04 – rooskleurig asielzoekers leven (a)
Geplaatst door Dineke van Kooten op 5 juni 2011
Rooskleurig asielzoekers leven
In het begin van hun verblijf in Egypte ziet het er voor de Israëlitische asielzoekers “florissant” uit, want ze zijn van de dagelijkse angst om te sterven van de honger verlost. Ze verwachten – nu Jacob verenigd is met zijn doodgewaande zoon Jozef en als de regen in Kanaän is gevallen – terug te keren. Ze hebben immers de zegen van God, want Hij heeft persoonlijk tegen Jacob gezegd: “Wees niet bang, Ik zal Zelf met je meereizen” en “Ik zal je terugbrengen.” [i]
Echter op den duur lijkt het wel of de levendige herinnering van de Israëlieten aan hun verleden en hun wortels verloren gaat. Ze blijven en blijven maar. Als Jacob 147 jaar is (en dus 17 jaar in Egypte; terwijl de hongersnood 7 jaren heeft geduurd), overlijdt hij. Ze begraven vader Jacob wel in Kanaän en “veel dienaren van de Farao gingen met hem mee, alle hovelingen en alle andere vooraanstaanden van Egypte.”[ii]
Jozef overlijdt als hij 110 jaar oud is. Het lijkt wel of alleen zijn sarcofaag – die in Egypte op de terugkeer ligt te wachten[iii] – nog weet van de belofte dat God het volk terug zal leiden.
Jacob, noch Jozef hebben het goede voorbeeld gegeven en ze hebben hun nageslacht niet mee terug genomen naar het land waar ze hoorden. Jacob heeft niet gezegd: “als ik begraven word, trek dan met mij op en blijf in Kanaän wonen”. En Jozef heeft ze niet aangespoord tot haast. Wisten beide van de voorspelling aan Abraham? Of was het wel voldoende om te weten dat hun volk ooit terug zou gaan naar Kanaän?
Ik lees niet in de Bijbel dat er iemand van Jacobs (achter/klein)kinderen is die pleit op Gods belofte – gegeven aan (over/groot)vader Jacob – en verlangt om terug te gaan. Ze hebben het goed en ze vinden het best.
Wat zegt dit Bijbelgedeelte mij?
Er zijn situaties waarin God met ons is en we gezegende mensen zijn, ook als we in Egypte leven. Egypte, de plek die niet onze bestemming is. Het geluk lijkt ons alleen maar toe te lachen. Zo is ons leven: voorspoed en welvaart. Het lukt wat wij allemaal doen. Het leven kabbelt voort en de ene dag gaat over in de ander. Het gaat goed. Wij kunnen eten en drinken wat wij willen. We hebben een mooi huis en een stoere auto. We lijken op de Joden in het land Gosen: na de hongersnood in een ander land, toch welvaart!
De vraag is of deze gezegende omstandigheden ons uit Egypte doen wegtrekken en ons de bestemming geeft die voor ons bedoeld is. Want dàt is de bedoeling van ons leven: Worden wie we zijn. Worden, zoals God ons gemaakt heeft in de buik van onze moeder.
Door allerlei gebeurtenissen zijn we iemand anders geworden. We hebben muren om ons heen gebouwd, zodat we kunnen overleven. We hebben ons aangepast of juist afgezet aan de omstandigheden. Die situaties lijkt zijn vruchten af te werpen en erg stabiel te zijn.
Vaak kunnen wij het hart van de ander niet zien, waardoor we niet weten of de gelukkige uitstraling, een afweermechanisme is of dat het welzijn is.
Wanneer de voorspoed uiterlijk bedrog is, dan is het een muur om ons hart. Deze uiterlijke schijn is dan een afweermechanisme: je praat de situatie zo dat je het perfecte gezin, de perfecte baan, en het perfecte huwelijk lijkt te hebben. Zonder dat je je afvraagt of dit werkelijk zo is. Je vindt het echter veel erger om naar de echte stand van zaken te kijken, dan om de schijn hoog te houden. Terwijl dit toch een leugen is.
Dikwijls kunnen wij ook niet zien ten koste van wie en wat men zo gelukkig is. Komt het door onrecht, voortrekkerij of verzamelt men alleen die mensen om zich heen die positief over hen praten?
Dat kan niet altijd standhouden, want de omgeving voelt afgunst en de wrok begint te woekeren.
Teresa van Avila beschrijft deze fase (als het eerste (buiten)verblijf van de Innerlijke burcht[iv]) als de ziel die zich nog zo volpropt met rijkdom, eergevoelens of beslommeringen, dat ze – al verlangt ze haar schoonheid van God te zien en ervan te genieten – dan geen toegang krijgt.[v] Of de ziel die doofstom is: men hoort niet en lijdt daarom minder onder het feit dat men niet kan spreken. Gods signalen worden nog niet opgevangen. Men leeft in een oppervlakkige vrede, zonder al te grote schuldgevoelens. [vi]
[i] Genesis 46: 3 en 4
3 God zei: ‘Ik ben God, de God van je vader. Wees niet bang om verder te reizen naar Egypte, want ik zal daar een groot volk uit je doen voortkomen.
4 Ikzelf zal met je meereizen naar Egypte, en ik zal je daar ook weer vandaan brengen. En niemand anders dan Jozef zal jou de ogen sluiten.’ (NBV-2004)
[ii] Genesis 50: 6
26 Jozef stierf toen hij honderdtien jaar was. Hij werd gebalsemd en in een sarcofaag gelegd, in Egypte. (NBV-2004)
[iii] Genesis 50: 24 t/m 26
24 Toen hij zijn einde voelde naderen, zei hij tegen zijn broers: ‘God zal zich jullie lot aantrekken: hij zal jullie uit dit land wegleiden en je naar het land brengen dat hij onder ede aan Abraham, Isaak en Jacob heeft beloofd.
25 Zweer me dat jullie, wanneer God zich jullie lot aantrekt, mijn lichaam van hier zullen meenemen.’ 26 Jozef stierf toen hij honderdtien jaar was. Hij werd gebalsemd en in een sarcofaag gelegd, in Egypte. (NBV-2004)
[iv] Wilfried Stinissen, “Verkenning van de innerlijke burcht” (Vert. vanuit het Zweeds: “Inre vandring”), 1986, ISBN 9070092352, Gent : Carmelitana, 262 p 18 cm, 262 p.
[v] Wilfried Stinissen, “Verkenning van de innerlijke burcht” (Vert. vanuit het Zweeds: “Inre vandring”), 1986, ISBN 9070092352, Gent : Carmelitana, 262 p 18 cm, p. 13
[vi] Wilfried Stinissen, “Verkenning van de innerlijke burcht” (Vert. vanuit het Zweeds: “Inre vandring”), 1986, ISBN 9070092352, Gent : Carmelitana, 262 p 18 cm, p. 36