De roos – bloem van liefde par excellence
Niet alleen het symbool van het kruis heeft veel moeten ontgelden, ook de roos werd en wordt vaak met alle mogelijke gedachten en gevoelens verbonden. In de meest verheven zin echter getuigt zij van de waarachtige, pure, God-menselijke liefde.
De bouw van de roos
De roos is lid van de wijdvertakte familie der Rosaceeën, waartoe ook vele appel-, pere- en kersenbomen behoren. Zij werd door de kruisridders uit het Midden-Oosten meegenomen naar Europa. Sinds die tijd zijn er uit de zes oervormen circa 20.000 gecultiveerde soorten ontwikkeld.
Het getal vijf speelt een belangrijke rol in de structuur van de roos. De eenvoudigste bloem heeft vijf bloembladen. Deze worden door vijf kerkbladen gesteund die tezamen een pentagram vormen. De bloemblader zijn eveneens in een vijfhoek geschikt. Aan een tak zitten meestal kleine takjes met vijf bladen elk en deze takjes staan spiraalvormig rond de stengel. Het zesde takje komt weer boven het eerste uit.
De roos zoals die van de struik of uit de kas komt, bestaat uit een bloem en een stengel die met dorens is bezet. Hierin komt het principe van de dualiteit tot uitdrukking: enerzijds de prachtig gekleurde, lieflijk geurende bloem, anderzijds de scherp wondende punten van de dorens. Het spreekwoord zegt:
«Geen roos zonder dorens», want de stengel
draagt nu eenmaal de bloem. De rozenknop gaat pas open als de stengel en de dorens geheel en al volgroeid zijn. Dus eerst de dorens, dan de roos. Zo wordt een oude levenswijsheid bevestigd in het volksgeloof.
Bloem in de tuin van God
In de Divina Comedia van Dante zijn de zaligen in een roosvormige opstelling gezeten. Elk bloemblad symboliseert een ontwaakte ziel. Tezamen vormen zij de hemelse roos. De opbouw van zulk een levend krachtveld is alleen mogelijk als de kracht van Christus de zielen samensmeedt. In deze gemeenschap geldt het gebod «Hebt elkander lief» als werkelijkheid.
Jezus was afkomstig van Nazareth, op de hellingen van de berg Karmel gelegen. Nazareth betekent «bloem», de berg Karmel «de tuin» of «de wijngaard van God». Jezus is dus de mens die als een bloem woont in de tuin van God. 1)
Christiaan Rozenkruis nadert de tempel met vier rozen op zijn hoed. En in een gebed wordt de kandidaat begroet met de woorden: «In de Rozenhof zijt gij als bloem ontloken.» Hij is toebereid en heeft de witte roos van het gnostieke licht ontvangen. Maria neemt de plaats van de aldus gereed staande kandidaat in als voedingsbodem voor Christus, de roos der rozen. Over het symbool van de Maagd Maria schrijft Antonin Gadal, de behoeder van het Kathaarse erfgoed, het volgende: «De kerk van de Katharen symboliseert het ware maagdelijke en kuise vermogen tot boete, die Zonen Gods voortbrengt. (2) En in de Rozentuin te Noverosa, de plaats waar vroeger een tempeltent stond, bevindt zich een vijfhoekige rozengang met in het midden een fontein. In al deze gevallen symboliseert de roos de zuivere ziel, de wedergeboren ziel of een gemeenschap van geestelijk wedergeborenen die als «bloeien in de tuin van God».
Het rozepad of het kleuren van de roos
Zoals elke reis of ervaringsweg, toont ook de weg door de Rozentuin verschillende fasen. Het begint met een zachte aanraking in het hart, op de plaats waar het zaad van de geestelijke roos verborgen ligt. De stralende zon van de vader en de moederplant die zich op het kondschap Gods richt, is de factor die het kiemen en groeien optimaal bevordert. De knop breekt open. Een tere, witte roos verschijnt. Nog onbeschreven, ongekleurd,
Maar zodra zij zich aan het rijpingsproces overgeeft, zal zij kleuren. In het begin bloost zij in het rozerode licht van het eerste ochtendglanzen. Zij straalt een uitzonderlijk fijn en lieflijk licht uit. Maar op de morgen volgt de middag en het zachte rozerood maakt plaats voor een dynamisch, diep rood.
Het rijpingsproces moet volbracht worden met en door de stromen van het levenssap van de mens. Onstuimig stroomt het rode sap door het stelsel en het drijft de rood gekleurde menselijke bloem tot een reactie. Uitgeput treedt zij de fase van de rust binnen. Het opdringerige rood van de bloedsdriften verbleekt en een nieuw, doorstraald rozerood verschijnt. Het is het roze van de mens die gereed is om de Universele Liefde uit te dragen.
Het is het roze van de nieuwe roos. Een wonderlijk gouden glans strijkt over de uitgeputte leden. Een stralend licht hult de stille bloem in prachtig, krachtig goud. De gouden roos! De mens heeft de schat uit de verborgenheid van zijn hart getild en in het daglicht geplaatst.
Roos en kruis onlosmakelijk verbonden
De nieuwe roos offert zich voor de wereld. Zij laat zich daartoe hechten aan het kruis. Zij zweeft niet in het luchtledige, maar is geworteld in de vaste, bindende aarde. De roos en het kruis behoren bij elkaar. Zij vormen een onverbrekelijke eenheid. Alleen door deze eenheid, door de bruiloft van de roos en het kruis, kan de wonderbaarlijke vernieuwing van de mens zich voltrekken. In Het Nieuwe Teken,3) hoofdstuk I, pag. 18 schrijven Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri: «Onder de roos wil de Broederschap doen begrijpen de aura of het ademveld van de mens. In deze roos staat de persoonlijkheid, het kruis, onlosmakelijk daarmee verbonden.» De witte roos windt zich om het kruis. Door het dragen van het kruis kleurt zij rood. Na voltooide omzetting, wordt zij bekroond met het goud van het geestelijke koningschap. Nu blijkt ook wat er achter de mysterienaam «Christiaan Rozenkruis» schuilgaat. In De Alchemische Bruiloft van C.R.C. staat aan het einde van de Eerste Dag: «Hierna maakte ik mij gereed om op weg te gaan, trok mijn wit linnen kleed aan, omgordde mijn lendenen met een bloedrode band en bond deze kruiselings over mijn schouders. Op mijn hoed stak ik vier rode rozen… (4) Zo betreedt de geestelijke vader van de ware Rozenkruisers zijn rozepad. De naam «Christiaan» heeft direct betrekking op Jezus Christus, de uit de Geest wedergeboren ziel.
Volgens de Alchemisten is groen de kleur van de toebereide oermaterie. De zeven groene bloemen veranderen uiteindelijk in een gouden bloem. De koning is in het rood gekleed om aan te geven dat hij de toestand van volmaakte vastheid en vaste volmaaktheid heeft bereikt. Deze fase stond bekend als de Rode Roos (pag. 20-21). Johannes Andreae, 15e eeuw, British Museum, Londen.
In sommige talen bestaat verwantschap tussen de woordbeelden «bloem» en «bloed». Ook kan men de bloemblader van de roos als bloeddruppels zien en de kerkbladen als de schaal waarin deze druppels worden opgevangen.
Het kruis heeft in dit verband een zeer speciale betekenis. Jezus, de geopende witte roos, wordt aan het kruis bevestigd. Daardoor kleurt de witte roos rood. De rozekracht van zijn vergoten bloed brengt ieder mens zegen en verlossing. Tot op de dag van vandaag. De schaal is de graalbeker die iedere serieuze kandidaat wordt gereikt om hem te sterken op zijn pad.
De Goddelijke Liefde en de Nieuwe Roos
De roos is zonder meer het symbool van de liefde. De hoogste uiting van liefde, ontdaan van alle dialectische tegenstellingen, is de Goddelijke Liefde. De vereniging van God en mens. De Geestesschool van het Gouden Rozenkruis stelt zich ten doel deze Liefde tot openbaring te brengen. In zijn verhaal De Roos en de Nachtegaal vertelt Oscar Wilde (1856-1900) hoe de nachtegaal zich offert door met haar hartenbloed een verkilde rozenstruik tot bloei te brengen. «En toen de maan in de hemelen verscheen, vloog de nachtegaal naar de rozenstruik en drukte haar borst tegen de doorn. De hele nacht zong zij en de doorn drong dieper en dieper in haar borst. En haar levensbloed sijpelde weg uit haar… En op de top van de rozenstruik ontlook een prachtige roos… Als de schaduw van een roos in een zilveren spiegel, als de schaduw van een roos in een vijver, zo was de roos die openbloeide aan de top van de rozenstruik. Maar deze riep de nachtegaal toe, dat zij zich nog steviger tegen de doorn moest drukken.
‘Druk vaster, kleine nachtegaal’, riep hij, ‘anders breekt de dag aan, voordat de roos voltooid is’ En zo drukte de nachtegaal zich nog steviger tegen de doorn en luider en luider werd haar lied… En een zacht rood kwam over de bladeren van de roos, als het blozen op het gelaat van de bruidegom, als hij de lippen van zijn bruid kust. Maar de doorn had haar hart nog niet geraakt en zo bleef het hart van de roos wit. Want alleen het hartenbloed van een nachtegaal kan het hart van een roos kleuren. En de struik riep de nachtegaal toe, zich nóg steviger tegen de doorn te drukken. ‘Druk vaster, kleine nachtegaal’, riep hij, ‘anders is het dag, voordat de roos voltooid is’ En zo drukte de nachtegaal zich nog steviger tegen de doorn en de doorn raakte haar hart. En een bittere pijn doortrilde haar. Bitter, bitter was de pijn. En wilder, wilder werd het lied, want zij zong nu over de liefde die de dood verheerlijkt, over de liefde die ook in het graf niet sterft. En de prachtige roos kleurde rood als de roos van de oostelijke hemel. ‘Zie, zie’, riep de rozenstruik, ‘nu is de roos gereed’ Maar de nachtegaal gaf geen antwoord, want zij lag dood in het hoge gras. Met de doorn in haar hart.»
De mens die in de nacht zingt en het donker met zijn schelle kreten van vertwijfeling doorbreekt, is als een nachtegaal. Is het lied echt, dan zal het door de roos worden gehoord. De roos stilt dan het verlangen van de verliefde nachtegaal, maar plaatst haar ook voor een onverbiddelijke lijdensweg. De doorn lijkt in dit verband op het kruis. Het is het instrument van de overwinning, waarin de nachtegaal sterft en de roos in nieuw leven uitbreekt. De dood van de nachtegaal is de laatste daad van het zich offerende ik. De weg naar vrijheid is gebaand. De roos kan zich nu volkomen gaan ontvouwen.
Het veredelingsproces van de wilde roos is eveneens een mooi voorbeeld van volledige overgave aan nieuwe wording. Op een wilde roos wordt vlak boven de grond een slapende knop van een veredelde roos geënt. Uit deze knop ontwikkelt zich een kiem en de wilde roos functioneert daarbij als de draagmoeder. Is de kiem eenmaal voldoende ontwikkeld, dan worden de oude takken van de draag-plant die nog boven de ent zitten, verwijderd.
Vanaf dat moment gaan alle levenssappen naar de nieuwe roos, die zich nu verder kan ontvouwen. Het onedele — de wilde roos —offert zich om het edele — de veredelde roos — ruim baan te verschaffen.
Dit proces kan worden vergeleken met het ontluiken van de Goddelijke Liefde. Doordat de oude mens opgaat in de nieuwe mens, wordt de rozekracht, de zielskracht, vrijgemaakt. Daarom is het goed zich dagelijks af te vragen: «Welke kiem verzorg ik? Voed ik? Is het de kiem van de waan en het vergankelijke die ik wil laten bloeien? Of streef ik ernaar de Roos der Goddelijke Liefde te dienen?»
Er is niets hogers,
dan méér te naderen tot God
dan tot de mensen
en op die weg
de stralen Gods te spreiden onder het geslacht der mensen
Ludwig von Beethoven
J. van Rijckenborgh, Catharose de Petri, Het Nieuwe Teken, Hfdst.2, uitgave Roze-kruis Pers, 1977.
A. Gadal, Het Erfgoed der Katharen, Hfdst.1. Rozekruis Pers, 1986.
idem 1
J. van Rijckenborgh, Rozekruis Pers, d1.1, 1988.