Christian Wiman – ‘Mijn heldere afgrond’
De Amerikaanse dichter Christian Wiman schreef een boek dat nu al een spirituele klassieker genoemd wordt. Het is een bundel overpeinzingen in een geteisterd leven. Het boek verscheen kort geleden in een vertaling van de hand van Willem Jan Otten: ‘Mijn heldere afgrond’
Christian Wiman groeide op in een fundamentalistisch milieu. Al jong nam hij afscheid van het geloof. Voor altijd, dacht hij. Maar poëzie was de manier waarop het geloof in hem ondergronds overleefde, ziet hij nu. Wiman was inmiddels een bekend dichter en redacteur van een gezaghebbend poëzietijdschrift toen hij zichzelf, tot zijn eigen verrassing, op een dag terugvond als biddend mens. Dat moment viel samen met het vinden van de liefde van zijn leven. Samen gingen ze kerken in een liberale gemeente. Toen werd hij ziek. Er werd een zeldzame vorm van ruggenmergkanker bij hem geconstateerd.
auteur: Piet van Die
datum: juni/juli 2016
gepubliceerd in Woord en Dienst, opiniërend magazine voor protestants Nederland, nr. 6/7 – juni/juli 2016
website: https://www.pietvandie.nl/wp-content/uploads/2016/08/20160512-woord-en-dienst-christian-wiman.pdf
De elementen van deze biografie-in-een-notendop spelen alle een rol in een boek dat in Amerika opzien baarde en dat nu in vertaling verscheen: Mijn heldere afgrond. In het boek zoekt Wiman naar een taal waarin hij zijn herwonnen geloof onder woorden kan brengen. Tegelijk worden inhoud en vorm sterk bepaald door zijn ziekteproces. Wiman schreef het niet in één adem: de pijn stond het hem niet toe. Daarom werd het boek een bundeling van aanvankelijk losse fragmenten die aan elkaar werden gelast. De lasnaden zijn nog goed zichtbaar.
Het ziekteproces bepaalde uiteraard ook de inhoud. Wiman zoekt naar een God die aanwezig is in de pijn. Hij vindt die in de roep van Christus aan het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ God is ons in Christus nabij als een afwezige aanwezigheid – zoals een ravijn een fenomeen is én een leegte. Deze paradox vormt de grondtoon van de overpeinzingen. Je zou het boek een afdaling kunnen noemen langs de wanden van de afgrond. Zijn klimmersuitrusting: de poëzie. Dogma’s kunnen je weliswaar ook helpen om af te dalen, maar volgens Wiman is dat gebrekkiger materiaal. En dat geldt ook voor de theologie. Wiman blijkt veel theologen gelezen te hebben (Moltmann, Bonhoeffer, Barth), haalt hen ook regelmatig aan, maar de poëzie biedt hem de beste taal om dieper in de afwezige aanwezigheid die God is, af te dalen. Hij citeert dan ook veelvuldig uit eigen en andermans dichtwerk.
Afgrond, ravijn – dat zijn geen woorden die wij direct associëren met God.
Meestal zoeken wij de Eeuwige in de hoogte en niet in de diepte. Maar hier ligt dan ook het belangrijkste kenmerk van het boek, zoals ook de titel al laat zien.
Een centraal woord in ‘Mijn heldere afgrond’ is ‘contingentie’, in de vertaling een enkele keer weergegeven met het prachtig gevonden ‘onvoorzienigheid’. In Christus heeft God dit vaak bizarre en toevallige leven met ons gedeeld en laat Hij zich nog steeds vinden – tot op de diepste bodem aan toe.
De kracht van het boek is de voortdurende nadruk op de God die zichtbaar/onzichtbaar wordt/blijft in Christus’ roep aan het kruis. De woorden van Jezus zijn als het perspectiefgaatje bij Vermeer. Vermeer – zo las ik ergens – sloeg een spijketje in zijn schilderijen van waaruit hij touwtjes spande en waarlangs hij zijn heldere perspectieflijnen trok. Het perspectiefpunt van Wiman is de gekruisigde Christus. Hij is het ‘gaatje’ waarachter God schuil gaat en van waaruit het leven perspectief krijgt. Wiman haalt instemmend de Duitse theoloog Jürgen Moltmann, aan die schreef dat theologie bedreven moet worden op gehoorsafstand van de stervende Christus.
Is het een gemakkelijk boek? Nee. Dat heeft te maken met de caleidoscopische vorm. Je zoekt als lezer naar een rode draad, maar die laat zich in de veelkantige tekst alleen veroveringsgewijs ontdekken. Wiman spreekt zichzelf ook weleens tegen. In het ene fragment lijkt hij het ene te zeggen, in het volgende het andere.
Maar het is onderdeel van zijn zoektocht naar ‘een taal die rechtdoet aan de transcendentale aard van de genade’, zoals hij zelf verwoordt. God heb je niet je greep, zou ik zeggen, en dus ook niet in de greep van je taal. Daarom voelt Wiman zich ook als gelovige het best thuis bij de poëzie. Want – zoals Willem Jan Otten schreef – een gedicht is ‘een manier om iets niet te begrijpen, en het toch te zeggen.’ Het is taal die cirkelt om een geheim. Maar ze nadert dit geheim misschien wel het dichtst en laat het tegelijk intact.
De taal die Wiman voor God zoekt wordt als ijzer gewonnen uit erts: de hitte van het leven zorgde voor het smeltproces waaruit de meest zuivere taal wordt gedistilleerd. Het boek van Wiman wordt dan ook nu al vergeleken met spirituele klassiekers als de Pensées van Pascal en de Confessiones van Augustinus. Dat zijn grote woorden en de vergelijking is misschien te snel uitgesproken. Maar ook ik was diep onder de indruk van de intensiteit waarmee Wiman schrijft over zijn herwonnen geloof in zijn geteisterde leven. Een van de meest indrukwekkende stukjes vond ik het gedeelte waarin hij zijn nog jonge kinderen aanspreekt.
Wiman denkt op dat moment niet lang meer te leven. Een aantal fragmenten uit die brief:
‘Lieverds, ik houd van jullie met heel mijn gevoeligheid en overvloedigheid van geest die ik door jullie heb ervaren, en ik voel hoe jullie toekomst zich uit jullie openvouwt en in deze toekomst, weet ik, is de mijne. […] Het leven scheurt ons uit elkaar, maar door deze wonden kan, als we ze hebben verzorgd, liefde in ons binnentreden. […] Hoe het je ook vergaat, in al deze dingen […] brandt de niet aflatende liefde van God. Maar als je merkt dat je niet in God kunt geloven, word dan niet ongerust. Niemand kan zeggen welke namen of vormen God aanneemt, of de intensiteit peilen van het ongeloof dat we wellicht nodig hebben om onze ziel wakker te maken.’
Ik noemde al de naam van Willen Jan Otten. Hij vertaalde het boek. Een gelukkige keuze! Toen ik het boek van Wiman direct na verschijning had ontdekt en voor het literair tijdschrift ‘Liter’ mocht bespreken, eindigde ik mijn artikel met de mededeling dat het nog lang niet als ‘uitgelezen’ mijn boekenkast in zou gaan, tenzij er een Nederlandse vertaling kwam. Op mijn uitdagende vraag ‘Welke uitgeverij durft?’ reageerde uitgeverij Brandaan. Willem Jan Otten bood zich aan en leverde een prachtige vertaling.