André Neher – de stilte
De ballingschap van het Woord – boekbespreking
Titel: De ballingschap van het Woord
Ondertitel: Van de stilte in de Bijbel tot de stilte van Auschwitz
Auteur: André Neher
Uitgever: Gooi en Sticht : Baarn 1992
Bovenstaand boek is de eerste vertaling in het Nederlands van een werk van André Neher (1914-1988), die hoogleraar in het Hebreeuws en de Hebreeuwse literatuurwetenschap was aan de Universiteit van Straatsburg. Het origineel werd gepubliceerd in 1970 in het Frans onder de titel L’exil de la parole : Du silence biblique au silence d’Auschwitz. Het is een fenomenologische studie naar de begrippen ‘stilte’ en ‘zwijgen’ in de Bijbel en – in het verlengde daarvan – van het zwijgen van God in Auschwitz en van de stilte in het werk van Elie Wiesel. Het boek bestaat uit drie hoofddelen en een inleidend deel.
auteur: Peter van ‘t Riet
datum: 1993
website: https://www.petervantriet.nl/article.php?articleID=138
In het inleidende deel worden verschillende vormen van stilte in de Bijbel geanalyseerd. Het eerste hoofddeel gaat vervolgens over ‘stilte als inertie’, dat wil zeggen de stilte die aan het woord en het spreken voorafgaat. Dit deel is intrigerend vanwege het beeld van God en van de schepping, dat Neher er in uiteenzet. In tegenstelling tot de opvatting dat de schepping door middel van het Woord een voortreffelijk werkstuk Gods is, bestaat volgens Neher de essentie van het joodse bijbellezen nu juist in de opvatting dat de wereld een wereld vol leemten en gaten is. Ja, de schepping is geenszins tot stand gekomen volgens een vooropgezet plan zoals het Woord, de Logos, veronderstelt, maar integendeel voortgekomen uit een radicaal gebrek aan voorbereiding. Ook is deze wereld blootgesteld aan het risico van mislukking en terugkeer tot het niets. ‘Mits zij stand houdt!’ roept God uit als Hij de wereld schept, wat illustreert dat de wereld van het begin af aan gebrandmerkt is met het teken van fundamentele onveiligheid (pag. 64). De stilte, de nacht en de dood zijn dus van het begin af aan onlosmakelijk met de schepping verbonden. Een deze stilte-als-inertie, zoals Neher haar noemt, begeleidt voortdurend de geschiedenis en wordt slechts doorbroken, doordat zij bewoond wordt door een Schepper, die grotendeels zwijgzaam, afgezonderd en verborgen is. Maar in die zin is juist de stilte uitdrukking van de goddelijke aanwezigheid, die zij beter uitdrukt dan het woord (pag. 88).
Eerst als die Schepper zich bedient van het Woord, en hoe spaarzaam is Hij daarmee, wordt aan de stilte-als-inertie een nieuwe dimensie toegevoegd: de stilte-als-energie. Dit is het welbewust zwijgen, het niet-spreken terwijl spreken mogelijk zou zijn. Aan deze stilte-als-energie is het tweede hoofddeel gewijd. Het Woord, dat onder invloed van een bepaalde theologie op zo’n hoog voetstuk is komen te staan, wordt hier door Neher gebroken door de stilte, om niet te zeggen ontluisterd.
In het derde hoofddeel, dat ‘de uitdaging’ heet, wordt de stilte in Auschwitz en de stilte in het werk van Elie Wiesel geanalyseerd. Het boek eindigt niet bij het heil, hoe zou dat kunnen na de verschrikkingen van Auschwitz, maar bij de ‘hoop van het misschien’ als de andere kant van de medaille der mislukking.
Een fenomenologische studie, ik schreef het al, en de lezer die niet geoefend is in het lezen van fenomenologische literatuur zij gewaarschuwd, want taal en gedachtengang zijn niet altijd gemakkelijk te volgen. Wat bijvoorbeeld te denken van een fraaie passage als: “Zo zien wij dus de stilte: als liggend tussen niets en zijn. Daar kiest zij haar breekbare maar toch reële woning. Deze kan door een zuchtje wind verscheurd worden, zoals het weefsel dat de spin geduldig weefde, maar zoals datzelfde weefsel zit de woning van de stilte vol met alle substantie die voor haar bestaan onmisbaar zijn. Zij spreidt haar Rijk uit, uitgebreid en luisterrijk, terwijl zij toch maar aan één draad hangt, de draad die haar van boven ophangt aan het Zijn en van onderen aan het Niets’ (pag. 46). Er wordt veel gewerkt met beeldspraak ontleend aan de natuur, het theater, de muziek. Men zal vaker bij het lezen van dit boek geconfronteerd worden met de vraag, wat men nu precies met al die fraaie volzinnen aanmoet. En dat is mijn voornaamste probleem: bij het lezen van dit boek bekruipt me nogal eens de gedachte of het niet met wat minder woorden en wat minder taal gezegd had kunnen worden. Ofwel: had het onderwerp met iets meer stilte en zwijgen niet beter uit de verf kunnen komen?
Dat neemt echter niet weg dat het om een verrassend boek gaat, want – zoals de schrijver opmerkt – hoewel de stilte sinds lang deel uitmaakt van de religieuze mystiek, had nog niemand het organische verband gelegd tussen het thema van de stilte en het thema van de Bijbel. En het leggen van dat verband levert tussen alle fenomenologische beeldspraak door soms parels van exegese op. Zo in het geval van die wonderlijke geschiedenis in 1 Samuël 16:14 tot 18:1, die ik u niet wil onthouden. Saul heeft op voorspraak van een van zijn knechten David, de zoon van Isaï, laten halen om voor hem op de citer te spelen als hij weer een aanval van ‘boze geest’ krijgt. Als een hoofdstuk later David de Filistijn Goliath verslagen heeft, vraagt Saul aan zijn legeroverste Abner: ‘Wiens zoon is toch deze jongeling?’. En als David even later voor Saul staat, vraagt deze nogmaals: ‘Wiens zoon ben jij, jongeling?’ En David zegt niet: ‘Waarom vraagt u mij dat? U weet toch wie ik ben? Heb ik dan niet regelmatig voor u op de citer gespeeld, als u weer een aanval van boze geest kreeg?’ Nee, David zwijgt daarover. David zegt: ‘Ik ben de zoon van uw knecht Isaï’ (1 Samuël 17:55-58). Van waar deze wonderlijke gang van zaken?
Neher schrijft hierover: Men vergeet dat de door David aan het hof verleende diensten periodiek waren (…) en bovenal dat zij in het geheim plaatsvonden, want alleen de vertrouwelingen wisten dat koning Saul aan aanvallen van krankzinnigheid ten prooi was. Het volk wist niets van de ziekte van de koning. Maar op de avond van het duel wordt David voor de vuurproef gesteld. In dit toneel met een groot publiek, want het hele volk is er getuige van, klampen Saul en Abner zich vast aan de fictie van de hofetiquette, die zwijgt over zaken die belastend voor de koning zijn. Beiden wenden voor niet te weten wie David is. Alles zal nu afhangen van het antwoord van David. Welnu, in de opperste beheersing van zijn persoonlijkheid trekt David scherpzinnig de grens van zijn antwoord. Hij eerbiedigt de verbintenis tussen hem en het Hof aangegaan, hij eerbiedigt de fabel van de koninklijke integriteit. David zwijgt over de werkelijke gang van zaken. Dit verklaart het volgende vers (1 Samuël 18:1), waarin verteld wordt dat de ziel van Sauls zoon Jonathan zich verbond aan de ziel van David. Het is om Davids weloverwogen zwijgen (beroep op de stilte) teneinde Sauls waardigheid te redden, dat Jonathan David liefkreeg. Dit is slechts één parel van exegese die men in dit boek zal vinden.
Deze boekbespreking verscheen eerder in: Judaica Bulletin 6 nr. 3, april 1993.