Hoofdstuk 2 – verhitten (calcinatio)
Edward F. Edinger schreef het boek ‘Anatomy of the psyche; alchemical symbolism in psychotherapy‘, Open Court Publishing Company, 1994, zesde druk, ISBN 0812690095, 261 pagina’s
N.B. Alles wat op deze pagina staat is voor mijn eigen studie en niet te gebruiken noch te citeren!!
– Voorwoord
– Hoofdstuk 1 – introductie
Hoofdstuk 2 – verhitten (calcinatio)
DE MEESTE LIJSTEN VAN ALCHEMISCHE BEWERKINGEN beginnen met calcineren. Een paar auteurs zeggen dat de oplossing eerst komt. De volgorde van de operaties (op een of twee uitzonderingen na) lijkt echter niet psychologisch significant te zijn. Elke operatie kan de initiërende zijn en de andere kunnen in willekeurige volgorde volgen.
Zoals bij de meeste alchemistische afbeeldingen, komt calcineren gedeeltelijk voort uit een chemische procedure. Het chemische proces van calcineren omvat de intense verhitting van een vaste stof om water en alle andere bestanddelen die zullen vervluchtigen te verdrijven. Wat overblijft is een fijn, droog poeder. Het klassieke voorbeeld van calcineren, waaraan het zijn naam ontleent (calx = kalk), is het verhitten van kalksteen (CaCO3) of gebluste kalk (Ca(OH)2) tot ongebluste kalk (CaO, ongebluste kalk). Wanneer water wordt toegevoegd, heeft ongebluste kalk de interessante eigenschap dat het warmte genereert. De alchemisten dachten dat het vuur bevatte en werd soms gelijkgesteld met vuur zelf
Het wonder van ongebluste kalk voor de geest die onwetend is van scheikunde wordt levendig beschreven door Augustinus:
Laten we eens kijken naar de wonderen van kalk; want behalve dat het wit wordt in vuur, wat andere dingen zwart maakt, … heeft het ook de mysterieuze eigenschap om vuur in zich op te nemen. Het voelt koud aan, maar heeft toch een verborgen voorraad vuur, dat niet meteen zichtbaar is voor onze zintuigen, maar waarvan de ervaring ons leert, dat er als het ware leugens in sluimeren, zelfs als ze onzichtbaar zijn. En om deze reden wordt het ‘snelle kalk’ genoemd, alsof het vuur de onzichtbare ziel is die de zichtbare substantie of het lichaam levend maakt. Maar het wonderbaarlijke is dat dit vuur wordt ontstoken wanneer het wordt gedoofd. Want om het verborgen vuur uit te schakelen, wordt de kalk bevochtigd of doordrenkt met water, en dan, hoewel het eerst koud is, wordt het heet door diezelfde toepassing die afkoelt wat heet is. Alsof het vuur uit de kalk vertrekt en zijn laatste adem uitblaast, ligt het niet langer verborgen, maar verschijnt; en dan kan de kalk die in de koelte van de dood ligt niet meer tot leven worden gewekt, en wat we vroeger ‘snel’ noemden, noemen we nu ‘geblust’.
Elk van de vier elementen heeft zijn eigen specifieke werking. Calcineren is de vuur operatie (de anderen: oplossing, water; coagulatie, aarde; sublimatie, lucht). Daarom zal elk beeld dat open vuur bevat dat brandende of schadelijke stoffen bevat, gerelateerd zijn aan het branden. Dit opent het hele rijke en gecompliceerde onderwerp van vuursymboliek. Jung heeft aangetoond dat vuur lust symboliseert. Dit stelt het heel algemeen. Om de implicaties van vuur en de effecten ervan te specificeren, moeten we de fenomenologie van het beeld in zijn verschillende vertakkingen onderzoeken.
In ‘De Twaalf Kersen van Basil’ van Valentine vinden we het volgende recept voor verbranding: “Neem een felle grijze wolf, die… wordt gevonden in de valleien en bergen van de wereld, waar hij bijna woest ronddoolt van honger. Werp hem het lichaam toe van de koning, en wanneer hij het heeft verslonden, verbrandt hem volledig tot as in een groot vuur. Door dit proces zal de koning worden bevrijd; en wanneer het driemaal is uitgevoerd, heeft de leeuw de wolf overwonnen en zal hij niets meer vinden in hem om te verslinden. Zo is ons lichaam geschikt gemaakt voor de eerste fase van ons werk’ (zie figuur 2-1).
Read heeft deze passage chemisch geïnterpreteerd. Hij identificeert de wolf met antimoon, dat de “wolf van metalen” werd genoemd omdat het alle bekende metalen ‘verslond’ of verenigde met, behalve goud. Vanwege het gebruik ervan bij het zuiveren van gesmolten goud – de onzuiverheden worden verwijderd in de vorm van een uitschot-antimoon werd ook wel balneum regis, het ‘bad van de koning‘ genoemd. De passage zou dus verwijzen naar de zuivering van goud door het drie keer te smelten met antimoon. Deze interpretatie kan vanuit strikt chemisch oogpunt juist zijn. Maar het houdt geen rekening met de betekenis van de fantasiebeelden die in het chemische proces worden geprojecteerd. Deze vertegenwoordigen de psychische component van de alchemie die de belangrijkste interesse van de psychotherapeut is.
De tekst spreekt van ‘het lichaam van de koning‘. Vermoedelijk is de koning al dood, omdat hij is gedood tijdens het proces van versterving. De dood van een koning is een tijd van crisis en overgang. Koningsmoord is de zwaarste van alle misdaden. Psychologisch zou het de dood betekenen van het heersende principe van bewustzijn, de hoogste autoriteit in de hiërarchische structuur van het ego. De dood van de koning zou dus gepaard gaan met een regressieve ontbinding van de bewuste persoonlijkheid. Deze gang van zaken wordt aangegeven door het feit dat het lichaam van de koning wordt gevoerd aan een roofzuchtige wolf; dat wil zeggen, het ego is verslonden door hongerig verlangen. De wolf wordt op zijn beurt aan het vuur gevoerd. Maar wolf = verlangen en verlangen = vuur. Zo verteert de begeerte zichzelf. Na een afdaling in de hel wordt het ego (koning) herboren, feniksachtig, in een gezuiverde staat.
Net als in sprookjes betekent de drievoudige herhaling de voltooiing van een tijdelijk proces. De bewering dat “de leeuw de wolf heeft overwonnen” zou de leeuw gelijkstellen met het vuur dat de wolf verteert. De leeuw is de ‘lagere zon’, een theriomorfe weergave van het mannelijke principe. Er zijn alchemistische afbeeldingen die een leeuw laten zien die de zon verslindt. Aangezien zon, koning en goud equivalenten zijn, zou dit de afdaling van het bewustzijn naar het dierenrijk betekenen waar het de vurige energieën van het instinct moet doorstaan.In chemische beeldspraak is het de zuivering of verfijning van goud.
Onze tekst lijkt drie niveaus van zijn op te zetten. Van beneden naar boven zijn er het niveau van de wolf, het niveau van het vuur of de leeuw, en het niveau van de koning. Als we de wolf gelijkstellen met elementaire begeerte, de leeuw met de egocentrische machtsdrift, en de koning met onderscheidend, objectief bewustzijn, hebben we een zeer nauwe parallel met de fasen in de transformatie van instinct zoals geformuleerd door Esther Harding – dat wil zeggen, het instinct, het ego en het Zelf. Hoewel Harding deze termen gebruikt om opeenvolgende bewustzijnscentra in de loop van de psychologische ontwikkeling aan te duiden, kunnen ze ook worden opgevat als resterende structurele lagen van de volwassen psyche die onderhevig zijn aan reactivering. Het voeren van de koning aan de wolf, het verteren van de wolf door vuur (leeuw), en de wedergeboorte van de koning uit het vuur zou dan de regressie van het ego betekenen naar het oorspronkelijke “autos”-stadium van auto-erotische begeerte. Dit wordt gevolgd door het ‘ego’ of persoonlijke machtsstadium, en tenslotte door de terugkeer van een verfijnd of vergroot objectief bewustzijn.
Een droom die nauw aansluit bij onze tekst, werd gedroomd door een man van middelbare leeftijd die geconfronteerd werd met een uitdagende ziekte:
De ds. X was overleden (een bekende dominee die geliefd was bij de patiënt). Zijn lichaam zou gecremeerd worden en het was de vraag wie het goud zou krijgen dat over zou blijven nadat zijn lichaam was verbrand. Ik zag het vloeibare goud, heel donker van kleur, in wat donker spul. misschien as die zwart was … Mijn eerste gedachte aan het goud was negatief, een gevoel van walging. nance, toen bedacht ik me dat hij iets heel bijzonders moet zijn geweest, en dat het goud een soort van zijn essentie was, of wat hij van waarde achterliet.
Deze droom combineert verschillende alchemistische thema’s: calcineren als crematie; de dood en zwartheid van versterving, extractie van essentie, scheiding; en het maken van goud, het doel van het werk. Zowel in de tekst als in de droom wordt de dode koning of vaderfiguur verbrand. De droom suggereert dat een dominante levenswaarde die rond de persoonlijkheid is gestructureerd, opnieuw wordt geëvalueerd.
Het brandende vuur kan voortkomen uit seksualiteit. Een man die te maken had met dwangmatige seksualiteit had bijvoorbeeld deze droom:
Hij ziet zijn moeder in een draadmand bedekt met stukjes hete leisteen. De procedure wordt verondersteld therapeutisch te zijn, maar er is enige twijfel dat het duivels kan worden als de leisteenfragmenten zo heet worden verwarmd dat het een marteling wordt.
———– voetnoten —–
Harding schrijft:
“In de eerste fase… wordt het brandpunt, het ik, volledig gedomineerd door auto-erotische verlangens. Ik heb dit centrum het instinct genoemd.
In de tweede fase wordt het ego het centrum van bewustzijn en worden de instinctieve driften gewijzigd door hun relatie tot het nieuw gevonden egobewustzijn, dat op zijn beurt ‘ik’ zegt.
In de derde fase wordt het ego verplaatst van zijn centrale positie en wordt het relatief belangrijker voor het nieuwe centrum van bewustzijn, het Zelf, wiens categorische imperatief de uiteindelijke controle overneemt (Psychic Energy. Its Source and Goal. pp. 23-24).
Frances Wickes heeft melding gemaakt van een droom over hetzelfde thema, gedroomd door een man met een moederprobleem. De oude koning, wiens wreedheid volkomen irrationeel is, moet worden gedood met zijn eigen zwaard, een gebogen en roestig mes. Wanneer dit gedaan is, ontspringt er een vlam uit het levenloze lichaam. Terwijl de oude koning tot as wordt verteerd, verschijnt er een glanzend zwaard in het midden van de vlam (The Inner World of Choice, p. 114).
———- einde voetnoten ——
De dromer herinnerde zich dat hij ratten had zien ontsnappen uit een mand met brandend afval. In deze droom vertegenwoordigt de moeder het eerste materiaal dat gecalcineerd moet worden. Met andere woorden, het is het Eros-rijk van het vrouwelijke principe dat zuivering vereist (zie figuren 2-2 en 2-3).
In een andere tekst wordt de verbranding als volgt beschreven: “Verwijder dan alle uitwerpselen die in de retort achterblijven en zwartachtig zijn als roet, welke uitwerpselen onze Draak worden genoemd, waarvan de uitwerpselen branden… in een vurig heet vuur. .. totdat het een witte calx wordt, zo wit als sneeuw” (zie figuur 2-4). Hier wordt de te calcineren stof draak of “zwarte ontlasting” genoemd – dat wil zeggen, schaduwstof. In een andere tekst wordt het de Ethiopiër genoemd: “Dan zal op de bodem van het vat de machtige Ethiopiër verschijnen, verbrand, gecalcineerd, gebleekt, helemaal dood en levenloos. Hij vraagt om begraven te worden, besprenkeld te worden met zijn eigen vocht en langzaam gecalcineerd totdat hij in gloeiende vorm zal opstaan uit het felle vuur. … Zie een wonderbaarlijke restauratie of vernieuwing van de Ethiopische!”
De drie geciteerde teksten zijn voldoende om de aard van de te calcineren stof aan te tonen. Het wordt afwisselend een ‘razendende wolf’, ‘zwarte mest’, een ‘draak’ en een ‘machtige Ethiopiër’ genoemd. Deze termen vertellen ons dat de calcinatio wordt uitgevoerd aan de primitieve schaduwzijde, die honger, instinctieve begeerte herbergt en besmet is met het onbewuste. Het vuur voor het proces komt voort uit de frustratie van deze instinctieve verlangens zelf. Een dergelijke beproeving van gefrustreerd verlangen is kenmerkend voor het ontwikkelingsproces.
Een man die langdurig gefrustreerd was, had deze droom:
De dromer bevond zich in een spelonkachtige plaats, misschien ondergronds. Door een deur komen enorme, witgloeiende massa’s kalksteen die langs hem glijden of rollen. Rook en vuur horen er allemaal bij. Hij zoekt naar een uitweg, maar telkens als hij een deur opent, wordt hij opgewacht door opwellende rook die hem terugdrijft.
Bij het ontwaken waren zijn eerste associaties dat dit de hel of de vurige oven van Nebukadnezar moest zijn. In deze droom wordt de inerte kalksteen door de calcinatie omgezet in levende ongebluste kalk. De associaties brengen een bijbels beeld naar voren van de brandende, vurige oven van Nebukadnezar, wat een interessant psychologisch punt maakt. Nebukadnezar gebood iedereen om neer te vallen en zijn gouden beeld te aanbidden. Sadrach, Mesach en Abednego weigerden. Nebukadnezar liet ze in woedende woede in de vurige oven werpen. Maar ze waren ongedeerd, en in het midden van het vuur werden vier mannen gezien; de verschijning van de vierde was als een zoon van de goden” (Daniël 3:25 JB).
Het verslag benadrukt de woedende woede van Nebukadnezar. Zijn woede kan worden gelijkgesteld met de vurige oven. Hij personifieert het machtsmotief, de willekeurige autoriteit van het opgeblazen ego dat wordt gecalcineerd wanneer zijn overweldigende pretenties worden gefrustreerd door de aanwezigheid van de transpersoonlijke autoriteit (de God van Sadrach, Mesach en Abednego). Nebukadnezar komt overeen met de koning in ons alchemistische citaat die aan de wolf wordt gevoerd en vervolgens wordt gecalcineerd. Een ander interessant kenmerk is dat in de oven de drie mannen vier worden. Dit is een duidelijke toespeling op de totaliteit van het Zelf die naar voren komt te midden van de frustratie van de ego-machtseisen. De vurige oven van Nebukadnezar drukt een archetypische situatie uit. Het is wat je tegenkomt wanneer je een willekeurige autoriteit uitdaagt, zowel intern als extern. Of men door zo’n verbranding komt, hangt af van of men handelt vanuit ego-motieven of zelf-motieven (zie figuur 2-5).
Sadrach, Mesach en Abednego waren ongevoelig voor vuur. Dit levert een typisch motief op. Eliade heeft de beheersing van vuur besproken als een kenmerk van het sjamanisme en de mythologie van de vroege metallurgie (bestudeert de natuur- en scheikundige gedragingen van metalen en legeringen). De sjamanen werden verondersteld immuun te zijn voor vuur. Ze konden het ongestraft inslikken of brandende kolen oppakken. In dit verband had een vrouw een interessante droom:
De dromer zag een vrouw gebogen over een ketelachtig vat met een bal van vuur in haar handen. Met volledige nonchalance en zonder tekenen van pijn of schade hield ze de vuurbal vast, vormde en kneep erin alsof het een stuk wasgoed was dat werd gewassen.
De dromer keek met verbazing toe.
De droom geassocieerd met een oude Navajo-Indiase vrouw die de dromer eens met haar blote handen brood zag maken op een verwarmde steen. De droom kwam op een moment dat de patiënt aan een groot creatief project begon en geeft aan dat de creatieve energieën van het Zelf werden geactiveerd. (zie figuur 2-6).
Het beeld van onkwetsbaarheid voor vuur duidt op een immuniteit voor identificatie met affect (een bepaalde heftige emotie of een bepaald gevoel met betrekking tot een specifieke situatie of gebeurtenis). De ervaring van de archetypische psyche heeft dit effect in die mate dat het het egobewustzijn vergroot en verdiept. Er is dan minder kans op identificatie met de emotionele reacties van jezelf of anderen. Daarentegen is een zwak ego erg kwetsbaar om te worden verteerd door een ontmoeting met intens affect. Dit fenomeen wordt beschreven in een gedicht van Dorsha Hayes:
Gevuld met een rommel van ongesorteerde spullen
een vonk kan een man in vuur en vlam zetten. Wat is daar?
hoog opgehoopt tussen opgeslagen afval bij een zuchtje
zal het in brand vliegen. Geen man kan zich bewust zijn
van hoe ontvlambaar hij is, hoe vatbaar
naar wat onbeheersbaar kan woeden, tenzij
het opgestapelde nest van zijn leven bekend is
voor hem, en hij in staat is om te beoordelen
in welk gevaar hij verkeert, wat zou kunnen ontbranden.
Een man, ongeordend en ongedisciplineerd,
leeft in het gevaar van een paniekvlucht
voor het aanstormen van een vlammende wind.
Lijkt het nu alsof ik diepzinnig wil zijn?
Ik sta op rokende as en zwartgeblakerde grond!
Het vuur van de verbranding is een zuiverend, witmakend vuur. Het werkt op het zwarte spul, het zwart, en maakt het wit. Basil Valentine zegt: “Weet dat dit (calcineren) de enige juiste en legitieme manier is om onze substantie te zuiveren.” Dit verbindt het met de symboliek van het vagevuur. De doctrine van het vagevuur is de theologische versie van calcinatio die op het hiernamaals wordt geprojecteerd. De belangrijkste schriftuurlijke bron voor de leer is de verklaring van Paulus in 1 Korintiërs 3:11-15 (NBG):
Want niemand kan een ander fundament leggen dan dat wat gelegd is, namelijk Jezus Christus. Als nu iemand op het fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi, stoppels, dan zal ieders werk duidelijk worden; want de Dag zal het openbaren, omdat het met vuur zal worden geopenbaard, en het vuur zal testen wat voor soort werk ieder heeft gedaan. Als het werk dat iemand op het fundament heeft gebouwd, overleeft, zal hij een beloning ontvangen. Als iemands werk verbrandt, zal hij verlies lijden, hoewel hij zelf zal worden gered, maar alleen als door vuur.
Augustinus becommentarieert deze passage: De man die bouwt met hout, hooi en stoppels is de man die betrokken is bij lust en vleselijk verlangen, maar “Zolang hij dergelijke genegenheid of plezier niet boven Christus verkiest, is Christus zijn fundament, hoewel daarop bouwt hij hout, hooi, stoppels; en daarom zal hij gered worden als door vuur. Want het vuur van verdrukking zal zulke luxueuze genoegens en aardse liefdes verbranden… en van dit vuur is de brandstof het verlies, en al die rampen die deze vreugden verteren.” Nogmaals, “dingen gaan niet verloren zonder angst wanneer ze zijn bemind met een bezittelijke liefde Maar omdat… hij verkiest het verlies van deze dingen te lijden in plaats van Christus te verliezen, en Christus niet in de steek laat uit angst om zulke dingen te verliezen – ook al treurt hij over zijn verlies – wordt hij inderdaad gered, ‘maar toch als door vuur.’ Hij ‘brandt’ van verdriet om de dingen die hij heeft liefgehad en verloren, maar dit ondermijnt of verteert hem niet, verzekerd als hij is door de stabiliteit en de onverwoestbaarheid van zijn fundament.”
De leer van het vagevuur was ten tijde van het schrijven van Augustinus nog niet ingeburgerd. Maar deze opmerkingen werden later toegepast op het vagevuur. Augustinus maakt twee belangrijke psychologische punten. Ten eerste wordt het vuur van het vagevuur veroorzaakt door de frustraties van lust, begeerte, bezittelijke liefde, kortom: begeerte. Ten tweede kan men dit vuur overleven, er zelfs door gered worden, als men een stevig fundament in Christus heeft. Psychologisch zou dit betekenen dat de psychologische ontwikkeling bevorderd zal worden door de frustratie van genots- en machtsverlangens, vooropgesteld dat men een in wezen levensvatbare relatie heeft met het Zelf gesymboliseerd door Christus.
Naast de leer van het vagevuur met zijn zuiverend maar verlossend vuur staat een beeld van eeuwigdurende verbranding, het idee van eeuwig bestraffend vuur. Ixion werd gestraft voor zijn misdaad om Hera te verleiden door vastgebonden te worden aan een eeuwigdurend vuurrad. Het idee dat de goddelozen werden gestraft in het hiernamaals was wijdverbreid in de oudheid. Cumont schrijft: “Onder alle vormen van bestraffing die door vuur overheerst. Het idee dat de Erinyes de verdoemden met hun fakkels verbrandden is oud, en de Pyriphlegethon is een stollingsrivier die de Tartarus omringt. Sommige auteurs gingen verder dan dit. Lucian beschrijft in zijn ‘True Histories’ het eiland van de goddelozen als een immense vuurpot waaruit zwavelige en pikante vlammen opstijgen’ (zie figuur 2-7).
Evenzo is in het boeddhisme Avichi, de laagste van de acht boeddhistische ‘hete hellen’, een plaats van vuurmarteling als straf voor zonde. Dit beeld is echter het meest volledig ontwikkeld in de christelijke doctrine van de hel. Een van de bronnen is Mattheüs 25:41-43 (NBG): “Wanneer hij zal zeggen tot degenen aan zijn linkerhand: Ga weg van mij, vervloekte, in het eeuwige vuur dat is bereid voor de duivel en zijn engelen; want ik had honger en je hebt me niet te eten gegeven, ik had dorst en je hebt me niet te drinken gegeven, ik was een vreemdeling en je hebt me niet welkom geheten, naakt en je hebt me niet gekleed, ziek en in de gevangenis en je hebt me niet bezocht .’”
Zoals Augustinus deed, stelt Origenes in zijn commentaar op deze passage vuur gelijk aan de hartstochten van de mens. Origenes becommentarieert deze passage als volgt: