Antroposofie en sexualiteit
Het is bekend dat Rudolf Steiner heel weinig gezegd heeft over de menselijke sexualiteit. Nogal wat antroposofen lijken dat op te vatten als een spirituele richtlijn: wie aan zijn geestelijke ontwikkeling werkt, kan maar beter zo weinig mogelijk aandacht besteden aan dit zeer lichamelijke onderwerp. Bernard Lievegoed, die toch niet bekend stond als een conservatief man, wist over sexualiteit niet meer te zeggen dan dat het nu eenmaal bestond en dat we er moesten mee leven. Zijn geringschattende houding kan model staan voor die van de doorsnee antroposoof: sex is iets waar je beter zo weinig mogelijk over spreekt.
auteur: Lieven Debrouwere
datum: 26 januari 2016
website: https://vijgennapasen.wordpress.com/2016/01/26/antroposofie-en-sexualiteit/
De antroposofische beweging verraadt daarmee een ‘kathaarse’ inslag: alles wat werelds, aards en zinnelijk is, wordt met onverholen wantrouwen bekeken en strijdig geacht met een spiritueel leven. Antroposofen zoeken de geest liefst van al in ‘hogere’ sferen. Iemand als Sergej Prokofieff is daar een sprekend voorbeeld van: in zijn (dikke) boeken wordt met geen woord gerept over wereld waarin we vandaag leven. Alles speelt zich af in abstracte hoogten waarvan men zich geen voorstelling meer kan maken. Hoe spiritueler een mens wil zijn, des te meer afstand moet hij nemen van het aardse, zo lijkt het wel.
Gelukkig is dat niet de antroposofische theorie. Rudolf Steiner heeft zich altijd duidelijk uitgesproken tegen het oude ascetische ideaal. De geest dient niet in luciferische hoogten gezocht te worden, maar hier beneden op aarde. Steiner heeft dan ook veel gesproken over de actualiteit van zijn dagen. Hij negeerde geenszins de wereldoorlog die aan de gang was, hij beschreef zelfs nauwkeurig de oorzaken ervan. Hij was allesbehalve de ‘zwever’ waarvoor hij vaak gehouden wordt. Hij was juist een mens die buitengewoon veel aandacht had voor het concrete aardse bestaan en zeer goed op de hoogte was van wat daar omging.
Waarom heeft Rudolf Steiner dan zo weinig gesproken over de sexualiteit van de mens? Hij moet toch voorzien hebben welke prominente rol ze in onze tijd zou gaan spelen! Het antwoord op die vraag is eigenlijk heel eenvoudig: zijn publiek wilde het niet horen. Steiner heeft in zijn leven slechts twee keer een voordracht moeten afbreken. De ene keer was tijdens zijn allerlaatste optreden – die letzte Ansprache – toen zijn fysieke krachten het begaven, de andere keer was toen hij sprak over … de menselijke sexualiteit. Toen waren het de weerstanden bij zijn toehoorders die het onmogelijk maakten om verder te gaan. Ze waren er gewoon niet klaar voor.
Dat is vandaag wel even anders. Er is op sexueel gebied niks meer dat niet besproken kan worden en dat ook besproken wordt. Helaas is de benadering zo materialistisch dat ze in hoge mate onbevredigend (sic) is. Dat komt misschien nog het best tot uiting in de manier waarop de geslachtsorganen benoemd worden. Dat gebeurt ofwel door latijnse namen die een klinische afstandelijkheid betrachten – penis, vagina, vulva – ofwel door scheldwoorden die een diepe afkeer verraden: kut, lul, neuken. Van een positieve, liefdevolle benadering is geen sprake en binnen de materialistische context van onze tijd is ze ook niet mogelijk.
Een spirituele benadering van de menselijke sexualiteit kan alleen maar kunstzinnig zijn. Dat werd door Middeleeuwse mens veel beter begrepen. Hij benoemde (tenminste in zijn literatuur) alles wat tot de sexuele sfeer behoorde door middel van metaforen: hij ‘neukte’ zijn vrouw niet, hij ‘plantte een boompje in haar hofje’. Alleen zo’n kunstzinnig-metaforische benadering, die Alles Vergängliche als ein Gleichnis ziet, doet recht aan het dubbele karakter van de sexualiteit, die tegelijk zeer materieel en zeer geestelijk is. Dat geldt trouwens voor de hele zintuiglijke werkelijkheid: zij is een materieel beeld van de geest.
De sexuele natuur van de mens wordt beschouwd als zijn lagere natuur. De geslachtsorganen wekken afkeer en schaamte op omdat ze de mens herinneren aan de zondeval. Maar ze herinneren de mens ook aan datgene wat ‘gevallen’ is: vandaar de eindeloze fascinatie en aantrekkingskracht die ervan uitgaat. Juist in deze sexuele organen, aldus Rudolf Steiner, is de mens het evenbeeld van de goden. Maar dat evenbeeld is verdorven, het is in de greep van Lucifer geraakt. Wat oorspronkelijk de hogere natuur van de mens was, is zijn lagere natuur geworden. En die is ertoe bestemd om weer zijn hogere, geestelijke natuur te worden.
Rudolf Steiner heeft het telkens weer beklemtoond: de geestelijke wereld is niet ergens anders, hij is hier, in de concrete, zintuiglijke werkelijkheid waarin we leven. Hij heeft echter een andere, in eerste instantie onherkenbare vorm aangenomen. In de materie is de geest als het ware verstard, versteend, bevroren, net als de natuur in de winter. Maar verborgen in die grauwe, winterse wereld liggen de zaadjes en kiemen van de kleurrijke geest te wachten op de terugkeer van het licht. Dat licht is ons eigen denkende bewustzijn dat de (vooralsnog onzichtbare) geest weer tot bloei moet brengen en bevrijden uit zijn materiële keurslijf.
Dat moet de richtlijn zijn voor de antroposoof: hij moet het licht van zijn denken versterken in de confrontatie met de duisternis van de materie. De worsteling met de materie – die eigenlijk een worsteling is met ‘gevallen engelen’ – moet de mens zo sterk maken dat hij als een vrij wezen stand kan houden tegenover de ‘goden’. Nergens is deze worsteling zo intens als in de confrontatie met de sexualiteit, waar de grootste geestelijke kiem gevangen wordt gehouden door de grootste materiële krachten. Nergens ook is deze worsteling zo dringend als juist op dit ‘laagste’ gebied waar de mens vandaag steeds dieper naar beneden wordt gesleurd.
Antroposofie en sexualiteit (2)
Volgens Rudolf Steiner was de mensheid nog niet rijp genoeg om de problemen van de sexualiteit aan te pakken. De vraag is of die uitspraak vandaag nog altijd geldig is. La guerre des sexes is weer in alle hevigheid losgebarsten. Bovendien is ze een metafoor is die als geen andere beschrijft wat er in onze tijd gebeurt: de tegenpolen botsen frontaal tegen elkaar. Of we er nu rijp voor zijn of niet, het probleem van de sexualiteit is zo groot en dringend geworden dat we het niet meer uit de weg kunnen gaan. Het is beslist geen toeval dat the clash of civilisations een onmiskenbaar sexueel aspect heeft. De fundamentalistische islam valt de gelijkheid der geslachten aan en dwingt ons om na te denken over de relatie tussen man en vrouw. Maar dat lijken we niet te willen of te kunnen. Als een moslimleider op bezoek komt, worden naakte vrouwenbeelden bedekt. We gaan de confrontatie gewoon niet aan.
auteur: Lieven Debrouwere
datum: 29 januari 2016
website: https://vijgennapasen.wordpress.com/2016/01/29/antroposofie-en-sexualiteit-2/
De oorzaak van deze onmacht of onwil ligt natuurlijk in ons materialisme, dat niet in staat is door te dringen tot de geestelijke dimensie van werkelijkheid, en dus ook niet tot die van de sexualiteit. Maar ze ligt ook in een verkeerd begrepen spiritualiteit die zich op een veilige afstand houdt van de materiële werkelijkheid en vooral dan van de lagere natuur van de mens. Aan de ene kant is er dus de materialistische Ahriman die ons de weg verspert, aan de andere kant de spiritualistische Lucifer. De weg die leidt tot een werkelijk begrip van de menselijke sexualiteit is de christelijke middenweg tussen beide tegenmachten. Dat mag geen verwondering baren, want het christendom is de enige religie die de menselijke lichamelijkheid naar volle waarde schat en haar ziet als onverbrekelijk verbonden met het wezen van de mens. Het is de religie waarin het Woord vlees is geworden en God in een menselijk lichaam heeft gewoond.
De antroposofie belichaamt de esoterische kant van het christendom en er is logischerwijze dan ook geen enkele andere spirituele beweging die zoveel aandacht schenkt aan de menselijke lichamelijkheid. Ze onderscheidt zelfs drie verschillende lichamen – het fysieke, het etherische en het astrale – en precies in dat onderscheid ligt het antwoord op het raadsel van de sexualiteit. Rudolf Steiner mag dan heel weinig gezegd hebben over dat raadsel, hij heeft ons wel de sleutel gegeven waarmee we de deur kunnen openen. Die sleutel is de polaire geslachtsdrang van het etherlichaam. Daarin ligt volgens hem hét antwoord op de sexuele problematiek. Wat wordt daarmee bedoeld? Heel eenvoudig (althans in theorie): de man heeft een vrouwelijk etherisch lichaam, de vrouw een mannelijk etherisch lichaam. Ieder mens draagt in zich dus ook de tegenovergestelde geslachtsdrang.
Het is dus niet alleen de mensheid als geheel die uit mannen en vrouwen bestaat, ook ieder afzonderlijk mens bestaat uit een ‘man’ en een ‘vrouw’. Het is deze dubbele polariteit die vandaag voor zoveel verwarring en onbegrip zorgt. Nemen we bijvoorbeeld de sexuele agressie die feministen als drukkingsmiddel gebruiken tegen de man. De kracht van dit ‘wapen’ ligt in de overtuiging dat vrouwen sexueel niet agressief zijn, en op fysiek vlak zijn ze dat inderdaad niet: ze beschikken eenvoudig niet over het vereiste instrumentarium. Maar op etherisch vlak zijn ze dat wel: daar gedragen ze zich als mannen omdat ze beschikken over een mannelijk etherisch lichaam. En dat lichaam kan heel zeker agressief zijn, zij het op een andere, meer geestelijke manier, want het etherische lichaam maakt reeds deel uit van de geestelijke wereld, de wereld waarvan het bestaan vandaag in alle toonaarden ontkend wordt.
Hieruit blijkt al dat we nooit tot werkelijk inzicht kunnen komen in de menselijke sexualiteit als we haar alleen op fysiek-materialistische manier benaderen. De sleutel tot haar raadsel ligt in een benadering die zowel haar materiële als haar geestelijke dimensie recht doet, en dat is de kunstzinnig-fenomenologische benadering. De geestelijke dimensie waar het hier om gaat, is in de eerste plaats de etherische dimensie: hier leren we de geest als beeld kennen, als afdruk van levens- en vormkrachten. Hij is hier minder direct aanwezig dan in het astrale gebied waar we hem leren kennen als gedachten en gevoelens. Maar daardoor kunnen we er ook afstandelijker – en dus vrijer – tegenover staan. De sexualiteit beperkt zich tot het fysieke en etherische lichaam, maar ze wordt wel gespiegeld in het astrale gebied: gedachten zijn namelijk mannelijk en gevoelens zijn vrouwelijk.
De antroposofie is een (geestes)wetenschap en het is eigen aan de wetenschap dat zij ons een wereld toont die onvoorstelbaar ingewikkeld is. In ons (astrale) bewustzijn kunnen de zaken nog simpel zijn: iets is wit of zwart, en iets trekt ons aan of stoot ons af. Deze extreme vereenvoudiging van de werkelijkheid maakt het ons mogelijk om überhaupt een bewustzijn te hebben. Naarmate we dat bewustzijn echter meer naar buiten richten, op de zintuiglijk-materiële werkelijkheid, worden de zaken steeds complexer. Stap voor stap opent zich voor ons een wereld die alle verbeelding tart en die ons dwingt ons bewustzijn voortdurend te verfijnen. Deze materiële wereld dwingt ons ook meer en meer afstand te nemen, wat tot gevolg heeft dat ons bewustzijn steeds abstracter en levenlozer wordt. Dit zeer complexe en zeer abstracte materialistische bewustzijn is de prijs die we betalen voor onze vrijheid.
Met we betalen ook nog een andere prijs. Hoe abstracter ons bewustzijn wordt, des te groter wordt ook onze behoefte aan leven. Om het met Goethe te zeggen: hoe groter geest, hoe groter beest. Naarmate ons bewustzijn zich schoolt aan de ingewikkelde materiële wereld, des te groter wordt ook de aantrekkingskracht van het primitieve, onbewuste leven. Het klinkt misschien tegenstrijdig dat de moderne mens, met zijn uiterst ontwikkelde wetenschappelijke denken en zijn uiterst idealistische gevoelens, zich laat meesleuren door een stompzinnige guerre des sexes waarin mannen en vrouwen om de macht strijden. Maar het is juist volkomen logisch. Het dode, intellectualistische denken van de moderne mens roept onweerstaanbaar de levende, dierlijke tegenpool op. De verregaande sexualisering van onze tijd staat dus niet op zichzelf, het is een instinctieve poging om het evenwicht te herstellen.
We kunnen dat evenwicht echter niet bereiken door ons intellectuele denken af te zwakken, want dan verliezen we onze vrijheid weer. We moeten dat denken juist nog versterken om overeind te kunnen blijven in de ‘geestelijke storm’ die over de mensheid raast als gevolg van het feit dat de ‘poorten van de hemel’ weer zijn opengegaan en de mens ‘over de drempel’ gaat. Het onvermijdelijke gevolg is dat ook de sexualisering nog zal toenemen. En dat zien we vandaag gebeuren. De moderne mens is bezeten van sex, niet alleen op fysiek gebied, maar ook op etherisch gebied. La guerre des sexes, the clash of civilisations, de strijd tussen links en rechts, al die frontale botsingen tussen tegenpolen: het zijn allemaal aspecten van de onvermijdelijke sexualisering van de mens. Alleen op geestelijk gebied vindt deze botsing niet plaats: er ontstaat geen intense ideeënstrijd waaruit de waarheid kan geboren worden.
De denkkrachten van de mens zijn een metamorfose van diens voortplantingskrachten. Door de scheiding der geslachten kon de mens een deel van de voortplanting ‘delegeren’ aan het andere geslacht en kon hij de krachten die vrijkwamen gebruiken om zijn denken te ontwikkelen. Vandaag lijkt zich een volgende stap in die ‘vergeestelijking’ van de voortplantingskrachten op te dringen. We moeten met onze intellectuele denkkrachten doordringen in de sexuele krachten (die zich grotendeels hebben losgemaakt van de voortplanting) en deze opnieuw vruchtbaar maken. Doen we dat niet, dan zal het omgekeerde gebeuren: onze sexuele krachten zullen ons denken overspoelen en het tot een werktuig van onze laagste instincten maken. Onnodig te zeggen dat dit vandaag reeds volop gebeurt: ons denken staat steeds minder ten dienste van de waarheid en steeds meer ten dienste van een oeverloze guerre des sexes, een strijd van allen tegen allen.
We staan voor de keuze: ofwel dringen we met ons bewuste denken door in de duistere wereld van de sexuele krachten en creëren we op die manier een levend denken, ofwel laten we de spanningen tussen boven- en onderpool steeds hoger oplopen tot ze uiteindelijk ‘exploderen’. In dat laatste geval kunnen we dan weer opnieuw beginnen tussen de puinhopen. Maar iets wezenlijks verandert er dan niet, behalve dat de puinhopen steeds groter worden en de menselijke ellende steeds onbevattelijker. Zolang we niet naar de kern van het probleem gaan – de relatie tussen de tegenpolen – zal het zich blijven herhalen, tot we het oplossen. Want zo werkt het. We zullen het probleem van de sexualiteit hoe dan ook moeten oplossen, want het zal niet weggaan, wel integendeel. De vraag is alleen: doen we het uit vrije wil – en sparen daarmee veel ellende uit – of wachten we tot we ertoe gedwongen worden?
Antroposofie en sexualiteit (3)
De sleutel tot de sexuele problematiek ligt volgens Rudolf Steiner in de polaire geslachtsdrang van het etherlichaam: mannen hebben een vrouwelijk etherisch lichaam, vrouwen hebben een mannelijk etherisch lichaam. De menselijke sexualiteit beperkt zich dus niet tot het fysieke lichaam, zij strekt zich ook uit tot het etherische lichaam. Van dat fysieke lichaam weten we vandaag heel veel, van het etherische lichaam weten we zo goed als niets. Als antroposoof weten dat het bestaat, maar daarmee is vaak ook alles gezegd. Wie kan zich een voorstelling maken van dat etherische lichaam? Het is volkomen onzichtbaar want het maakt deel uit van de geestelijke wereld. Dat doet het astrale lichaam ook, maar daar hebben we tenminste enig bewustzijn van in de vorm van gedachten en gevoelens. Het etherische lichaam daarentegen ontsnapt aan ons bewustzijn. De reden daarvoor ligt in het feit dat het vandaag nagenoeg samenvalt met het fysieke lichaam. Dat was vroeger niet het geval. De reuzen die zo vaak optreden in sprookjes, legenden en mythische verhalen zijn (helderziend waargenomen) etherische lichamen die veel groter waren dan het fysieke lichaam. Ook vandaag nog kan het etherische lichaam in uitzonderlijke gevallen een ‘reusachtige’ kracht ontwikkelen, bijvoorbeeld wanneer een moeder haar kind wil redden of wanneer psychiatrische patiënten een toeval krijgen.
auteur: Lieven Debrouwere
datum: 31 januari 2016
website: https://vijgennapasen.wordpress.com/2016/01/31/antroposofie-en-sexualiteit-3/
In beide gevallen wordt het gewone bewustzijn uitgeschakeld en dat geeft het etherische lichaam de kans om los te breken uit zijn fysieke kluisters. Daaraan kunnen we aflezen dat het denkende bewustzijn het etherische lichaam aan banden legt. Hoe meer de mens denkt, des te meer wordt zijn etherische lichaam gebonden aan de dode materie van zijn fysieke lichaam. Het is juist die nauwe binding die de etherische wereld zo onzichtbaar maakt, want we maken geen onderscheid meer tussen fysiek en etherisch, tussen dood en levend. De etherische levenskrachten op zich zien we niet, de doodskrachten van de fysieke wereld evenmin. We zien alleen het resultaat van hun verbinding en dat interpreteren we louter in fysiek-materiële zin. Datgene wat de dode materie tot leven wekt en vorm geeft – de etherische wereld – wordt niet (h)erkend. Het is voor ons wat water is voor een vis: we leven en bewegen erin, maar we zijn er ons niet van bewust. De etherische wereld is ons levenselement, alles wat we rondom ons zien is etherisch van aard: de planten, de dieren, de bomen, het water, de lucht, de mensen, ja zelfs de stenen – zonder etherische wereld zouden ze niet bestaan. Een louter fysieke wereld is eigenlijk een uitzonderingstoestand. Wat daar nog het dichtst bij komt is de maan: een doodse wereld die (bijna) louter uit stof bestaat.
Om ons een beeld te kunnen vormen van de etherische wereld moeten we onderscheid leren maken. Tot nog toe hebben we dat vermogen ontwikkeld door onderscheid te maken tussen verschillende dingen. Nu moeten we ook onderscheid maken in de dingen zelf. Wat is er dood (of materieel) en wat is er levend (of etherisch) aan een plant, dier of mens? Paradoxaal genoeg onderscheiden we deze twee dimensies buiten ons door ze in onszelf met elkaar te verbinden als verstand (gebonden aan het fysieke lichaam) en gevoel (gebonden aan het etherische lichaam). De zintuiglijke werkelijkheid hebben we leren onderscheiden door ook in ons bewustzijn scherp onderscheid te maken tussen denken en voelen. De wetenschap (die deze zintuiglijke werkelijkheid onderzoekt) hebben we alleen kunnen ontwikkelen door onze gevoelens het zwijgen op te leggen. Willen we die wetenschap nu ook uitbreiden tot de etherische wereld (en er een geesteswetenschap van maken) dan moeten we verstand en gevoel weer met elkaar verbinden en wat Rudolf Steiner noemt een ‘exacte fantasie’ ontwikkelen. Er is inderdaad heel wat verbeeldingskracht nodig om de etherische wereld te kunnen onderscheiden. Het is een buitengewoon kunstzinnige wereld die alleen op een kunstzinnige manier benaderd kan worden, een bewust-kunstzinnige manier die wetenschap en kunst met elkaar verzoent.
Een voorbeeld kan dat misschien duidelijk maken. Paarden zijn grote dieren, en zoals ze in de wei staan, zijn het massieve gevaarten. Maar wanneer zo’n paard begint te lopen, ondergaat het een verbluffende gedaanteverandering: het danst gracieus op zijn vier dunne benen alsof het opeens gewichtloos is geworden. Wie dat typische ‘dansen’ gadeslaat, voelt dat er een discrepantie is tussen dat zware dier en die lichte beweging. Die dansende beweging kan niet verklaard worden vanuit de fysieke mechanica van beenderen, spieren en pezen. Dat zou nooit die gracieuze kwaliteit opleveren. We merken dat ook aan gedigitaliseerde beelden: hoe gesofisticeerd ze ook zijn, ze kunnen geen beweging weergeven. Alles verloopt hoekig, mechanisch, zoals je dat kunt verwachten van een zuiver fysieke wereld. Maar beweging is etherisch – en dus geestelijk – van aard. De etherische wereld tilt de fysieke wereld als het ware op en overwint de zwaartekracht. Dat is een mysterieus gebeuren dat we niet echt kunnen zien, maar in het geval van het ‘dansende’ paard wel kunnen voelen. En juist door die gevoelswaarneming ernstig te nemen, kunnen we meer leren over de etherische wereld. Bijvoorbeeld door te letten op snelle, plotse bewegingen van een paard of een ander schichtig dier. We zien dan namelijk dat de beweging niet vertrekt vanuit het fysieke lichaam, maar van ergens buiten dat lichaam.
Om dat te kunnen ‘zien’ moeten we een stapje verder gaan. We moeten onze verbeeldingskracht aanspreken en proberen ons een beeld te vormen van wat we zien en voelen, en wel door deze twee waarnemingsvormen met elkaar te verbinden. Op die manier ontstaat het beeld van een lege ruimte die gevuld wordt. Bij snelle, plotse bewegingen is het inderdaad alsof het fysieke lichaam in een lege ruimte gezogen wordt. Die lege ruimte zien we niet, we hebben ze bedacht. Maar wanneer we ze ‘projecteren’ op die merkwaardige bewegingen, dan ‘voelen’ we dat het beeld klopt. Er wordt als het ware eerst een lege ruimte gecreëerd waarin het fysieke lichaam vervolgens ‘gezogen’ wordt. En dat gebeurt met zo’n snelheid, zo’n kracht en zo’n gratie dat het fysiek eenvoudig niet te verklaren is. Dit beeld van een zuigende lege ruimte vervult eigenlijk dezelfde functie als een begrip: het helpt ons de werkelijkheid te begrijpen. Het verschil is alleen dat de begrippen gegeven zijn, terwijl we de beelden zelf moeten maken. Maar er is ook nog iets anders. Het beeld dat we ons vormen van een etherische beweging is eigenlijk zelf ook een etherische beweging: het is een soort ‘mal’, een lege ruimte die we in ons bewustzijn vormen en waarin vervolgens de zintuiglijke waarneming ‘gezogen’ wordt. Als we voelen dat de inhoud past in de mal, dan hebben we het gevoel begrepen te hebben wat we zien.
Ook in het plantenrijk kunnen we die etherische dimensie waarnemen, vooral dan in de lente, wanneer de natuur weer ‘in beweging’ komt. Vanuit ons materialistische wereldbeeld – dat bewegingen vanuit een fysiek middelpunt laat ontstaan – interpreteren we het uitbotten van de bladeren onbewust als een beweging van binnen naar buiten. Alsof het groen verborgen zit in de takken of in de grond en door middel van een grote pomp langzaam naar buiten wordt geperst. Pas wanneer we ons verstand gebruiken, beseffen we dat dit (onbewuste) beeld niet klopt. De bladeren zitten niet verstopt in de takken, de planten niet in het zaad, de natuur niet in de aarde. Dat is kinderlijk-naïeve voorstelling van zaken, een mechanistische ook. Wanneer we er proberen achter te komen hoe het dan wél zit, komen we tot de conclusie dat de bladeren – zoals de taal het ook uitdrukt – aan de takken groeien, niet uit de takken. Het groeien vindt plaats buiten het fysieke lichaam van de boom. Het is een onzichtbaar etherisch proces dat zichtbare resultaten oplevert omdat het raakt aan de fysieke wereld en er materie uit ‘opzuigt’. Hetzelfde principe dus dat we ook in de dierenwereld waarnamen. En dat wordt bevestigd door Rudolf Steiner: de planten groeien van buiten naar binnen. Ze vinden hun (uiteindelijke) oorsprong in de kosmos en groeien als het ware naar de aarde toe.
De etherische wereld is een geestelijke wereld die zich naar de materiële, aardse wereld toe beweegt. Maar ze doet dat niet op een mannelijk-positieve manier, zoals bijvoorbeeld een meteoorsteen die zich aan grote snelheid in de aarde boort. Nee, ze doet het op een vrouwelijk-negatieve manier, door rondom de aarde ‘lege ruimten’ te creëren waarin de zwaartekracht opgeheven wordt en de materie ‘opgezogen’. Dat zijn natuurlijk beelden die ontleend zijn aan de materiële werkelijkheid, maar ze helpen ons om een idee te vormen van de werking en het wezen van de etherische wereld. Eén ding kunnen we uit die beelden alvast opmaken: de etherische wereld is een vrouwelijke wereld. Als Goethe schrijft ‘das ewig Weibliche zieht uns hinan’, dan heeft hij het over de etherische wereld, de ‘wereld van de moeders’. Het is een baarmoederlijke wereld, een lege ruimte waarin de geest de materie kan aangrijpen en vormgeven zoals het Ik van een kind dat doet in de ‘lege ruimte’ van de baarmoeder. De etherische wereld is dus een soort ‘negatief’ van de fysieke wereld, maar beide, de mannelijk-positieve fysieke wereld en de vrouwelijk-negatieve etherische wereld, zijn nodig om de wereld zoals wij die kennen tevoorschijn te brengen. Het mag duidelijk zijn dat positief en negatief hier geen morele begrippen zijn: ze benoemen gewoon een spiegelrelatie en kunnen dus ook omgekeerd gebruikt worden.
Dit is een eerste grove schets van de etherische wereld, en ze is in zoverre bruikbaar dat ze duidelijk maakt hoe buitengewoon complex de onbewuste, instinctieve relatie tussen man en vrouw is. De man heeft namelijk een vrouwelijk etherisch lichaam en de vrouw een mannelijk etherisch lichaam. In abstracto geeft dat een mooi evenwichtig beeld. Maar in concreto liggen de zaken, zoals altijd, een stuk ingewikkelder. Het fysieke lichaam van de mens is namelijk ‘mannelijk’ vergeleken met het etherische lichaam dat onmiskenbaar ‘vrouwelijk’ is. Dat maakt dat het fysieke lichaam van de man in feite dubbel mannelijk is: als fysiek lichaam én als mannelijk lichaam. Het fysieke lichaam van de vrouw daarentegen is ‘gemengd’: het is vrouwelijk door zijn vorm maar mannelijk door zijn fysieke aard. Op etherisch vlak vinden we bij de vrouw diezelfde ‘gemengdheid’: haar etherisch lichaam is vrouwelijk van aard omdat het etherisch is, maar mannelijk omdat het bij een vrouw hoort. Bij de man is zijn etherisch lichaam dan weer dubbel vrouwelijk. Als gevolg daarvan is de tegenstelling tussen het mannelijke en het vrouwelijke bij de man veel groter dan bij de vrouw. Bij haar liggen de fysieke en de etherische dimensie veel dichter bij elkaar, wat maakt dat de vrouw veel meer een wezen van het midden is, terwijl de man veel meer een wezen van extremen is.
Deze ‘innerlijke’ karakteristiek bepaalt in hoge mate de uiterlijke relatie tussen man en vrouw. Hij moet een veel grotere afstand overbruggen dan zij, want in de vrouw liggen het mannelijke en het vrouwelijke veel dichter bij elkaar. De man moet meer energie ontwikkelen om de afstand met het andere geslacht te overbruggen, wat tot gevolg heeft dat hij gemakkelijk tegen de vrouw aan ‘botst’ en ook weer terugbotst. De dynamiek van aantrekking en afstoting is bij hem veel groter, wat zijn sexualiteit een explosief, agressief tot zelfs gewelddadig karakter verleent. De vrouw moet lang niet zoveel energie ontwikkelen om de brug te slaan naar het andere geslacht. Zij is op dit gebied van nature veel evenwichtiger en het verzorgen van een relatie is dan ook veel meer haar ding. De man doet weliswaar meer moeite om die relatie tot stand te brengen, maar hij besteedt weinig energie aan het verzorgen en instandhouden ervan. Hij verschiet bij wijze van spreken zijn kruit bij het ‘overbruggen’ van de kloof en valt dan … in slaap. Zijn sexuele dynamiek is dezelfde die we ook in het gevoelsleven terugvinden: een onafgebroken afwisseling van aantrekken (sympathie) en afstoten (antipathie), van Himmelhoch jauchzend en zum Tode betrübt. De sexuele dynamiek van de vrouw, die gericht is op het instandhouden van de relatie, is dan weer verwant met de rustige rede, die gestaag bouwt aan een samenhangend geheel.
Hoe dieper we doordringen in de etherische sfeer, hoe complexer de beelden worden die we moeten vormen om deze wereld te begrijpen. Vanaf een bepaald punt lukt dat niet meer omdat die beelden ontleend zijn aan de vaststaande zintuiglijke werkelijkheid terwijl de etherische werkelijkheid juist heel beweeglijk van aard is. We moeten dus – en dat is de volgende stap – leren denken in bewegende beelden, beelden die in elkaar overgaan. Het gevaar dat we daarbij lopen, is dat ons denken zijn helderheid verliest. Helder, rationeel denken is namelijk traag denken, het is denken dat steunt op de bewegingsloze materiële werkelijkheid. Om door te kunnen dringen in de geestelijke wereld moeten we dat trage, starre denken weer in beweging brengen, maar dan zonder dat het zijn helderheid verliest. Dat is ontzettend moeilijk. Starre, abstracte vormen kunnen we heel goed denken, maar levende, beweeglijke vormen doen ons duizelen. We kunnen dat heel goed waarnemen aan het moderne denken. Dat wordt vandaag geconfronteerd met een wereld die in beweging is gekomen: volkeren komen in beweging, het klimaat komt in beweging, de politiek komt in beweging, alles komt in beweging, niets staat nog vast. De mens probeert die wereld te begrijpen, maar doet dat met begrippen die ontleend zijn aan een vaststaande wereld, met als gevolg dat zijn denken troebel, verward en onmachtig wordt.
Onze wereld komt in beweging doordat de geest ons nadert, doordat het ewig Weibliche steeds sterker aan ons trekt en zuigt. We zouden dat – metaforischgewijs – kunnen zien als een sexuele toenadering: de vrouwelijke etherische wereld wil ‘gepenetreerd’ worden door het mannelijke bewustzijn van de mens. Ze wil gekend worden, en dat is alleen mogelijk wanneer ons denken met haar mee kan bewegen zonder zijn heldere structuur te verliezen. Daartoe moeten de mannelijke, rationele kwaliteiten van ons bewustzijn zich verenigen met de vrouwelijke, gevoelsmatige en beweeglijke kwaliteiten. Pas dan ontstaat de ‘hogere mannelijkheid’ die in staat is door te dringen in de ‘hogere vrouwelijkheid’ van de geestelijke wereld. Maar op dit ‘hogere’ gebied – de relatie tussen het menselijke bewustzijn en de geestelijke wereld – verliezen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ alle sexuele connotaties. We bevinden ons dan in de astrale sfeer en hier wordt sexualiteit een zuivere ken-act. Dit kennend doordringen in de geestelijke sfeer wordt echter wel gespiegeld in de zuiver fysieke sexualiteit. Sex was oorspronkelijk een ken-act en moet – of kan – dat ook weer worden. Daarvoor moet het echter bevrijd worden uit de klauwen van Lucifer en Ahriman, die ons allebei op hun manier beletten om de menselijke sexualiteit als een (bewegend) beeld te zien, als een kunstwerk, a motion picture.