Alles komt goed – Stef Bos
PREEK VAN DE LEEK
Op zondagen beklommen leken de preekstoel van de Doopsgezinde Singelkerk (Singel 452, Amsterdam).
Mensen die in de samenleving van zich hebben laten horen.
Of ze nou gelovig zijn of niet, gepreekt hebben ze nog nooit.
Op 23 november 2014 hield Stef Bos zijn preek:
website: https://www.preekvandeleek.amsterdam/leek/stef-bos/
De eerste podiumervaring deed Stef Bos in zijn studententijd op met het cabaretduo Kaliber. Hij volgt de Lerarenopleiding in Utrecht en de theateropleiding aan het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst in Antwerpen en werkt daarna als acteur en songwriter. In 1991 breekt hij met de single ‘Papa’ door tot het grote publiek. Vanaf het begin gaat Bos met zijn muziek het theater in. Afgelopen zomer maakte Bos een tournee door Zuid-Afrika, België en Nederland in aanloop naar zijn nieuwe cd ‘Mooie Waanzinnige Wereld’. In 2015 viert hij zijn 25-jarig bestaan als musicus en kleinkunstenaar.
Bekijk preek Stef Bos – https://www.npostart.nl/stef-bos-preekt-npo-spirit/24-11-2014/WO_NCRV_714214
Lees preek Stef Bos
Bekijk foto’s Stef Bos
Alles komt goed
Nu ik alles heb verloren
En de stilte mij verwacht
En ik mijzelf heb teruggevonden
Daar waar ik dacht dat ik niet was
Nu ik alles los moet laten
En het donker mij omarmd
Alle grond is weggeslagen
Moe gevochten en gestrand
Sta ik in de open vlakte
Weet niet wat nog te geloven
En ik heb niets meer te verliezen
Dus ik geef me beter over
Nu ik de grens heb leren kennen
Tot waar mijn handen kunnen gaan
Nu ik weet wat mij te doen staat
Gebouwd op wat ik heb gedaan
Nu ik zie hoe op het nulpunt
Ik door de leegte wordt gered
En verbaasd ben hoeveel liefde
Zich altijd weer naar buiten vecht
Ik sta hier in de open vlakte
Weet niet wat nog te geloven
En ik heb niets meer te verliezen
Dus ik geef me beter over
Het verhaal van Job heeft mij jaren gelegen geïnspireerd tot deze tekst. Dat is voor mij ook het schitterende van de menselijke cultuur: het een roept het ander op. Ik lees het voor, omdat ik denk dat Job een ongelofelijk belangrijk deel is van onze menselijke mythologie. Of je gelooft of niet, doet er niet toe. We zijn de laatste jaren niet altijd even omzichtig omgegaan met ons culturele erfgoed. Dit is een verhaal dat veel mensen zou kunnen helpen, in een tijd als deze waarin we onszelf voorbij lopen en we dikwijls in een crisis terecht komen die we hadden kunnen vermijden als we zouden weten hoe het leven kan verlopen. We zijn zo geënt geraakt op materieel geluk – ik net zo goed, ik sluit me zelf niet buiten. Maar wat ik soms voel als ik op straat loop, is een soort ongelukkige leegte. Dat heeft volgens mij hiermee te maken. Daarom wil ik het over Job hebben vandaag.
Een paar jaar geleden las ik het boek van Job weer. Het was voor een project van de NCRV waarbij ik werd gevraagd om de Bijbel in te duiken en twaalf liederen te schrijven gebaseerd op onze mythologie. Als jongetje kende ik het verhaal als een verhaal van een enorme pechvogel. Bad luck, Job. Hij krijgt alles en hij verliest alles. Niet alleen de ezelin en de slavin, ook zijn vrouw en z’n kinderen gaan er aan, op een gegeven moment is het totale kaalslag voor die man. Toen ik zijn verhaal begon te lezen, had ik het gevoel dat ik Sartre zat te lezen. Ik wist niet hoe schitterend dat boek is. Dat hij een conversatie krijgt met al zijn kameraden over wat hem overkomt, en wat de reden daarvoor is. Of dat God is, of dat hij al die ellende over zichzelf heeft afgeroepen. Ik vond het ontzettend fascinerend, dat boek. Ik dacht: wat is er met ons gebeurd, dat ik het vroeger niet als zodanig heb geleerd en ervaren?
Toen moest ik denken aan Bruce Chatwin, die songlines heeft geschreven over de Aboriginal-cultuur die heel dicht aanligt tegen die van de Bosjesmannen in Zuid-Afrika. Zij hebben ooit het hele Australische continent topografisch in kaart gebracht met muziek. Heel simpel: je leert als jongetje in een dorp een lied. Dat lied kan zijn: lange weg, lange weg, grote boom, grote boom, grijze berg, grijze berg, rode plant, rode plant – bij wijze van spreken, ik verzin nu maar iets. Ze leerden zo’n lied binnen
die cultuur in dat dorp gedurende 16 jaar. En dan wordt het tijd om volwassen te worden en worden ze naar buiten gestuurd. Zodra ze het dorp verlaten, zingen ze dat lied, in een specifiek tempo, en zien ze alles wat ze zingen. Zij leren een lied waarmee ze dus eigenlijk, als je het overdrachtelijk maakt, het leven leren kennen. Volgens mij zou dat ook de kern van onderwijs of opvoeding moeten zijn. Ook al begrijp ik natuurlijk als zestienjarige nog niet wat het is om als veertigjarige met mijn kop tegen de muur te lopen. Maar het feit dat iemand mij zegt: vroeg of laat gaat het een keer gebeuren, je moet je geen zorgen maken, Job. Je zult een keer in de stront terecht komen, en je komt daar ook weer uit. Ik dacht, toen ik het boek van Job aan het lezen was: wat jammer dat die functie van de mythologie, van de Bijbel in dit geval, zo over het hoofd wordt gezien. Want dit zijn ónze songlines, zoals ze dat in de Aboriginal-cultuur noemen. Elke dorp in Australië heeft zijn eigen lied om de omgeving te beschrijven, voor als je het dorp verlaat. Het is fascinerend hoe dat hele continent muzikaal in kaart is gebracht. Een brug tot het leven, dacht ik bij mezelf, want dat is iets wat ik soms heb gemist. Maar tegelijkertijd is het me soms wel overkomen, mensen die voor mij van belang zijn geweest: mijn ouders, mijn leraar literatuur – een Rus in Antwerpen, hebben me op weg geholpen. Mensen die mij hebben verteld: Stef, tot je 35e moet je gewoon het hele spectrum opzoeken, en daarna wijst zich vanzelf wat de richting in jouw leven is. Het gevoel te hebben dat ik tot mijn 35ste de tijd had, heeft mij veel ellende bespaard. Ik kon wat rotzooien tussendoor.
Bij het boek van Job dacht ik: wat was mijn kaalslagmoment? Het gebeurde rond mijn veertigste en ik had het eigenlijk kunnen weten. Ik had het kunnen weten, want ik besefte nadien dat je het eerste deel van je leven bezig bent om te worden wie je zou willen zijn. Wie je denkt te moeten zijn voor anderen, voor je geliefde, voor je ouders, voor de samenleving. Verwachtingen die er zijn. Er komt een natuurlijk omslagpunt. Ik denk dat het goed is dat je het eerste deel van je leven bezig bent met boven jezelf uitstijgen, iets te willen zijn wat je misschien niet bent, want vroeg of laat gaat het wel ergens naar toe. Maar rond je veertigste is er een moment, ik noem het maar de pauze in de wedstrijd des levens, dat je voelt: nu moet ik worden wie ik werkelijk ben. Nu moet ik zingen die ik ben of zoals Raymond van het Groenewoud tegen me zei: ‘ge moet zingen wie dat ge zijt’. Hij was ook iemand die me op een weg zette, want tien jaar later ontdekte ik pas wat hij bedoelde. Op dat moment van het absolute niet meer weten, wist ik ook niet meer wat ik moest schrijven. Ik wist ook niet dat dat misschien wel het meest interessante moment van mijn leven was. Want dat lees je in het boek van Job terug. De conversaties die hij heeft met zijn vrienden, had hij niet toen hij nog niets verloren had. Ineens gaat het ergens over. Het moment van die catharsis leidt ergens naar toe. Zoals mijn moeder vroeger zei, die 14 was toen de oorlog begon en de hongerwinter heeft meegemaakt: ‘jongen, alles komt goed’. Ze had ook nog een variant: ‘jongen, aan het eind komt alles goed’. Dus als het nog niet goed is, is het gewoon nog niet het eind, dan moet je nog even wachten. Het is goed om dergelijke songlines te krijgen, waardoor je iets weet van het leven… Dat je een soort parcours moet afleggen om je te kunnen ontwikkelen. En dat je, om het avontuur van het leven aan te gaan, ook een paar keer met je kop tegen de muur aan moet lopen. Toen ik het meemaakte, zo rond mijn veertigste, was er natuurlijk eerst de paniek. Ik wist niet dat het een overgangsperiode was. En ontdekte toen mijzelf via een onnozel boekje. Het boekje bleek later van een Zuid-Afrikaanse dominee, zijn naam is Murray Jansen. Ik liep in enige verwarring door Pretoria, liep binnen in een tweedehands boekwinkel en zag een boekje liggen met de titel Waar Kom Ek Vandaan. Er stond een getekende baby op de voorkant, maar het was wel precies de vraag die ik me stelde: waar kom ik in godsnaam vandaan? Ik ben geboren in Veenendaal, kom uit een mooi, licht gelovig nest, ben naar Utrecht gegaan, naar Antwerpen, ben uiteindelijk in Zuid-Afrika terecht gekomen. Ik was in verwarring en ik wist niet meer waar ik vandaan kwam. Mensen vroegen het aan me: wat ben je nu eigenlijk, een Belg of een Nederlander of hoor je meer in Zuid-Afrika? Ik wist toen nog niet dat ik vooral van mezelf moet zijn, en dat die drie landen perfect in mezelf kunnen samenkomen. Ik was in verwarring en zie dat boekje. Ik denk: Bos, dat boekje moet je nu lezen! Dat is een soort van intuïtie die je af en toe in je leven moet volgen. Dus ik neem het boekje mee. Het bleek seksuele voorlichting in het Afrikaans te zijn…
Afrikaans is voor ons Nederlanders een fascinerende taal. Het Afrikaanse woord voor touch-screen is streelpaneel. Het is een cultuur die voortdurende zoekt naar zijn eigen authenticiteit. Ik begin dat boekje te lezen. Deze man wilde de kinderen echt vertellen hoe het in elkaar zat, maar wel met de religieuze betekenis erachter. Het is een wonder hoe de Here dit geregeld heeft. Maar je ziet mama en papa op een gegeven moment wel in een bedje liggen en iets onduidelijks doen onder de dekens. Spermatozoïden noemt hij paddavisjes, kikkervisjes, ze zien er ook een beetje zo uit met die dikke kop en het staartje. Hij vertelt dat op de dag van de beslissing die paddavisjes bij elkaar komen voor een wedstrijd. Miljoenen, miljoenen moeten zwemmen. En zodra de vader het startsein geeft aan de moeder, beginnen al die kikkervisjes als gekken te zwemmen. En ze zwemmen en zwemmen en zwemmen… Eén zo’n kikkervisje tikt aan het einde van de rit als eerste aan, hij is de winnaar. Toen ik dat las, dacht ik: Bos, jij hebt niets te klagen. Je bent de winnaar. Ik besefte het alleen niet meer. Allemaal zoals wij hier nu zitten, zijn we winnaars. Je kunt je wel eens gedeprimeerd voelen, maar dan moet je niet meteen naar de Prozac grijpen of naar de psychotherapeut gaan. Er zijn miljarden spermatozoïden die vandaag in de Singelkerk hadden willen zitten! Maar ze zijn nutteloos doorgespoeld of op en andere manier geëindigd. Het is toch fascinerend om dat te ontdekken? Het is één van de wonderen des levens. En of u dat nou aan een God toeschrijft of aan het toeval, maakt niet uit. Wij zijn de gelukkigen, wij hebben de bingo gewonnen! Dat besefte ik toen ik dat boekje zat te lezen. Aan het einde zei Murray Jansen: het is een wonder hoe de Here dit geregeld heeft. Ik was één stap uit de crisis.
Ik vertrok toen naar een prachtige plek ergens in de Kaap. Ik had mensen leren kennen, een theaterdirectrice die me zei dat ik wat rust nodig had. Ze zei: we hebben een huis in Witzand, ga daar naar toe, hier is de sleutel. En ik vertrok. Het was winter in Zuid-Afrika, ’s nachts koud, overdag aangenaam. Het was een dorp waar niemand was. En dat is af en toe goed, net als in het geval van Job. Om goed met jezelf geconfronteerd te worden, moet je je terugtrekken op een plek en eens goed
in de spiegel kijken. Dat was voor mij Witzand, Witzand was mijn spiegel. Ik kwam daar en las verder in dat verhaal van Murray Jansen. En ineens kwamen er dingen terug in mijn hoofd. Vreemd. Mijn vrouw zegt dikwijls: ‘Stef, je hebt niet veel talent, maar je hebt een goed geheugen’. Ik kan mij namelijk mijn eigen geboorte herinneren. Ik weet, liegen is niet toegestaan op de preekstoel, wel in het theater, maar ik ga het toch proberen. Ik kan me mijn eigen geboorte herinneren. Dat kwam door dat boekje. Ineens zag ik die kikkervisjes zwemmen en zag ik mezelf weer gaan. Ik ben nooit een winnaar geweest, heb nooit een prijs gewonnen van belang, maar die prijs heb ik wel gewonnen, bedacht ik opeens. Ik zie mij nog gaan in die grote rivier, met die miljoenen spermatozoïden, en ik denk: Bos, het is nu of nooit. Nu moet je er voor gaan, jongen. En ik ging als een speer! Ik tikte aan als eerste en zag de prijs die voor mij stond: een eicel. Ik ging er naar toe, dacht haar vast te pakken als een beker die ik had gewonnen, maar precies het omgekeerde gebeurde: zij zoog mij op. En opeens waren wij van twee één geworden. Dat weet ik ook nog goed. En toen begon er een wonderbaarlijk proces. Ik begon te groeien. Ik zat in de buik van mijn moeder. Ik wist toen nog niet dat het de buik van mijn moeder was. Het was een ruimte, eindeloos groot. En ik denk: top, dit is de plek waar ik wil zijn, dit is het paradijs. Perfecte temperatuur van water, gratis eten via een slang die mijn smoel binnen kwam. Na een paar maanden werd het ongemakkelijk. De ruimte komt op mij af. De ruimte werd kleiner. Ik denk: wat gebeurt hier? Ik wist niet wat er aan het gebeuren was, ik wist natuurlijk ook niet dat ik aan het groeien was. Nee, ik denk: die ruimte komt op mij af. Na negen maanden zit ik in zo’n ongemakkelijke houding dat ik denk: Bos, jij bent Job, daar ga je jongen, dit gaat helemaal verkeerd. Die ruimte begint mij zo samen te drukken dat ik in een ongemakkelijke houding moet gaan zitten. En op het moment dat ik dacht: dit is mijn einde, zie ik opeens een tunnel, met aan het einde licht. En ik voel mijn kop en denk: dat gaat nooit lukken. Totaal in paniek, weer in een geweldige crisissituatie, denk ik: dit is het einde. Op dat moment – noem het God, noem het een wonder, noem het de natuur, er zijn vele benamingen voor – op dat moment is er een kracht die boven ons uit gaat. Ik wist toen natuurlijk niet dat het de spieren van mijn moeder waren. Maar ook mijn moeder zei later over mijn geboorte: iets kwam over mij als een kracht die groter was dan ik. Ik heb bij mijn vrouw twee kinderen ter wereld zien komen, ontdekte toen ook hoe pathetisch wij mannen zijn als het gaat om pijn, en zie haar bezig en kon niets anders zeggen dan: dit is een wonder. De manier waarop zij in een soort oerkracht terecht
kwam om die kinderen de wereld op te zetten, fenomenaal.
Ik kwam in dat verhaal terug bij mezelf. Ik denk: dit gaat mis. Ik kom nooit door die tunnel heen. Maar die kracht was daar. Die kracht was daar en toen een ontploffing en toen kwam ik toch door dat gat heen, met mijn kop door een veel te kleine buis. Dat dacht ik allemaal toen ik dat boekje van Murray Jansen zat te lezen. Ik dacht: dit gebeurt dus een paar keer in je leven, je wordt geboren. Daarvoor heb je wel een crisis nodig. Je wordt geboren, je moet door een te kleine ruimte. Je denkt in het begin: ach, laat maar zitten, ik heb het gehad. Hoe ouder je wordt, hoe vaker je dat denkt. Mijn vader zei het wel eens, 92 geworden: jongen, ik heb het nu gehad, ik wil dit niet meer. Ik zeg: papa, kom aan, je moet daar nog doorheen. Het leven is een avontuur. En je moet de schoonheid en de lelijkheid samen pakken. Eenmaal daar doorheen dacht ik bij mezelf: dit gebeurt dus een paar keer in je leven. Je zit in een ruimte die op je afkomt. Denk je. Je denkt dat de ruimte op je af komt. Het kan je huwelijk zijn, de samenleving waar je geen bal meer van begrijpt, de tijd waarin je leeft, die vol oppervlakkigheid is, het cynisme dat je overkomt. Maar het is niet de ruimte die op jou afkomt, jij bent het die groeit. Maar om dat om te keren, dat duurt even. En dan opeens voel je: oké, als ik het ben die groeit, moet ik naar die andere ruimte. En eenmaal in die andere ruimte, want dat was het wonderlijke na mijn geboorte, weg uit mijn moeder, kwam ik weer in een gigantische ruimte, het heelal. En daarna is het nog een paar keer gebeurd in mijn leven, dat die ruimte kleiner werd. Toen wist ik wat me te doen: gewoon door die buis, jongen. Dat is wat ik dacht toen ik het verhaal van Job zat te lezen. Je ziet wat er bij hem gebeurt. Het is volstrekt onverklaarbaar dat hij alles kwijtraakt. Het kan ons allemaal overkomen, met een ziekte of als je in het verkeerde land geboren wordt. Het kan ons allemaal gebeuren. Maar zoals mijn moeder zei: jongen, denk aan Job, en alles komt goed.
Stef Bos,
Amsterdam, 23 november 2014