02 – de ontvangst (c)
Geplaatst door Dineke van Kooten op 27 maart 2011
Praktijkvoorbeelden
Wanneer er op het werk of in de kerk een andere leider komt òf iemand nieuw is en hij invloed blijkt te hebben, én die persoon het anders wil doen dan wij gewend zijn, dan worden we onrustig. Zo komt het voor dat mensen begeleiding willen omdat hij of zij “handvatten wil om met die ander om te gaan”. Meestal bedoelen ze dan om die ander aan te kunnen. Die ander die het anders wil gaan doen, die moet veranderen en dat willen zij gaan doen.
Wij worden onrustig als iemand anders denkt, laat staan als hij veranderingen wil aanbrengen, omdat we dan het gevoel krijgen dat de poten onder onze stoel ‘veiligheid’ – van “zo zijn we het gewend” – worden afgezaagd. Maar begeleiding – zowel in supervisie, als coaching – gaat niet over: Hoe word ik die ander de baas? Hoe laat ik die ander doen wat ik wil?, maar over: Wat doet dat nu met mij? Waarom vind ik deze situatie zo onveilig? Wat is veiligheid voor mij? Hoe kan ik veiligheid creëren in een situatie die veranderingen te weeg brengt. Welke waarden en normen wil ik meenemen in een veranderende situatie en waarom? Voor welke onderdelen van de verandering heb ik begrip? Waar ben ik bang voor?
Gaandeweg blijkt dan in het begeleidingsproces dat onveiligheid ons in de verdediging drukt en ons denken blokkeert, maar zodra we kunnen benoemen wat er aan de hand is, dan blijkt de angst niet altijd reëel te zijn, maar die angst leert mij juist waar ik behoefte aan heb, wat ik belangrijk vind.
Veelal blijkt dat we onszelf vastzetten door te denken: Zo is het en zo moet het! Maar ook door te denken: Zo moet het blijven! Die wet willen we niet van anderen accepteren, maar wel aan anderen opleggen. En dat zorgt juist voor problemen, want ik geef daarmee die ander geen recht op eigen denken. Hij moet het doen zoals ik vind dat het moet gaan; moet zijn of moet blijven.
Als twee mensen tegenover elkaar staan, elkaar aankijkend en elkaar een hand gevend (stel persoon A en persoon B, zie situatie 1), dan wil persoon A persoon B graag in de hoek achter zijn (B’s) rug duwen, want dat is zijn (A’s) mening, zo moet het en zo is het. Persoon B echter wil persoon A graag in de hoek achter zijn (A’s) rug hebben, omdat dat zijn (B’s) mening is. En zo wordt het een krachtmeting, zonder dat men naar elkaar luistert. Ze duwen en duwen. De sterkste overwint…
Maar deze situatie is onbevredigend. De overwinning is alleen voor dat moment EN moet bij elke kleine wijziging weer bevochten worden. B is niet overtuigd (en staat vaak nog met zijn rug in de hoek) en zal zijn best doen om op elk ander (onverwacht) moment zijn eigen mening door te drukken, zelfs door sabotage en/of het opstoken van anderen.
Een andere beproefde en effectievere methode is eerst naar elkaars mening te kijken en te luisteren. Persoon A en B staan naast elkaar, met de gezichten dezelfde kant op (A staat rechts van B) en ze geven elkaar de rechterhand. Samen kijken ze naar de mening van Persoon B. Persoon A luistert aandachtig en geeft terug wat hij gehoord heeft (situatie 2): “Dus jij vindt dat…” en hij vraagt door naar het hoe en waarom.
Persoon B voelt zich gezien en serieus genomen. Dan doet hij een stap rechtsom en Persoon B volgt – omdat ze elkaar vasthouden – zonder extra energie en zo kijken ze samen naar de mening van A (situatie 3).
Wanneer ik deze oefening letterlijk doe met mijn cliënten dan kijken ze me meestal hoogst verbaasd aan. Deze lichamelijke ervaring vergeten ze nooit meer en kunnen ze steeds beter toepassen, welke positie ze ook hebben.
En ander vraag is: Hoe manipuleerbaar ben ik? Er zijn mensen die met alle winden meewaaien, zonder zich af te vragen naar het hoe en het waarom van iets. Men is ongelooflijk bang dat de ander hem niet aardig en juist bekrompen zal vinden als hij voor zijn mening uitkomt. Dat ervaart hij dan als een afwijzing en ten diepste is dat de angst om er niet te mogen zijn. Afkeuring = geen bestaansrecht! Zo voelt het voor deze persoon. Vaak zit daar de ervaring achter dat men alleen maar goed is, als men het met de ander eens is. Hij vergeet dan zijn eigen persoonlijkheid. Die heeft hij al vroeg leren verstoppen. In mijn praktijk help ik dan deze persoon te zoeken naar: Wie ben ik? en Wat wil ik?. Een soms uiterst moeizaam traject omdat men zichzelf ergens geleerd heeft: Wat ik vind, is niet belangrijk! Wat ik vind, is dom. We vragen God ons bekend te maken:
– welke leugens hem in hun greep houden (bijv. ik ben niet belangrijk om naar te luisteren);
– welk oordeel hij ten onrecht aanvaard heeft en (bijv. waardeloos);
– welk geloften hij als reactie daarop over zijn eigen leven heeft afgelegd (bijv. ik ben dom).
gebed
Heer, wilt U mijn ogen openen voor situaties waarin ik mijn denkkaders koste wat het kost wil vasthouden?
Heer, wilt U mij leren waar ik bang voor ben bij verandering?
Wilt u me laten zien dat U alles in de hand houdt ook al lijkt alles te veranderen? Omdat U zelfs de wolken, lucht en winden het spoor en de baan wijst, zodat U ook wel wegen weet te vinden waarlangs mijn voet kan gaan[i].
Heer, maar wilt U ook mijn ogen openen voor situaties waarin ik mijn eigenheid bij voorbaat heb los gelaten, terwijl dat juist niet nodig was?
Heer, wilt U de leugens die mij in hun greep houden openbaar maken? Wilt u het oordeel van anderen, dat ik ten onrechte aanvaard heb zichtbaar maken, zodat ik het kan verbreken? Wilt U de geloften die ik over mijn leven heb afgelegd als neonletters mij te binnen brengen, zodat ik ze in Uw naam kan beëindigen.
Heer, wilt U mij laten zien welke gedachten U over mij heeft? Hoe U naar mij kijkt? Wilt U mijn aandacht daarop vestigen?
[i] Gezang 427 – Liedboek voor de Kerken 1973