02 – de ontvangst (a)
Geplaatst door Dineke van Kooten op 27 februari 2011
I.2.a. de ontvangst
Jacob en zijn zonen worden hartelijk ontvangen in Egypte door de Farao. Daar heeft de Farao zijn redenen voor:
- Volgens de sidra[i] uit de Tseëna oe Reëna[ii] worden in Egypte mensen niet beoordeeld op hun talenten en karakter, maar op hun plaats in de maatschappelijke en economische orde. Slaven stonden op de onderste sport van de sociale ladder. De wetenschap dat Jozefs ouders van aanzien zijn, verhoogt de status en reputatie van Jozef onder de Egyptenaren. De Farao beschouwt Jozef als een ‘prins’, zijn vader Jacob is de leider van een ander volk. Daarom eert Farao Jacob als een hoge gezant en verschaft hem middelen van transport, voedsel en gastvrijheid en komt met het genereuze aanbod zich in Gosen te vestigen[iii].
- De Farao heeft nog een strategische overweging om hen het land Gosen te geven. Jozefs leiderschapskwaliteiten en kennis zijn zeer waardevol voor de Egyptische heerser. Farao houdt rekening met de mogelijkheid dat als Jozefs vader en broers zich in Gosen zullen vestigen, Jozef in Egypte zal blijven na de hongersnood. De Farao is overtuigd van Jozef zijn kennis en kunde. Daarom biedt hij hen het beste stuk van zijn land aan en verzekert hij hen dat hij hen zal beschermen[iv].
- Ook heeft Farao er baadt bij dat Jacob en zijn zonen het land (Gosen[v]) krijgen toebedeeld. Hij heeft dan eindelijk mensen met kennis van zaken die toezicht op zijn veestapel kunnen houden[vi].
Jozef echter is het om andere redenen met deze toewijzing eens en maakt er zelfs gebruik van:
a) Jozef wil voorkomen dat er jaloezie onder de Egyptenaren uitbreekt.
In Gosen kunnen zijn vader en broers met hun schapen, geiten en runderen verder leven en hun beroep als herder uitoefenen.
Want sommige Joodse verklaarders zeggen dat veel van de ministers van de Farao klagen dat de Joden – net als Jozef – met hen zullen wedijveren om de topposities. “Toen Jozef aan de macht kwam,” zouden zij gezegd hebben, “verloren wij onze topbanen. Nu zal hij topbanen geven aan zijn broers en hen tot heerser over ons maken.”[vii] Als Jozef dat wil, dan kan hij dat doen, maar hij doet het in zijn wijsheid niet. Jozef kent vanuit zijn eigen verleden wat jaloezie kan aanrichten.[viii]
Don Isaac Abravanel[ix] zegt dat Jozef daarom aan zijn broers bewust voorstelt om te zeggen dat ze ‘veehouders’ zijn. Hij weet dat de Farao een grote behoefte heeft aan veehouders, want de meeste Egyptenaren zijn landbouwers. Dus redeneert Jozef dat andere Egyptenaren hen gemakkelijker zullen accepteren als de mogelijkheid minimaal is dat ze met hen om banen zullen wedijveren.
b) Bovendien wil hij voorkomen dat er onrust komt, in een redelijke stabiliteit, want dit is niet de enige achterdocht van de autochtonen (Egyptenaren) tegen de allochtonen[x] (de Joden)! Vreemdelingen en immigranten brengen problemen met zich mee, waardoor de oorspronkelijke bevolking wantrouwend en vijandig tegenover hen staat. De autochtonen zijn niet alleen bang dat hun banen zullen worden ingepikt, maar ook dat:
– hun buurt zal veranderen;
– er een invasie van hun scholen zal plaatsvinden; en
– hun economische situatie in gevaar zal komen.
Volgens Abravanel is Jozef bang voor jaloezie en bang dat achterdocht en vooroordelen de kop zullen opsteken. Jozef voelt aan dat hun situatie als minderheid hen kwetsbaar maakt en zelfs gevaar oplevert. Zijn familieleden zullen vreemdelingen in een nieuw land zijn. Zij zullen:
– Egyptisch spreken met een accent;
– andere namen hebben;
– andere kleding dragen;
– een andere voorkeur voor voedsel hebben; en
– bepaalde levensstijlen hebben die van de Egyptische manier van leven verschillen.
c) Jozef weet dat de Egyptenaren een afkeer van schapenfokkers hebben[xi]. Op deze manier worden de zonen van Jacob geen onderdeel van Egypte en blijven ze apart. Want zowel rabbi Jitschak Arama[xii] als rabbijn Naftali Zwi Jehoeda Berlin[xiii] stellen dat Jozef ook bezorgd is over de moeilijkheden die opdoemen bij:
– het behouden van de joodse traditie en cultuur, maar ook bij
– het onthouden van hun eigen geschiedenis;
– het spreken van hun taal; en
– het eens teruggaan naar en bewonen van hun eigen land, Kanaän.
Jozef vreest dat alle verleidingen van het Egyptische leven – de rijkdom; de vormen van vermaak; de sport; de politiek; en de verschillende godsdiensten – uiteindelijk tot assimilatie[xiv] en tot het einde aan de trouw aan de joodse familie en hun gezamenlijke bestaansgrond zullen leiden.
Om deze drie redenen overreedt Jozef op zijn beurt de Farao om zijn volk apart te houden en hen slechts toestemming te geven zich in de regio Gosen te vestigen.[xv]
Het is moeilijk een ‘vreemdeling’, ‘buitenlander’ of ‘nieuwkomer’ te zijn. Je kunt dan twee dingen doen:
– òf je houdt je afzijdig in getto’s, om jezelf af te sluiten voor de rest van de maatschappij zoals Jozef heeft gedaan
– òf je neemt volledig deel aan de samenleving, maar tegelijkertijd doe je je best je in de geschiedenis gewortelde traditie te behouden.
Jozef realiseert zich dat hun veiligheid en hun succes zou afhangen van de manier waarop de dominante bevolking – in dit geval Egypte – hen zal behandelen.[xvi] Vandaar zijn diplomatie en voorzichtigheid. Deze wijze lessen heeft Jozef hoogst waarschijnlijk geleerd toen hij slaaf was[xvii], maar zeker ook toen hij in de gevangenis zat[xviii]. Waar hij jarenlang ingezeten heeft, op valse gronden[xix].
[i] Het voorlezen van de Tora in de synagoge, de kerie’at ha-Tora, neemt tot op de dag van vandaag een centrale plaats in in de liturgie van de Sjabbat en de Feestdagen.
Iedere sjabbat wordt er een afdeling (sidra, meerv. Sidrot) uit de Tora voorgelezen. Deze zijn weer onderverdeeld in parasjot (enkelv. parasja). Op de Feestdagen wordt en stuk uit de Tora gelezen, dat op die speciale dag betrekking heeft. Als de Feestdag op Sjabbat valt, wordt de sidra van de week niet gelezen, maar schuift op naar de volgende Sjabbat.
De Tora is verdeeld in 54 sidrot. Omdat het joodse kalenderjaar een maanjaar is, dat 355 dagen heeft, vallen er maar 50 of 51 sjabbatot in. Bovendien vindt er dan nog een opschuiving plaats als een feestdag op sjabbat valt, zodat er enige malen, bepaalde daartoe aangewezen sidrot, samen worden gelezen. Zo bereikt men, dat op Sichmat Tora = ‘Vreugde der Wet’ toch de Tora helemaal is uitgelezen. Men leest op die dag het laatste deel uit Deuteronomium en het eerste uit Genesis en daarmee is de cyclus weer rond. (http://users.skynet.be/religie_info_site/Jodendom/tora_voorlezing.html)
[ii] Een bekende Jiddische parafrase en uitleg van de Tora. Voor het eerste gepubliceerd in 1618. Geschreven voor vrouwen door Jaäkov ben Jitschak Ashkenazi van Janof. (13de eeuw)
[iii] Harvey J. Fields, “Een Toracommentaar voor onze tijd; Dl., 1*Berésjit (Genesis)”, ill. door Giora Carmi, [vert. uit het Engels: Tamarah Benima], 2002; ISBN 9076935149, New York, NY : UAHC Press Amsterdam : Stichting Sja’ar; VII, 143 p 28 cm ill; Met lit. opg; Vert. van Genesis. – New York, NY : UAHC Press, cop. 1990. – (A Torah commentary for our times ; vol. 1), p. 122
[iv] Midrasj Tanchoema – een verzameling waarvan wordt gezegd dat hij bijeen is gebracht door rabbi Tanchoema (427-265).; midrasj = een methode van exegese van Thora teksten. De Midrasj richt zich voornamelijk op remez (een hint), derasj (exegese) in het bijzonder.
[v] Genesis 47: 6b
het beste deel van het land (NBV-2004)
[vi] Genesis 47: 6d
En zijn er mannen bij die, naar u weet, hun vak verstaan, belast die dan met het toezicht over mijn veestapel.’ (NBV-2004)
[vii] Harvey J. Fields, “Een Toracommentaar voor onze tijd; Dl., 1*Berésjit (Genesis)”, ill. door Giora Carmi, [vert. uit het Engels: Tamarah Benima], 2002; ISBN 9076935149, New York, NY : UAHC Press Amsterdam : Stichting Sja’ar; VII, 143 p 28 cm ill; Met lit. opg; Vert. van Genesis. – New York, NY : UAHC Press, cop. 1990. – (A Torah commentary for our times ; vol. 1), p. 122
[viii] Zie noot 2. Bovendien was het niet alleen de voorkeursbehandeling van zijn vader Jacob die zijn broers jaloers maakten. Jozef had op jonge leeftijd een dromen gehad, (Genesis 37: 5 t/m 11) waar uit bleek dat hij koning zou worden en zijn broers voor hem zouden buigen. Dit vergrootte de haat en afgunst alleen maar.
[ix] Don Isaac Abravanel (1437-1508) was staatsman en filosoof in Spanje, Portugal en Italië. Zijn Thoracommentaar wemelt daarom van politieke waarnemingen en waarschuwingen tegen de concentratie van macht en gezag. Voor Abravanel is de Thora de ultieme bron van wijsheid.
[x] Met autochtonen wordt doorgaans de inheemse bevolking aangeduid; in tegenstelling tot allochtoon dat wordt gebruikt voor hier wonende personen die zelf of wiens ouders niet van hier afkomstig zijn.
[xi] Genesis 46: 33 en 34
33 Als de Farao jullie ontbiedt en naar je beroep vraagt,
34 dan moeten jullie hem beleefd antwoorden dat jullie al van jongs af aan veefokkers zijn, net als jullie voorouders. Dan zullen jullie je wel hier in Gosen mogen vestigen, want de Egyptenaren hebben een afschuw van schaapherders.’ (NBV-2004)
[xii] Rabbi Jitschak ben Mosjee Arama (ca. 1420-1492,. Spanje, Italië)
[xiii] een moderne zionistische auteur (1817-1893)
[xiv] assimilatie wil zeggen, dat zij hun trouw aan hun volk en hun traditie zouden inruilen voor het aanzien vaan een hoge status.
[xv] Harvey J. Fields, “Een Toracommentaar voor onze tijd; Dl., 1*Berésjit (Genesis)”, ill. door Giora Carmi, [vert. uit het Engels: Tamarah Benima], 2002; ISBN 9076935149, New York, NY : UAHC Press Amsterdam : Stichting Sja’ar; VII, 143 p 28 cm ill; Met lit. opg; Vert. van Genesis. – New York, NY : UAHC Press, cop. 1990. – (A Torah commentary for our times ; vol. 1), p. 123
[xvi] Harvey J. Fields, “Een Toracommentaar voor onze tijd; Dl., 1*Berésjit (Genesis)”, ill. door Giora Carmi, [vert. uit het Engels: Tamarah Benima], 2002; ISBN 9076935149, New York, NY : UAHC Press Amsterdam : Stichting Sja’ar; VII, 143 p 28 cm ill; Met lit. opg; Vert. van Genesis. – New York, NY : UAHC Press, cop. 1990. – (A Torah commentary for our times ; vol. 1), p. 123
[xvii] Genesis 39: 1 t/m 10
[xviii] Genesis 39: 20 t/m 41: 1
[xix] Genesis 39: 11 t/m 20