalingspatroon van je cliënt hebt nagebootst. Zo’n eenvoudige stap routinematig toevoegen kan voorkomen dat we cliënten verwijten maken voor gevoelens die, in feite, geworteld zijn in ons eigen – van nature reactieve – neurale circuit.
Deze notie kan bevrijdend werken. Dat geldt in het bijzonder voor therapeuten die vaak op de grens van emotionele overbelasting balanceren. Actief bewustzijn van je eigen neuraal tot stand gekomen rol in het absorberen van de gevoelens van cliënten, kan je helpen de besmetting te beheersen. Als je je bewust wordt van je nabootsing, kan elk gedrag dat je terugbrengt bij de gewaarwordingen en gevoelens van je eigen lichaam, en weg van de synchronisatie met je cliënt, je helpen op de ‘empathie-rem’ te gaan staan. Je kunt je uitrekken, wat water drinken, opstaan om een pen te pakken, of wat aantekeningen maken. Deze stappen zullen geen kortsluiting in de empathie betekenen, maar je wel in staat stellen om naar jezelf terug te keren – naar een plaats van helderheid, tegenwoordigheid en nuttige afstemming op je cliënt.
Als een cliënt jouw pijn voelt
Empathie is natuurlijk een straat met tweerichtingsverkeer. Onze cliënten doen vaak onbewust onze lichaamspatronen na en nemen onze, daarmee corresponderende, emotionele toestanden over. Veel therapeuten voeden dit proces instinctief. Als je, bijvoorbeeld, je ademhalingsritme vertraagt en je angstige cliënt doet dat vervolgens ook, maak je gebruik van zijn spiegelneuronen. Er zijn geen woorden nodig om de cliënt langzamerhand jouw langzamere ademhaling over te laten nemen en daardoor kalmer te worden.
Maar als de kalmte van hulpverleners zo besmettelijk is, is hun onrust dat ook. Op een morgen, bij terugkeer in Kopenhagen (de stad waar ik toen woonde) na een lang bezoek aan de Verenigde Staten, had ik erg veel last van een akelig geval van jet-lag. Hoewel ik uitgeput was en hoofdpijn had, sprong ik gelijk in mijn normale werkritme. Aan het eind van mijn middagsessie met Helle vroeg ik haar, zoals gewoonlijk, “Hoe voel je je nu?”. “Ik voel me erg moe en er is een gevoel van druk in m’n voorhoofd”, zei ze, ondertussen langs haar wenkbrauwen wrijvend. “Ik voel ook een vreemde zwaarte in m’n borstkas. En ik heb honger, hoewel ik geen honger zou moeten hebben – ik heb goed geluncht voor ik hier kwam”.
Ik stelde Helle voor dat ze even op zou staan en de kamer rondwandelen, hopend dat die fysieke activiteit haar weg zou halen uit mijn somatische invloedssfeer en terug zou brengen in haar eigen lichaamsgevoel. Na een of twee minuutjes rondwandelen ging ze weer zitten, merkbaar energieker. “Mijn uitputting en honger zijn verdwenen!”, verklaarde ze. Ik vertelde haar toen hoe ik me voelde – dat ze een exacte beschrijving had gegeven van mijn gevoelens.
Omdat bewustzijn een belangrijk aspect is in het proces van het beheersen van de neuronale dans, namen we een paar minuten om na te gaan hoe Helle mijn toestand had ‘overgenomen’. Bij het natrekken van haar stappen, en houdingen, realiseerde ze zich dat ze haar hoofd net zo op haar hand had laten rusten als ik dat in mijn vermoeidheid gedaan had. Die weinig betekenende daad van onbewuste nabootsing was genoeg om haar vatbaar te maken voor het voelen van mijn jet-lag en de voortijdige honger die daarmee gepaard ging.
De psychiater en expert op het gebied van de vroege hechting, Daniel Stern, noemt de momenten dat je elkaar werkelijk ontmoet in therapie wel een ‘reis in gedeeld gevoel’. Hoewel elke reis mogelijk maar een paar seconden duurt, hebben we allemaal de veelbetekenende ‘kick’ ervan ervaren – het plotselinge gevoel, niet slechts voor, maar echt met een cliënt, een gevoel van een schok van verbondenheid die in zijn intensiteit zowel stimulerend als angstwekkend kan zijn. Wat we altijd gedacht hebben dat een resonantie was van stem, glimlach, tranen of aanraking, is, zo blijkt nu, veel dieper en onverbiddelijker in ons verankerd dan we ooit wisten. Het zou kunnen zijn, dat onze spiegelneuronen, die kleine en onontkoombare overbrengers van empathie, een van de meest opwindende uitdagingen van de psychotherapie omvatten – die van de afstemming tussen twee breinen en twee harten, zodanig dat ze warm samen vibreren, zonder met elkaar te versmelten.
Om verder te lezen:
V. Gallese, ‘The roots of empathy: The shared manifold hypothesis and the neural basis of intersubjectivity’, Psychopathology, 36, 2003, pp.171-180.
E. Hatfield, J.T. Cacioppo, R.L. Rapson, Emotional Contagion: Studies in Emotion and Social Interaction, Cambridge University Press, Cambridge, UK, 1994.
B. Rothschild, met M.L. Rand, Help for the Helper: The Mind and Body of Compassion Fatigue, Vicarious Trauma, and Burnout, W.W. Norton, New York, (in druk).
Noot van de vertaler: dit laatstgenoemde boek is -in 2006- inmiddels verschenen; zie hieronder.
Babette Rothschild, M.S.W., L.C.S.W., heeft een eigen praktijk in Los Angeles en geeft wereldwijd professionele trainingen. Ze is de auteur van:
* The Body Remembers: The Psychophysiology of Trauma and Trauma Treatment (Het lichaam herinnert het zich; de psychofysiologie van trauma behandeling),
* The Body Remembers Casebook: Unifying Methods and Models in the Treatment of Trauma and PTSD (Het lichaam herinnert het zich – werkboek; methoden en modellen voor de behandeling van trauma en PTSS), en
* Help for the Helper: The Mind and Body of Compassion Fatigue, Vicarious Trauma, and Burnout (Hulp voor de hulpverlener; Neurologische en lichamelijke aspecten van hulpverleners-moeheid, secundaire traumatisering en burnout).
Postadres: P.O. Box 241783, Los Angeles, CA 90024, USA.
E-mails aan de auteur kunnen verzonden worden aan: [email protected] .
Website adres: www.somatictraumatherapy.com.
VOETNOTEN:
Dit artikel is een vertaling van: Mirror, Mirror: Our Brains are Hardwired for Empathy, Psychotherapy Networker, Sept/Oct 2004, © Babette Rothschild, Los Angeles, 2004-2007.
Met toestemming van de auteur vertaald en gepubliceerd op de Accede! website. Vertaling: André H. Roosma. De vertaler is enkele reviewers erkentelijk voor hun verbeter-suggesties.
Noot van de vertaler: In de reclamewereld worden de principes uit het bovenstaande artikel ook toegepast, en niet altijd vanuit zulke edele, empathische en ideële motieven…
Zie bijv. Mimicry, A Valuable Tool In Interpersonal Persuasion, Medical News Today, 16 Febr. 2008 (aankondiging van een aankomend artikel: Robin J. Tanner, Rosellina Ferraro, Tanya L. Chartrand, James R. Bettman, and Rick Van Baaren, ‘Of Chameleons and Consumption: The Impact of Mimicry on Choice and Preferences’, Journal of Consumer Research, April 2008).