02 – de ontvangst (b)
Geplaatst door Dineke van Kooten op 13 maart 2011
Wat zegt dit Bijbelgedeelte mij?
De Egyptenaren beoordeelden elkaar niet op hun talenten en karakter, maar op hun plaats in de maatschappelijke en economische orde. Dat is iets wat wij ook in onze tijd kennen. Het is belangrijker wat je doet of in welke auto je rijdt en in welk huis je woont of hoe vaak je op vakantie gaat, dan dat je talenten en karakter hebt. En hoe is dat in de kerk of gemeente? Is het daar anders?
In het dagelijks leven meten we elkaar: ben ik meer dan jij of ben ik minder. In Egypte zijn we geneigd de ander òf boven ons te stellen, omdat hij beter is (op welk terrein dan ook) òf onder ons te plaatsen, omdat wij onszelf beter vinden dan de ander. In het eerste geval laten wij ons heel gemakkelijk manipuleren door de ander. Want als we doen zoals hij het doet, dan kan er iets van zijn roem ook op ons afstralen en zijn we daardoor ook wat.
In het tweede geval manipuleren wij de ander. We voelen ons beter en willen dat anderen het doen zoals wij het doen, dat is voor zijn bestwil. Maar de echte reden is dat we graag willen dat iemand naar ons opkijkt, want daardoor voelen we ons van waarde. We hebben dan het idee dat we er mogen zijn. Het kan ook zijn dat we graag de zaak onder controle willen hebben, omdat we bang zijn zo van onze troon gestoten te zullen worden. Niet alleen Farao is daarin strategisch bezig, ook wij doen dat vaak.
Dit gedeelte zegt mij ook dat we op diverse manieren in Egypte kunnen leven:
1) we kunnen ons wel of niet afzonderen.
2) we kunnen ons wel of niet aanpassen.
Hoe leef ik: wil ik dat iedereen ziet dat ik een christen ben of heb ik liever dat men dat niet ziet en schrik ik als men – net als bij Petrus[i] – tegen mij zegt: “Jij bent er ook één van hen!” Durf ik echt mezelf te zijn. Of pas ik me aan mijn omgeving aan, want anders vinden ze mij niet aardig.
Wat leert mij dit nu? Dat er dus situaties in mijn leven zijn, waarin ik heel duidelijk me af moet zonderen en me niet moet vermengen met ideeën van anderen, omdat dat mijn ware identiteit aantast.
Kun je dan tegelijk de conclusie hieruit trekken: Ik moet mij dus nooit aanpassen. Ik moet altijd in afzondering blijven? Ik denk dat dat niet zo is en dus heel erg afhankelijk is van een aantal dingen:
a) Verloochen ik mijzelf als ik me aanpas? Of past dit beter bij mij?
b) Wat heeft het voor gevolgen als ik mij aanpas en wat als ik mij niet aanpas?
c) Maak ik het mezelf moeilijk om mijn identiteit vast te houden als ik mij niet afzonder? Of kom ik dan beter tot mijn bestemming?
d) Wat heeft het voor gevolgen als ik mij niet afzonder en wat als ik mij wel afzonder?
e) Is het angst die mij drijft? Of juist een zeker weten dat dit de weg is die God van mijn vraagt!
Als ik me niet aanpas en me niet afzonder, kan het zijn dat ik een bedreiging voor mijn omgeving ben. Heel duidelijk zien we dat in Nederland, nu het aantal autochtonen toeneemt. Het liefst willen we dat de buitenlander òf weg blijft òf zich volledig aan onze omstandigheden aanpast, zodat wij niet beïnvloed worden door de ander en er geen hinder van ondervinden. Als we de ander kunnen wantrouwen, dan kunnen we de ander buiten ons bestaan houden. Daardoor zal – zo zien rechtse extremisten het meestal – in ons land alles bij het oude kunnen blijven. “Elke buitenstaander moet zich aanpassen.” Alsof wij heiligen zijn en niets van een ander zouden kunnen leren. Alsof een landscultuur statisch is en zo moet blijven.
Dat is niet alleen op het nationaal niveau zo, maar ook in kerkelijke en gemeente omstandigheden zie je dat wij snel vinden dat onze kerk of onze gemeente de beste is en de enige ware. Als iemand een andere mening over de Bijbel of over kerkelijke gebruiken of onze gemeente cultuur heeft, dan zien we hem al snel als een ketter, die of bekeerd moet worden of uit ons midden weggedaan. Dat is ook vaak de reden dat kerken en groeperingen soms in buitensporigheden schieten. Extremiteiten zorgen ervoor dat we de ander kunnen buitensluiten en de groep minder bedreigd wordt in zijn bestaan.
Bovendien gebeurt het dus ook anders om: wanneer ik mezelf wil blijven en de groep waar ik toe behoor vindt dat bedreigend, dan zie ik dat ik in zo’n groep langzaam maar zeker naar de rand verdwijn.
De angst voor beïnvloeding en tot verandering is er ook op elk ander individueel niveau. Is die angst onterecht? Groepsdruk heeft een enorme invloed op mensen en ook op mij. Juist omdat ik zo graag ergens bij wil horen, graag gezien wil worden en geaccepteerd zoals ik ben. Maar daardoor is het wel moeilijk om ergens voor te kiezen en te zeggen: Hier sta ik voor! Zo wil ik leven! Daarin wil ik me niet vermengen met de ander.
[i] Matteüs 26: 33 t/m 35 en 69 t/m 75 (NBV-2004)
33 Petrus zei daarop tegen hem: ‘Misschien zal iedereen u afvallen, ik nooit!’ 34 Jezus antwoordde hem: ‘Ik verzeker je: deze nacht zul je, nog voor de haan gekraaid heeft, mij driemaal verloochenen.’ 35 Petrus zei: ‘Al zou ik met u moeten sterven, verloochenen zal ik u nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij.
69 Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ 70 Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 71 Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ 72 En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ 73 Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ 74 Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan. 75 Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter.