Meister Eckhart o.p.
MEISTER ECKHART o.p. (1260-1328)
DE VOORNAAMSTE THEMA’S IN ZIJN GELOVEN
auteur: Leo Raph. De Jong o.p.
datum: augustus 217
website: https://dominicanen.nl/
Ik wil de voornaamste thema’s in het geloven van Meister Eckhart o.p. langs de volgende lijnen
beschrijven:
1) Apofatisch;
2) Leegte;
3) Loslaten en overgave;
4) Panentheïsme;
5) Godsgeboorte in de ziel.
1) Apofatisch
Apofatisch betekent letterlijk: ‘Neen zeggen’; ‘ontkennen’.
Heel vaak kwamen gelovigen in allerlei godsdiensten tot het besef, dat het Mysterie, dat in onze cultuur ‘God’ genoemd wordt, niet in woorden of gedachtenconstructies te vatten is; wij kunnen dit alles en allen Overstijgende niet in onze woorden begrijpen, omdat al onze begrippen uit ónze manier van kennen stammen.
Wij kennen de werkelijkheid via begrippen: dit is niet dat en dat is niet dit. Water is geen berg, een boom is geen mens, een hond is geen olifant. Wij objectiveren de werkelijkheid in ons kennen: maken haar dus tot object, tot slechts dit, of slechts dat. Wij verdelen en scheiden om te begrijpen en plaatsen onszelf tegenover de werkelijkheid, alsof wij er geen onlosmakelijk onderdeel van zijn. Wij moeten immers ‘objectief’zijn. Dan plakken wij onze begrippen als etiketten op delen van de werkelijkheid, maken het zo tot de onze, maar vergeten, dat de werkelijkheid ook een eenheid en een eigen bestaan heeft, los van ons en ons kennen.
Degene, die wij ‘God’ noemen kan niet in deze manier van kennen passen, omdat het Mysterie dan beperkt en vermenselijkt zou zijn, verpakt in onze verdelende begrippen.
Wij kunnen niet zeggen: ‘Je hebt een appeltaart, een boom, een rivier en daarnaast heb je ook God’. In ons begrijpen raakt het Mysterie dan haar wezen kwijt, want is geen Mysterie meer, maar een soort van appeltaart of boom, be-grepen: ingesloten in de greep van het beperkende begrip, het afzonderende woord. Gelovigen, die dit beseffen, willen God bevrijden uit die gevangenis van beperkende woorden en begrippen, door ze consequent te ontkennen: Mijn God is NIET dit, maar ook niet DAT. God is NIET machtig, maar is ook NIET onmachtig; God is NIET rechtvaardig, maar ook NIET onrechtvaardig; God is NIET rooms-katholiek, maar ook NIET protestant of
hindoe.
God is niets-van-dit-alles. God is ‘no-thing’.
Meister Eckhart o.p. behoort bij die gelovigen, wier God te groots is om in onze beperkte begrippen
en woorden te passen. Hij beseft dat al onze woorden en begrippen projecties zijn op de Onnoembaarheid; projecties, die meer van ons zeggen, dan van het Mysterie.
‘God is niet goed… want ver verwijderd zijn deze drie: ‘goed’, ‘beter’ en ‘allerbest’. Hij is immer boven alles verheven. Zeg ik vervolgens: ‘God is wijs’, dan is dat niet waar; ik ben wijzer dan Hij!
Zeg ik verder: ‘God is een zijn, dan is dat niet waar; hij is veeleer zijn en niet-zijn dat uitgaat boven al wat is!
Vandaar dat Augustinus zegt: Het schoonste dat een mens over God kan zeggen, bestaat hierin dat hij uit wijsheid van innerlijke rijkdom kan zwijgen. Zwijg dus en klets niet over God, want doordat je je mond vol hebt over Hem, lieg je en doe je zonde’.1
‘Ik heb weleens gezegd: “Toen Sint Paulus niets zag, toen zag hij God. Nu keer ik dat woord om en zo is het wellicht beter: “Toen hij het Niets zag, toen zag hij God”.’ 2
2. Leegte
‘God is geen zijn en ook geen denkend zijn en evenmin dit of dat. Daarom is God leeg van alle dingen en juist daarom is Hij alle dingen’.3
Als we onze woorden en begrippen over het Mysterie loslaten – of er door levenservaringen toe gedwongen worden – opent zich de Ruime Leegte of Lege Ruimte in onze geest: de ‘Wolk van het niet-weten’.
Maar ook onze gebondenheid en afhankelijkheid van eigen ideeën, eigen bezit, eigen zekerheden, geestelijk en stoffelijk, zullen we moeten loslaten om werkelijk de Leegte te bereiken, die Meister Eckhart o.p. bedoelde.
‘De mens moet zo leeg zijn van alle dingen en werken, innerlijk zowel als uiterlijk, dat hij een eigen plaats voor God kan zijn, waarin God werken kan’ 4
‘Wat is dat laatste einddoel, waar God met zichzelf en alle schepselen rust? Het is het verborgen donker van de Eeuwige Godheid, en het is onbekend en het zal nooit bekend worden. Daar blijft God in zichzelf onbekend en het licht van de eeuwige Vader heeft daar van eeuwigheid binnen geschenen…’ 5
Voor deze Leegte in onze geest en ons leven gebruikte Meister Eckhart o.p. soms ook het woord ‘Wite’: wijdsheid, open ontvankelijkheid.
3. Loslaten en overgave
‘En daarom sprak de profeet: Waarlijk, jij bent de verborgen God (Jes. 45,15) in de grond van de
ziel, waar Gods grond en de grond van de ziel één grond zijn. Hoe meer men je zoekt, des te minder
men je vindt. Jij moet Hem zo zoeken, dat je Hem nergens vindt. Zoek je Hem niet, dan vind je Hem.
Dat wij Hem zo zoeken, dat wij eeuwig bij Hem blijven, daartoe helpe God ons. Amen.’ 6
Wat is de ‘Wegloze weg’ van Meister Eckhart o.p.?
In feite komt het er op neer, dat hij adviseert om alles weg te laten, waarin het ‘ik’van de individuele mens zich kan roeren. Hij houdt niet van het idee, dat je als het ware een ladder-vandeugden moet opklimmen om bij God te komen.
Zet jezelf maar neer, maak je leeg van alles dat jou vervult en wacht dan maar, want dan ben je als een leeg vat onder een kraan: de kraan kan niet anders dan levengevend water uitstorten. God kan Zich niet weerhouden om jou te vullen met Zichzelf, want Hij is nu eenmaal de wegschenkende liefde bij uitstek.
Zoek God dus niet, maar laat jou maar door Hem gevonden worden.
Hoe? Door jezelf zo ontvankelijk, open en leeg als mogelijk te maken; door stil te worden en dan jezelf over te geven. Hoe leger ik ben, des te meer kan ik door God vervuld worden.
Toch geeft dit niet precies weer, wat Meister Eckhart o.p. eigenlijk wil zeggen, ook al gebruikte hij het beeld van de lege vaten. Eigenlijk wilde hij zeggen, dat God al in de diepte van mijn geest aanwezig is, maar dat ik mijzelf leeg en ruim moet maken, zodat die God-in-mij kan groeien. Zodat God in mij geboren en volgroeid kan worden. Hoe leger ik ben, des te ruimer ben ik en des te groter kan God in mij groeien.
‘Ik heb wel eens gezegd dat er in de geest een kracht is die alleen vrij is… Ik heb wel eens gezegd dat het een vonkje is. Maar nu zeg ik: het is dit noch dat; niettemin is het een iets dat verhevener is boven dit en dat dan de hemel boven de aarde…
Het is vrij van alle namen en naakt van alle vormen, helemaal leeg en vrij, zoals God leeg en vrij in zichzelf is. Het is zo volledig één en enkelvoudig als God één en enkelvoudig is, zodat men met geen enkele vergelijking of wijze naar binnen vermag te kijken.
Die kracht namelijk… waarin God bloeiend en groeiend met heel Zijn Godheid is en waar de geest in God is, in deze zelfde kracht baart de Vader zijn eengeboren Zoon zo waarlijk als in Zichzelf, want Hij leeft werkelijk in deze kracht…
Als ge met uw hart zoudt kennen, zoudt ge wel begrijpen wat ik zeg. Want het is waar en de waarheid zegt het zelf… Met dit deel is de ziel aan God gelijk en verder niet. Wat ik u gezegd heb is waar. Daarvoor neem ik de waarheid tot getuige en mijn ziel tot onderpand’. 7
De kracht van de uitspraken in deze preek geven voor mij aan, dat dit thema – de geboorte van God in de ziel – Meister Eckhart o.p. heel dierbaar was.
4. Panentheïsme
‘Neem God in alle dingen, want God is in alle dingen’. 8
Meister Eckhart o.p. sprak heel veel over Degene, over Wie volgens hem niet werkelijk te spreken is! Wonderlijke tegenstrijdigheid, die juist in haar onmogelijke combinatie de wijdte opent van het Onzegbare, de open vlakte voorbij al onze woorden. Hoe zou een minnaar immers kunnen zwijgen over zijn geliefde, zelfs als Zij voorbij alle woorden is?!
Panentheïsme, wat verstaan wij onder die benaming?
‘Panentheïsme is een manier van spreken over God en de wereld die je ergens kunt plaatsen tussen pantheïsme (‘alles is God’) en klassiek theïsme (God en de wereld zijn strikt van elkaar onderscheiden). Panentheïsme ziet de wereld als een beweging in God. Het is een manier van denken die de moderne blik op deze wereld (worden in plaats van zijn, beweging en dynamiek in plaats van stilstand) theologisch vruchtbaar wil maken. In het wordingsproces van deze wereld ‘wordt God’ zelf ook’.
Dat zegt Catherine Keller in een interview in de Verdieping van dagblad Trouw in maart 2017. Deze visie heet in dit interview ‘modern’, maar is al terug te vinden in de ideeën van Meister Eckhart o.p.
(Over Genesis 1.) ‘Het zijn is God… Dus als God niet is, is er niets… God werkt alles, wat Hij schept, werkt en doet, in Zichzelf. Want wat buiten God is en buiten God wordt, is en wordt buiten het zijn. Ja, dan wordt het absoluut niet, want het zijn is de grens van alle worden… het is dus een verkeerde voorstelling, alsof God de geschapen dingen buiten Zichzelf gezet had in een soort van onbegrensde leegte.
God riep de dingen uit het niets: uit het niet-zijn, tot het zijn, dat zij in Hem vinden. Waar zouden de schepselen kunnen zijn, als ze niet in het zijn, als oergrond, zouden zijn? … Buiten het zijn kan er niets zijn…
Hij heeft dus alles “In den beginne” geschapen, want in Zichzelf, in het “in den beginne” zelf. God heeft alles zo geschapen, dat Hij niet met scheppen opgehouden is, maar dat Hij altijd door schept en tot scheppen komt. 9
God is als een geestelijke bol, waarvan het middelpunt overal en de oppervlakte nergens is… Er is (bij God) alleen maar het enige NU van de eeuwigheid, en dat was er toen God de wereld schiep. Alleen niet goed opgeleide mensen maken dus de valse vooronderstelling, dat er vóór de schepping een tijdsduur of een wachten op een tijdstip is, waar er geen tijd is. 10
Dit besef, dat God aanwezig is in alles wat bestaat en leeft, omschreef Meister Eckhart o.p. in een preek:
‘Slechts voor mijn uiterlijke mens smaken alle schepselen als schepsel, zoals wijn en brood en vlees. Voor mijn innerlijke mens echter smaakt niets als schepsel, maar als gave Gods. Maar voor mijn meest innerlijke mens smaakt het ook niet als gave Gods, maar als eeuwig’. 11
Voor Eckhart is dus datgene, dat wij de ‘gewone werkelijkheid’ noemen, het Lichaam van God. En omdat wij zelf deel zijn van de werkelijkheid en in eenheid en afhankelijkheid verbonden zijn met de werkelijkheid, zijn ook wij in God, als een cel in mijn lichaam of een druppel in de oceaan; als een golfje in de Zee-van-Barmhartigheid, waar ik niet uit kan vallen, kome wat komt.
5. Godsgeboorte in de ziel
Voor Eckhart behoeven de mens en God niet verenigd te worden, bij voorbeeld in liefde, want ze zijn al principiëel één . De grond van de menselijke geest en God zijn één en dezelfde. En die eenheid, waarin God , waarin al wat bestaat en leeft en waarin ook ik besta, heet voor hem ‘barmhartigheid’. De God, in Wie Eckhart gelooft, IS barmhartigheid.
‘Weliswaar zijn waarheid, rijkdom en goedheid Godsnamen, ofschoon de ene meer van Hem zegt dan de andere, maar het hoogste werk van God is barmhartigheid. Dit betekent, dat God de ziel plaatst in het hoogste en zuiverste dat zij kan ontvangen: in de wijdte, in de zee, in een ondoorgrondelijke zee; daar verricht God barmhartigheid’…
‘De rede neemt God zoals Hij in haar gekend wordt; zij kan Hem echter nooit omvatten in de zee van Zijn ondoorgrondelijkheid. Ik zeg: boven deze beide, boven het kennen en de liefde uit, rijst de barmhartigheid. In het hoogste en zuiverste dat God verrichten kan, daar verricht God barmhartigheid’. 12
‘Hier wordt het woord waar, dat de profeet sprak in het boek de Psalmen: “abyssus abyssum invocat”, de afgrond leidt de afgrond binnen. De afgrond die geschapen is leidt de ongeschapen afgrond in zich binnen en die twee afgronden worden een enige één, een louter goddelijk zijn, en daar heeft de geest zich verloren in Gods Geest, in de grondeloze zee is hij verdronken”. 13
Het liefst zou Eckhart willen, dat wij in die barmhartigheid kunnen werken ‘Zonder waarom’. Niet om goed te zijn; niet om Gods wil te doen; niet omdat ik dat volgens mijn geloof verplicht ben; niet om in Gods welbehagen te komen. En zeker niet om er de hemel mee te verdienen of er een rekening van goede werken mee op te bouwen. Want, zo zegt hij spottend: ‘Dan houd je van God, zoals je van een koe houdt. Die bemin je ook, maar dan vanwege de huid en de melk.’
Zonder waarom. Als vanzelf, zonder er verder bij na te denken of erbij stil te staan, omdat niets in mij meer de werking van de barmhartigheid, die God in mij is, in de weg staat. Dan werk niet ik, maar God werkt door mij. Ik ben dan transcendent voor het Transcendente: totaal doorschijnend voor het grote innerlijke Licht.
Dan is God werkelijk ook in mij mens geworden, zoals eens, in Jezus van Nazareth, die kon zeggen: ‘Wie mij ziet, ziet de vader’.
Naschrift. Samenvatting door Meister Eckhart o.p. zelf
Meister Eckhart o.p. vatte zelf zijn inzichten als volgt samen in een preek:
‘Wanneer ik preek, spreek ik gewoonlijk op de eerste plaats over de afgescheidenheid, dat een mens leeg moet worden van zichzelf en alle dingen. Op de tweede plaats dat hij opnieuw geboren moet worden in het ene goede en dat is God. Ten derde dat de mens moet weten van de grote adel die God in zijn ziel heeft neergelegd; daardoor kan hij in het wonderbare leven van God komen. Op de vierde plaats spreek ik over de louterheid van Gods natuur – onuitsprekelijk is de zuiverheid van de Goddelijke natuur’. 14
Augustus 2017
Leerhuis Spiritualiteit, no.40.
Leo Raph. A. de Jong o.p.
Voetnoten
1 Meister Eckhart o.p.: preek: ‘Renovamini spiritu mentis vestrae’
FRANS MAAS: ‘Van God houden als van Niemand`. Kampen – Averbode, 1997, blz.119.
2 Preek: “Een korte tijd, en gij zult mij niet meer zien”.)
3 Preek: ‘Beati pauperes spiritu’. FR. MAAS, blz. 107.
4 Preek’ Beati pauperes spiritu’. FR.MAAS, blz. 107.
5 Preek: ‘Ave gratia plena’. FR. MAAS, blz.78.
6 Preek: ‘Homo quidam nobilis abiit in regionem longinam’.
7 Preek: ‘Intravit Jesus in quoddam castellum’. FR. MAAS, blz.42-44.
8 Preek: ‘Praedica verbum’. FR. MAAS, blz. 124.
9 Opus tripartitum. 10 Preek: “Ontvangt de wapenrusting Gods”.
11 Preek: ‘Nolite timere eos’. FR. MAAS, blz. 85.
12 Preek: ‘Populi eius’. FR.MAAS, blz. 62 en 63. 13 JOHANNES TAULER o.p. (1300-1361)Preek: “Hij ging in een schip, dat van Simon was”.(Lucas 5,3.) C.O. JELLEMA, Heinrich Seuze, het boek der waarheid; Johannes Tauler preken. Groningen 2004. blz. 112-114.
14 FR. MAAS, geciteerde werk, blz. 13.