20 jaar homohuwelijk. ‘Het homo-zijn was een roeping’
Lang dacht essayist Stephan Sanders dat ‘de homo’ bedoeld is als buitenstaander, als rebel. Niet geschikt als belastingaccountant, en al helemaal niet voor het huwelijk. Tot hij zelf de man ontmoette met wie hij wilde trouwen.
‘Wat dachten we in godsnaam? En hoe hebben we die ideeën zo lang serieus kunnen nemen.’ Ik heb nu twee zinnetjes van de Amerikaanse filosoof Kwame Anthony Appiah vertaald, behoorlijk losjes. Appiah schreef:
‘What were we thinking? And how did we do that for all those years.’
Zinnetjes – over vrij plotselinge grote veranderingen – die met enige verbijstering uitgesproken dienen te worden.
auteur: Stephan Sanders
datum: 20 maart 2021
website: https://www.trouw.nl/leven/20-jaar-homohuwelijk-het-homo-zijn-was-een-roeping~b3a326d7a/
Ik vind het in dit geval billijk er het ‘in godsnaam’ bij te halen, omdat ik, anders dan Appiah, wil nadenken over de twintigjarige geschiedenis van het homohuwelijk. Officieel: ‘De openstelling van het burgerlijke huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht’. Maar die zin schiet niet op, ook al is hij formeel correct. Er bestaat geen homohuwelijk, net zomin als er ‘zwarte rechten’ bestaan voor Afro-Amerikanen. Er bestaan burgerrechten, civil rights die na lange strijd voor alle Amerikanen gelden, of dat in ieder geval zouden moeten doen.
Stephan Sanders (1961) is publicist, columnist en presentator. Voor deze krant schreef hij eerder onder meer over zijn geloof: wat dat voor hem inhoudt en hoe hij ertoe is gekomen.
De homo’s kregen in 2001 in Nederland ook geen apart huwelijk, ze trouwden in bij de man-vrouw-huwelijken. Maar ik zal mijn fout blijven herhalen, om redenen van leesbaarheid. Van uitspreekbaarheid ook, want taal is bedoeld om uit de mond te rollen, en niet als Tweede Kamertaal hakkelend over de lippen te komen.
God sprak over Adam & Eve, niet over Adam & Steve
‘In godsnaam’: het waren zeker niet enkel gelovigen die een huwelijk tussen man & man en vrouw & vrouw een ontwortelend idee vonden, maar wel werd er veelvuldig een beroep op de Bijbel gedaan; dan werd God geciteerd, die nu eenmaal had gesproken over Adam & Eve en niet over Adam & Steve. Als het zo uitkomt, spreekt God in het Engels, ook voor de lezers van de Nederlandse Statenbijbel.
Veel CDA’ers en heel ‘klein christelijk rechts’, zoals dat toen nog heette, waren tegen de ‘openstelling’.
Minstens zo interessant waren al die mensen die zonder God erbij te halen bezwaar maakten tegen het homohuwelijk. Er was die ene tegenstem binnen de PvdA – het Kamerlid Apostolou, dat, gezien zijn naam, misschien toch religieuze bezwaren had. Niet zijn standpunt neemt me voor hem in, wel zijn alleenstaande moed. Ook herinner ik me vrienden en kennissen, liberaal, links, uitgesproken links en allemaal intellectueel, die er niets in zagen, anders dan een hellend vlak. (‘Straks ook met honden?’).
En ten slotte, het treurigste van al: ikzelf, homo, toen nog zonder hulp van God, vond het alvast een heel verkeerd idee. Want hyperburgerlijk. Want conformistisch. Want een buiging makend voor de heteromoraal die nog allerwege heerste in Nederland. Ja, die had je toen. Geen homohuwelijk. Wel een heteromoraal.
Inmiddels denk ik dat Nederland met die openstelling van ‘het burgerlijke huwelijk etc.’ niet alleen geschiedenis heeft geschreven, als eerste land waar zoiets mogelijk was, maar zelfs een morele revolutie heeft veroorzaakt. Het homohuwelijk is sindsdien ons meest wereldse exportproduct geweest in eeuwen.
Ingehaald worden door je nieuwe, zelf verworven standpunt
Moral revolutions: dat begrip leen ik nog eens van Anthony Kwame Appiah, die zich in The Honor Code verbaasde over de plotselinge omslag waarmee vaststaande ideeën over slavernij of vrouwenvoetbinding in relatief korte tijd veranderden in hun tegendeel. Het gebeurde zo snel, dat mensen zich hun oude standpunt nog herinnerden, maar zich er weinig meer bij konden voorstellen. Ingehaald worden door je nieuwe, zelf verworven standpunt; nauwelijks meer weten, waarom je er toen anders over dacht. De triomf van morele revoluties is dat ze eindigen in aanvaarding en in vanzelfsprekendheid.
‘What were we thinking?’
Ik spreek voor mezelf. Voor mij was homo-zijn, tot ver in de jaren negentig, gelijk aan anders-zijn. En dat ‘anders-zijn’ droeg een gouden kroon, het was meer dan een gelukkig toeval: eerder een lotsbestemming voor uitzonderlijkheid. Ik schrijf voorgaande zin, en zie nu de overeenstemming met die van de ‘uitverkiezing’, zoals die wel opgeld deed en doet in orthodox-protestantse kring.
Zonder God had ik daarvan gemaakt: de homo is bedoeld als buitenstaander, als rebel, eeuwig non-conformist binnen de bestaande orde. Eenling, maar met een doel; de vastgeroeste moraal van het collectief los te wrikken. Als jongeman verlangde je niet zomaar naar een andere jongeman: je zette in op een revolutie, dat was je geboorterecht, en je plicht. Je broederplicht, ook ten opzichte van de heteroseksuelen, vastgesnoerd in hun gewoonten.
Ik heb lang geloofd dat iemand die bijvoorbeeld belastingaccountant was nooit een fatsoenlijke homo kon zijn. Of iemand die een caravan bezat.
Al deze ideeën komen me nu willekeurig voor, maar het zijn echt de mijne geweest.
Het huwelijk was voor de meerderheid, de mensen die nog niet zover waren. Die zochten zekerheid, vastigheid, ‘een boterbriefje’. Wie de liefde en anders wel de seks werkelijk serieus nam, wilde daar de staat niet bij hebben. Laat staan de kerk. (Dat laatste lukt nog steeds heel aardig.)
Veelzeggend, dat homo’s het juist van het ‘burgerlijke’ moeten hebben, als in ‘burgerlijk huwelijk’. Ik moet hier de verheffende uitzondering van de Remonstrantse Broederschap noemen, die al sinds januari 1986 ‘gelijkgeslachtelijke verbintenissen’ inzegent. Ook weer: eerste kerkelijke genootschap ter wereld dat het ‘standaard’ deed – dus niet heimelijk of als geval apart.
Maar de kerk was toen mijn probleem niet: het homo-zijn was een roeping; dat ik numeriek tot een minderheid behoorde, tekende mijn adelsbrieven. En een homohuwelijk kon zoiets alleen maar ‘gewoner’ maken, als van een burgerman.
En die liberale en linkse kennissen dan, altijd hetero, waarom waren die toch tegen? Ik vat nu een aantal argumenten samen: omdat zij ook wel blij waren met het tegenwicht van de homo’s , die nu ook weer niet in alles op ze moesten lijken. Of: “Zelf ook nooit getrouwd, waarom ‘verburgerlijken’ jullie zo? Als wij het al niet willen, waarom jullie dan wel?” Of: “Maar er komt geen kind van, niet op natuurlijke wijze: wees blij dat je de staat niet nodig hebt.” En ook wel: “Ja maar, waar stopt dit: de band tussen kat en mens?”
Stiekem moet er ook gedacht zijn: “Wat stelt een huwelijk, ons huwelijk, nog voor, als jullie het net zo kunnen krijgen?”
Schaarste-economie. Zero-sum. Wat de één wint, gaat ten koste van de ander. Het homohuwelijk holt de betekenis van het (hetero)huwelijk uit.
Het was, ook voor die vrienden en kennissen, moeilijk voorstelbaar dat de zwarte kiesstem in de Verenigde Staten de witte stem ‘minder waard’ zou hebben gemaakt. En zo bedoelden ze het ook niet. Maar daar kwam het wel op neer.
Ik heb kort geleden aan vriendin B. (hetero) gevraagd hoe ze van standpunt is veranderd. Want als vanzelfsprekend is ze nu, na 2001 met de overgrote meerderheid der Nederlanders, vóór dat homohuwelijk.
Haar antwoord emotioneerde me, omdat ze er grondiger over na had gedacht dan ikzelf in die tijd. Het was niet zozeer het non-discriminatiebeginsel dat leidend was geweest, ook niet een idee van liefdadigheid: ze had een artikel gelezen van de Amerikaans-Britse journalist en schrijver Andrew Sullivan in het Amerikaanse tijdschrift The New Republic. Sullivan is een homo, conservatief, belijdend rooms-katholiek, toen zeer van de Republikeinen en nu meer van de Democraten, en hij schreef over trouwen voor homo’s omdat het voor hem ging om het aanmaken van nieuwe familie. Aangetrouwde familie. Een uitdijende kring van verwanten. Vriendin B. werd daardoor geraakt, omdat ze Sullivan begreep: want wie wil er nu leven en doodgaan zonder familie, zonder naasten?
Ik vind dat eigenlijk een betere argumentatie dan de legalistische. En vanaf dat moment werd het voor haar steeds minder voorstelbaar wat ze er nu tégen had gehad.
Zo vinden ‘morele revoluties’ dus plaats; je kijkt verwonderd om, en het is allang gebeurd, ook bij jezelf.
Een kinderwens helpt
Wat ik niet zag of wilde zien: het belang van trouwen, een openbare geste, met een vooraankondiging in het gemeentehuis, het uitspreken van het ja-woord dat door getuigen wordt gehoord. Het hielp ook dat het bij mij als dertiger nooit was opgekomen: geen fantasie in die richting, net zomin als een kinderwens. Zo’n kinderwens helpt, want wie nageslacht krijgt wil het juridisch feilloos geregeld hebben.
Wel was ik ooit een ‘geregistreerd partnerschap’ aangegaan, vanwege een gemeenschappelijk huis, toch een wat prozaïscher reden. Het mondde uit in een tamelijk zielloze bijeenkomst ter kantore van een notaris. Handtekening. Klaar, dat was geregeld.
Totdat ik als eind dertiger de man tegenkwam met wie ik vanaf de eerste ontmoeting maar één ding wilde: trouwen. Ik stond zelf nog het meest te kijken van dat uitgesproken verlangen: ik was er eerder nooit door bezocht, ik had het nooit zelfs maar fluisterend verwoord.
Trouwen was gecompliceerd, de nieuwe geliefde stond op het punt te scheiden van zijn toenmalige vrouw, en zomaar doorsjezen van het ene naar het andere huwelijk leek hem geen aanrader.
Een paar jaar later kwam het er toch van, in 2006. Inmiddels zijn we vijftien jaar getrouwd. Dat we überhaupt over ons huwelijk konden nadenken was allerminst te danken aan mijn activistische voorwerk. Zoals gezegd had ik eerder tegenstand geboden, net zo goed als talloze andere homo- en flikkergroepen van radicale makelij, die het COC te soft vonden, te veel gericht op ‘integratie’.
Ere wie ere toekomt, en wel aan de Nederlandse jurist Jan Wolter Walbeke, die contact zocht met Henk Krol, oprichter en lange tijd hoofdredacteur van de Gay Krant. Zij zetten de juridische en politieke molens in werking. Die Gay Krant las ik natuurlijk niet, want dat was de homo-afdeling van De Telegraaf, en voor beide haalde je je intellectuele neus op. Achteraf hoeft het niet te verbazen dat het meest burgerlijke verlangen – naar een huwelijk – voor elkaar werd gebokst door H. Krol, de meest burgerlijke man van toenmalig homo- Nederland.
Wat ik sindsdien leerde: in niet-ironische termen over ‘mijn man’ te spreken, soms zelfs over een ‘wij’, al kostte dat laatste geruime tijd. Ik voelde me wel degelijk meer gebonden en verbonden dan ik ooit als ‘geregistreerd partner’ had gedaan. Dat kan niet alleen op het conto van die trouwerij worden geschreven, de echtgenoot is nogal van belang, maar ik ben er inmiddels van overtuigd dat ‘trouwen’ een zekere plechtigheid oproept, die bruidegom en bruidegom bij de les houdt: de vrijblijvendheid is ervanaf, je hebt moeite gedaan om het voor elkaar te krijgen, je zal nog meer moeite moeten doen om zo’n huwelijk te ontbinden.
Een kapotgegooide wijnfles en een nieuw slot
Ben ik onbekend met het hoge echtscheidingspercentage in Nederland? Ongeveer een derde van alle huwelijken eindigt. Zo’n einde verloopt bijna nooit probleemloos – ik zeg het voorzichtig. Maar wat hetero’s nog weleens vergeten: ook het feit dat ‘scheiden’ officieel moet gebeuren, en niet kan worden afgedaan met een kapotgegooide wijnfles op de deur en een nieuw slot, maakt zo’n huwelijk ‘echt’.
Echt als in: afscheid van een Peter Pan-achtige wispelturigheid. Het betekent ook: erkenning die je kan afdwingen van de buitenwereld. Juist homo’s lopen de kans tot ver na hun middelbare leeftijd beschreven te worden als ‘jongens’, hun geliefden als eeuwige ‘vriendjes’. Het speelkwartier wil maar geen einde nemen. Juist homo’s internaliseren dat.
Maar beëindigd was dat speelkwartier allang, door aids en de wereldwijde pandemie. Gedurende de jaren tachtig werden mannen – ook die van twintig, dertig jaar – in een paar maanden stokoud en stierven. Verantwoordelijk zijn, verantwoordelijkheid nemen voor elkaar werd noodzaak. Ik herinner me in die tijd niet die eindeloze stroom artikelen in kranten, die nu dagelijks tot ons komt over jongeren, Covid en het ‘gemiste tussenjaar’. Homo’s gingen dood, en die hadden kennelijk een ‘tussenleven’.
Je trouwt ook om voor je wederhelft te zorgen, bij nood en ontij.
Ik denk weleens: ook door de wet van de remmende voorsprong, die hetero’s hebben als het om het huwelijk gaat, is het huwelijk net iets meer besteed aan homo’s.
In een eerdere versie van dit stuk stond dat Henk Krol ex-Kamerlid voor de VVD was toen hij streed voor het homohuwelijk. Dat is onjuist. Hij was wel voorlichter van de VVD-Kamerfractie tussen 1978 en 1985.
Trouwen is toch een dingetje, voor partners van hetzelfde geslacht is dat niet anders. Catrien Spijkerman sprak drie homostellen over ‘de mooiste dag van je leven’, registratie-angst en hokjesdenken.
Maarten Kremer (35) en Bart Valk (33) trouwden op 12 mei 2017
Maarten: “Hij zat in z’n onderbroek tv te kijken, het was vrijdagmiddag en heel warm. Ik had precies dezelfde maaltijd gemaakt als op onze allereerste date – kwarkpannenkoeken – maar dan met een fles champagne erbij, de tafel mooi gedekt. Ik was zo zenuwachtig dat ik niet wist wat ik met mezelf aan moest. Toen heb ik hem ten huwelijk gevraagd, op de dag dat we tien jaar samen waren. De kurk van de champagne hebben we ingelijst als aandenken.”
auteur: Catrien Spijkerman
datum: 20 maart 2021
website: https://www.trouw.nl/leven/20-jaar-homohuwelijk-het-homo-zijn-was-een-roeping~b3a326d7a/
Bart: “Ik zag het totaal niet aankomen. Ik had nooit nagedacht over trouwen: we waren al zo lang samen, ik zag er geen reden voor. Toen ik ja had gezegd, besefte ik pas hoe leuk het is om zoiets te vieren. We hadden meteen duizenden ideeën over hoe we het wilden en met wie.”
Maarten: “Er zijn zoveel landen waar het niet mag, waar het strafbaar is wie je bent – alleen al het feit dat het hier wél kan, is een reden om de liefde groots te vieren. Het is bijna zonde als je er geen gebruik van maakt.”
Bart: “We woonden al samen, we hadden al een huis gekocht, voor de administratieve kant hoefden we het niet te doen. Wij zien het alleen maar als een viering, een reden voor een feest. We zijn zielsgelukkig met elkaar, daar mag iedereen van meegenieten. Maar voor andere mensen blijft het beladen.”
Maarten: “Mijn moeder woont in Emmen en wilde daar een taart kopen voor onze bruiloft. Maar de bakker wilde geen taart maken voor een homohuwelijk. Dat vond ze heel erg. Wij zitten in Amsterdam toch nog een beetje in een bubbel wat dat betreft.”
Maarten: “Ik was altijd allergisch voor mensen die het ‘de mooiste dag van je leven’ noemen. Wat een onzin, dachten wij. Totdat je beseft: Oh mijn god, ze hadden gewoon gelijk!”
Bart: “Ons huwelijk werd een heus festival, een heel weekend feest op kampeerterrein De Lievelinge. Op vrijdagmiddag werden we getrouwd door een vriend, daarna was er eten en een groot feest waar vrienden hebben gedraaid. De volgende dag was iedereen superbrak en aten we de taarten die dertien vrienden hadden gebakken, het werd een soort Great British Bake Off met prosecco. Zaterdagavond keken we met z’n allen het songfestival in een grote tent op het veld, overal kampvuurtjes.”
Maarten: “We hadden 150 gasten uitgenodigd. Ze konden komen, gaan en blijven slapen wanneer ze wilden. Het allermooiste – besefte ik achteraf – is dat iedereen er is van wie je houdt. Dat heb je niet op een verjaardag, niet op een familie-barbecue of een avondje met vrienden. Het klinkt gek, maar zoiets gebeurt alleen als je doodgaat. Het is magisch om iedereen bij elkaar te zien.”
Bart: “Het was een bonte verzameling. We hebben best wat vriendengroepen die erg van elkaar verschillen en elkaar niet kennen.”
Maarten: “Sommige mensen kregen echt een kijkje in een andere wereld. Dat ging heel harmonieus, iedereen kon zichzelf zijn. Die hele bruiloft barstte van de liefde.”
Maarten: “Volgend jaar vieren we dat we vijf jaar getrouwd zijn. Dan gaan we trouwen in Vegas. Iedereen die mee wil, mag mee.”
Marit Bosman (31) en Mieke Murkes (39) trouwden op 31 januari 2021
Mieke: “Het was klein en intiem. Omdat we niet houden van een groot feest, vooral ik word daar alleen maar zenuwachtig van. We hadden onze ouders uitgenodigd, Marits broertje en zijn vriendin, mijn broertje en zusje, en twee vrienden. Eigenlijk zouden we trouwen op Kasteel Sypesteyn, maar dat was gesloten vanwege corona. We hebben nog getwijfeld of we de bruiloft moesten verzetten. Maar we hadden de ringen al laten maken, de datum stond erin gegraveerd. We hebben het gemeentehuis-gedeelte daarom laten doorgaan. Het was wel gek: we konden naderhand niet eens met onze gasten taart eten. We hadden lunchpakketjes gemaakt, die iedereen apart in z’n auto opat. De bruiloft is dus nog niet af: het feestje komt later, wanneer het weer kan. We hadden niet eens ons trouwpak aangetrokken. Ik dacht dat het niet veel zou voorstellen, want binnen een halfuurtje is het gepiept. Toch was het heel bijzonder.”
Marit: “Mijn moeder gaf een speech, jouw moeder zong een lied. En thuis werden we overweldigd door kaartjes, bloemen en cadeaus van vrienden. Zó veel mensen hebben aan ons gedacht. Normaal sturen mensen je nooit kaartjes om je te feliciteren met je relatie.”
Mieke: “Ik had niet gedacht dat ik ooit zou trouwen. Ik ben evangelisch opgevoed en dacht dat ik misschien alleen zou moeten blijven – het geloof laat zich moeilijk verenigen met een homoseksuele relatie. Toen ik uiteindelijk toch mensen in vertrouwen durfde te nemen over wie ik ben, werd daar heel liefdevol op gereageerd. Maar trouwen bleef in mijn ogen iets voor christelijke heterostellen.”
Marit: “Voor mij was het wél vanzelfsprekend dat ik een vriendin zou krijgen. Maar blijkbaar was het hokjesdenken er ook bij mij ingeslopen: trouwen zag ik als man-vrouw-ding. Ik weet dat het niet klopt, en als ik het iemand anders zou horen zeggen, zou ik boos worden. Maar zo voelt het wel.”
Mieke: “Er was geen aanzoek, we hebben het samen besloten. We dachten er niet romantisch over. We waren al zeven jaar samen, maar we waren officieel niks van elkaar. Dat voelde niet goed. Stel dat een van ons ziek wordt of een ongeluk krijgt, dan zou men ons ook kunnen beschouwen als ‘gewone’ vriendinnen. We wilden ook voor de wet belangrijk zijn voor elkaar. Van mij had geregistreerd partnerschap ook gekund, maar Marit wilde graag trouwen.”
Marit: “Het was een praktische, administratieve keuze. Maar ik merkte dat ik het ook wel erg leuk vond om een feestje te organiseren, en dat ik dan een witte jurk aan mag.”
Mieke: “Toen we eenmaal hadden besloten, ging het leven. Dan blijkt het stiekem ook heel leuk om samen een ring uit te zoeken. Om ten overstaan van onze familie te zeggen: ‘Ik wil voor jou gaan, ook als het slecht gaat’ – dat is heel bijzonder. Ik ben geboren in Zuid-Korea, daar is het homohuwelijk niet erkend. Het is eigenlijk wel erg mooi om gebruik te maken van een recht waarvoor onze gemeenschap zo heeft gestreden.”
Mieke: “In ons dagelijks leven is natuurlijk niks veranderd. Toch voelt het serieuzer, veiliger. Bij een dikke ruzie zou je kunnen denken: ik ga weg en hoef je nooit meer te zien. Maar dat gaat nu niet meer zo makkelijk. We hebben beloofd bij elkaar te blijven.”
Marit: “Maar ik zou niet willen dat dit de nieuwe norm is. Het moet bij je passen, je moet er zin in hebben.”
Agnes (50) en Marian (57) trouwden op 18 oktober 2006
Marian: “Als ik hetero was geweest, zou ik waarschijnlijk niet aan zo’n traditie hebben meegedaan.”
Agnes: “Te conformistisch, een vastpinnend ritueel. Maar als lesbo kun je daar een draai aan geven. Het is als een kookrubriek in een homoblad: een kookrubriek is heel tuttig, maar als die in een homoblad staat, is het toch enigszins tegendraads.”
Agnes: “Het was het jaar dat we tien jaar verkering hadden. We hadden inmiddels een kind, en mijn moeder was erg ziek. Er waren praktische redenen om te trouwen, en we wilden dat mijn moeder er nog bij kon zijn.”
Marian: “Agnes wilde het liever dan ik. Ik vond het besluit om samen te gaan wonen en een kind te krijgen oneindig veel groter en belangrijker – en dat spreek je dan niet publiekelijk uit. Dat is eigenlijk gek.”
Agnes: “Bij Marian speelde ook registratie-angst.”
Marian: “Misschien komt het doordat ik historicus ben. Ik vind: je moet niet te veel registreren, dat is in het verleden een aantal keer gruwelijk misgegaan. Het is heel mooi dat homo’s en lesbo’s door het homohuwelijk kunnen deelnemen aan het leven waaraan iedereen kan deelnemen. Maar er zit ook een kwetsbare kant aan. Je registreert iets waarvan je weet dat niet iedereen daar blij mee is. Dat hangt dan ergens als een dreiging.”
Marian: “Op het moment dat je het woord ‘trouwen’ in de mond neemt, blijkt er een hele set aan verwachtingen klaar te liggen van ‘hoe wij in Nederland het huwelijk vieren’.”
Agnes: “Een vrijgezellenfeest, koets, kasteeltje, samen met familie een bruidsjurk uitkiezen, een groot feest met alle tantes en ooms.”
Marian: “Wij hadden iets heel anders in gedachte. Meer low profile. Dat voelt haast bot, je wil niemand kwetsen.”
Agnes: “Marian was het jaar ervoor gepromoveerd, dat hadden we gevierd met een groot feest. Zelf was ik nog bezig met mijn proefschrift. Een promotie is een groots moment waarvoor je jaren heel hard hebt gewerkt. Daarbij vergeleken voelde dat trouwen toch minder belangrijk.”
Agnes: “We hebben het klein gehouden, op een doordeweekse dag met vijftien mensen in het gemeentehuis. Daarna zijn we met z’n allen naar een restaurant gegaan. Marian had een jurk aan – maar geen witte. In het weekend hebben we taart gegeten met vrienden die niet bij de ceremonie waren.”
Marian: “Het ging niet allemaal vlekkeloos. De registratie van de belangrijkste getuige, Agnes’ moeder, was bij de gemeente niet goed gegaan. Een andere getuige kwam te laat. En de bode vroeg ‘waar is de bruidegom?’ toen hij mij zag in een jurk. ‘Dat ben ik’, zei ik.”
Agnes: “Maar het was een verrassend leuke dag.”
Marian: “Niet de mooiste van mijn leven, maar een mooie, lichte dag. Agnes’ zus gaf een speech, een vriendin speelde fagot. In het weekend waren er allerlei liedjes. Ik had niet gedacht dat ik er zo blij van zou worden.”
Marian en Agnes wilden alleen bij hun voornaam genoemd worden. Hun volledige naam is bekend bij de redactie.
Lees ook:
Het draait voor homo’s nog altijd om meer acceptatie
Twintig jaar na de invoering lijkt het homohuwelijk wel zo’n beetje ingeburgerd. Maar het maakt daarbij wel veel uit waar je woont. En de trouwlust was het grootst in de eerste paar jaar.