Jan Bommel – uitleg vaccins 2021 – deel 2
Vaccins tegen het SARS-Cov-2 virus – Deel 2
De conclusie van deel 1 van dit artikel is dat het op grote schaal toepassen van de vaccins tegen het SARS-CoV-2 virus feitelijk een massaal vaccin-experiment is. De onderbouwing voor deze stelling kunt u teruglezen in deel 1 en is rechtstreeks het gevolg van het feit dat het fase-III onderzoek nog niet is afgerond, maar dat door de versnelde toelatingsprocedure door middel van een ‘Conditional Marketing Authorization’ (CMA) van de European Medicines Agency (EMA) de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna al wel beschikbaar worden gesteld voor toepassing op wereldwijde schaal..
Dat betekent mijns inziens dat op deze massaal uitgevoerde vaccinaties tegen het SARS-CoV-2 virus de Verklaring van Helsinki en de Code van Neurenberg onverkort van toepassing zijn. Wat deze Verklaring van Helsinki en de Code van Neurenberg inhouden zal ik in dit artikel bespreken. Vooral is van belang om te bespreken wat de aanloop is geweest voor het opstellen van deze documenten. Daarvoor ga ik terug naar 1933, het jaar dat Adolf Hitler als leider NSDAP in Duitsland aan de macht kwam. Ik schets de gebeurtenissen die in dat jaar en in de jaren er na plaatsvonden en waarin vele artsen en academici een bijzonder kwalijke hoofdrol speelden.
https://www.janbhommel.com/post/vaccins-tegen-het-sars-cov-2-virus-deel-2
Het Neurenberg Tribunaal:
Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld vond kort na de Tweede Wereldoorlog het Proces van Neurenberg plaats tegen de 24 kopstukken die het Nazi-regime vertegenwoordigden. Na dit proces volgden 12 vervolgprocessen tegen Nazi-vertegenwoordigers uit de verschillende maatschappelijke sectoren van de Nationaal-Socialistische maatschappij. De eerste van deze rechtszaken staat bekend als de “Doctor’s trial’ (1). In dit proces stonden 23 mensen terecht, op drie na alle artsen. Ze werden aangeklaagd wegens misdaden tegen de menselijkheid, bestaande uit martelingen en moorden begaan tijdens het uitvoeren van medische experimenten op gevangenen in de Duitse concentratiekampen.
Op 25 oktober 1946 werden deze 23 personen aangeklaagd bij het tribunaal. Het proces begon op 9 december 1946 en eindigde op 19 juli 1947. Onder hen meerdere hoogleraren en universitair hoofddocenten, verder de lijfarts van Adolf Hitler, het hoofd van het Duitse Rode Kruis, de hoogste arts-officieren van het leger en luchtmacht en meerdere onderzoekers van verschillende universiteiten en onderzoekers van de farmaceutische industrie. Overigens hadden diverse medici al suïcide gepleegd voordat ze aangeklaagd konden worden bij het Neurenberg tribunaal, waaronder dr. Conti, rector aan de Christian Albrecht Universiteit in Kiel, professor Holzlohner, eveneens hoogleraar aan de universiteit van Kiel, en professor Eppinger, een beroemd pionier in de hepatologie. Zonder twijfel de grootste en meest bekende oorlogsmisdadiger uit deze tijd, Joseph Mengele, met de bijnaam ‘Engel des Doods’, ontsnapte en vluchtte naar Zuid-Amerika. Diverse uitleveringsverzoeken van West-Duitsland werden niet ingewilligd en ook wist hij tot zijn dood uit handen te blijven van de Israelische geheime dienst, de Mossad en Nazi-jager Joseph Wiesenthal, hoewel beiden intensief op hem jaagden. De ironie wil is dat hij de verdrinkingsdood stierf door het optreden van een beroerte tijdens het zwemmen, en hiermee alsnog in enige mate de straf kreeg die hij ten volle had verdiend.
De ‘Doctor’s Trial’ werd behandeld door drie rechters, met een extra rechter die zo nodig als vervanger kon optreden. Er werden 32 getuigen gehoord namens de aanklager, en 53 getuigen namens de verdediging, inclusief de 23 aangeklaagden. Door aanklager en verdediging werden 1471 documenten ingebracht. Uiteindelijk werden 16 van de 23 aangeklaagden schuldig bevonden, 7 aangeklaagden werden vrijgesproken. Zeven van de schuldig bevonden aangeklaagden werden tot de dood veroordeeld en opgehangen in de Landsberg gevangenis. Vijf kregen een levenslange gevangenisstraf, 2 kregen een gevangenisstraf van 25 jaar, 1 een gevangenisstraf van 15 jaar en 1 een gevangenisstraf van 10 jaar.
De aanklager Telford Taylor stelde in zijn openingspleidooi van deze ‘Doctors Trial’ dat het om veel meer ging dan ‘slechts’ een aanklacht wegens moord, omdat het ging om artsen die de Eed van Hippocrates hadden afgelegd, met als allerbelangrijkste principe ‘allereerst niet schaden’. Hij stelde dat heel duidelijk moest worden gemaakt aan de wereld welke ideeën en motieven deze artsen zover had gebracht dat ze hun medemens als ‘minder dan beesten’ beschouwden, en daarbij zulke afschuwelijke wreedheden hadden begaan dat het nodig was om hen ‘uit te snijden en in de openbaarheid te brengen, alvorens een uitzaaiende kanker te worden in de schoot van de mensheid’.
Tijdens deze ‘Doctor’s Trial” werd de basis gelegd voor de ethiek van het medisch-wetenschappelijk onderzoek op proefpersonen. Centraal hierin staan drie aspecten:
1) Proefpersonen moeten toestemming geven voor het onderzoek, zonder dat er sprake is van dwang, op welke manier dan ook, om deel te nemen aan het onderzoek. Bovendien moeten zij adequaat worden voorgelicht over de eventuele risico’s van het onderzoek.
2) Het onderzoek moet gebaseerd zijn op gegevens die verkregen zijn uit dier-experimenteel onderzoek, en gegevens die bekend zijn over het natuurlijk beloop van de aandoening die bestudeerd wordt. De resultaten moeten de maatschappij ten goede komen, kunnen niet op een andere manier worden verkregen, en de studie moet zo worden opgezet dat de verkregen resultaten relevant zijn. Het onderzoek mag niet willekeurig of nutteloos zijn.
3) Het onderzoek mag alleen worden uitgevoerd door hiervoor wetenschappelijk gekwalificeerde personen, waarbij onnodig psychisch als ook fysiek lijden wordt vermeden, en mag alleen worden uitgevoerd na adequaat verricht dier-experimenteel onderzoek dat de a-priori kans op ernstig letsel of overlijden uitsluit.
De rechters van het tribunaal beseften dat de Eed van Hippocrates en het principe van ‘allereerst niet schaden’ weliswaar essentieel waren ter bescherming van proefpersonen aan medisch wetenschappelijk onderzoek, maar niet voldoende. Zij stelden een document op met 10 basisprincipes, waarin het absolute vereiste van ‘informed consent’ en het recht tot het op elk moment kunnen beëindigen van deelname aan de studie door de proefpersoon, het meest opvallend waren. Dit document kennen we nu als de Code van Neurenberg.
De Code van Neurenberg wordt gezien als poging de bescherming van mensenrechten en de beginselen van de Eed van Hippocrates in één gedragscode onder te brengen. Het verenigt in zich het gegeven dat de arts-onderzoeker altijd de belangen van de proefpersoon vooropstelt, en verder dat de proefpersoon in staat is om zijn eigen belangen te behartigen en zichzelf te beschermen tegen de onderzoeker. En hoewel deze Code in geen enkel land de wettelijke status heeft gekregen, is de invloed op de bewustwording en ontwikkeling van wetgeving over mensenrechten en de medische ethiek buitengewoon groot en zijn elementen van de Code van Neurenberg in nationale en internationale wetgeving veelvuldig terug te vinden. Ook de Verklaring van Helsinki van de World Medical Association is impliciet gebaseerd op de Code van Neurenberg.
Na de oorlog:
De vraag die echter pijnlijk onbeantwoord bleef was hoe het zover had kunnen komen met artsen die de Eed van Hippocrates af hadden gelegd en hadden gezworen het principe ‘allereerst niet schaden’ te allen tijde te respecteren. In een artikel in de British Medical Journal in 1996 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen die er toe hebben geleid dat Duitse artsen hun ‘niet-arische’ medemens als ‘minder dan beesten’ gingen bezien en bereid bleken te zijn de meest gruwelijke wreedheden jegens hen te begaan (2). Het is mijns inziens een artikel dat voor iedere arts verplichte kost zou moeten zijn, al was het maar om te leren dat artsen geenszins een beter ethisch en moreel kompas hebben dan hun niet medisch onderlegde medemens.
“Die Apokalyptische Ansicht der Welt ist eigentlich die, daß sich die Dinge nicht wiederholen.” (3).
Vele artsen in Duitsland worstelden na de Tweede Wereldoorlog met de erfenis van de gruwelijkheden die hun collega’s in de oorlogstijd hun medemens hadden aangedaan, en deze erfenis weegt tot op de dag van vandaag zwaar op het moreel bewustzijn van Duitse artsen en heeft nog steeds grote invloed over het nadenken over het levenseinde in de medische setting. Zoals ik zelf heb gemerkt is het nog steeds een onderwerp dat door vooral oudere Duitse artsen niet graag wordt besproken. Het heeft er onder andere toe geleid dat euthanasie zoals wij dat kennen, het actief beëindigen van iemands leven op zijn of haar eigen verzoek, tot op de dag van vandaag in Duitsland ten strengste verboden is. Bovendien wordt het woord ‘euthanasie’ in Duitsland angstvallig vermeden, gezien dit woord een eufemisme was in de Nationaal-Socialistische tijd voor het vermoorden van zieke en gehandicapte mensen. In Duitsland spreekt men dan ook over ‘Sterbehilfe’ en pas sinds 2020 is de hulp bij zelfdoding in Duitsland onder strenge voorwaarden toegestaan.
Hoe heeft het zover kunnen komen?
In een poging te verklaren waarom Duitse artsen in staat bleken te zijn tot de gruweldaden die gepleegd werden, eerst in de doodsziekenhuizen en later de concentratiekampen, worden twee mechanismen genoemd.
Het eerste concept is de ‘slippery slope’ waarbij het ethos van Duitse artsen in kleine stapjes veranderde onder invloed van de tijdsgeest van het Nationaal-Socialisme van Adolf Hitler. De eerste stap was het besef dat er levens waren die niet de moeite waard waren om geleefd te worden, een besef dat langzaam doorgesijpeld zou zijn in het collectieve bewustzijn van de medische wereld. Later zou deze gedachtengang zich uitgebreid hebben naar de mensen die ‘sociaal onproductief’ waren, en nog later naar mensen die ‘ideologisch ongewenst’, en ‘raciaal ongewenst’ waren, met als laatste stap dat alles wat als ‘niet-Duits’ of ‘niet-Arisch’ beschouwd werd ongewenst was. Het idee van de ‘slippery slope’ is dat het deze geleidelijke ontwikkeling in het ethos van de artsenij was, waarbij uiteindelijk de nuance verloren ging, totdat tenslotte mensen het slachtoffer werden van deze geleidelijke verschuivende opvattingen, in de vorm van uitstoting, mishandelijk, marteling en zelfs het op op grote schaal moorden. Dit was een uitermate verleidelijke verklaring, omdat hiermee niemand specifiek verantwoordelijk gehouden kon worden voor het gebeurde, niemand deze ontwikkeling had kunnen voorzien en niemand deze had kunnen stoppen. Vooral buiten Duitsland was dit een veel beleden verklaring voor de inktzwarte bladzijden in de geschiedenis van de Duitse geneeskunde.
Het tweede concept is de ‘sudden subversion’, de plotselinge ondermijning van de Duitse geneeskunde door het Nationaal-Socialisme, in de zin dat de Duitse Geneeskunde als het ware ‘verkracht’ en acuut onderworpen zou zijn aan de nieuwe machthebbers en zo het eerste slachtoffer van Adolf Hitler en zijn NSDAP werd. Dit zou zijn veroorzaakt door de propaganda van Adolf Hitler en vooral Joseph Goebbels als Minister van Propaganda, wiens raciale opvattingen de oorzaak zouden zijn geweest van de ‘meest gruwelijke martelingen en vernietiging van mensen in de geschiedenis van de mensheid’. Op het moment dat de Duitse artsenij zich dit realiseerde zou het te laat zijn geweest en zouden de veranderingen in de cultuur van de Duitse geneeskunde onomkeerbaar zijn. Het was een concept dat na 1945 tientallen jaren agressief werd gepropageerd door de Duitse Ärztekammer als verklaring voor de door Duitse artsen begane gruwelijkheden in de Tweede Wereldoorlog. Deze verklaring werd echter als eerste geopperd in de ‘Doctor’s Trial’ door twee getuige deskundigen, professor Alexander en professor Ivy, beiden lid van de ‘United States Chief Counsel for War Crimes’. Deze verklaring wordt echter niet ondersteund door zelfs maar de geringste hoeveelheid bewijs, en zelfs de Duitse aanhangers van deze ‘sudden subversion’ theorie hebben deze verklaring niet meer gebruikt, en breidden de groep van mensen die verantwoordelijk zouden zijn geweest voor deze ‘verkrachting en onderwerping’ van de Duitse geneeskunde door het Nationaal-Socialisme uit naar ‘maximaal 400″ fanatieke Nazi’s, hetgeen overigens ook niet strookt met de werkelijkheid. Dat deze verklaring werd gepromoot valt goed te begrijpen als men zich realiseert dat drie van de vier voorzitters van de Deutsche Ärztekammer in de naoorlogse jaren, Haedenkamp, Fromm en Sewering zelf fanatiek lid waren van de SA of de SS. Sewering werd in 1993 zelfs kandidaat gesteld voor het voorzitterschap van de World Medical Association , en trok zich pas als kandidaat terug na hevige Duitse en internationale protesten.
Beide concepten werden geïncorporeerd en geaccepteerd in het publieke en zelfs het academische bewustzijn als verklaringen voor het morele en ethische verval van de Duitse geneeskunde in de periode 1933-1945. Uit diverse artikelen in toonaangevende Duitse medische literatuur uit die tijd komt echter een ander en veel onheilspellender beeld naar voren over de rol die de Duitse artsen-gemeenschap speelde in de aanloop naar de uiteindelijke ‘Endlösung’ (oplossing) v00r alle ongewenste elementen uit de Nationaal-Socialistische maatschappij. De hierna geschetste ontwikkeling is gebaseerd op deze Duitse medische literatuur, waarbij de Nationaal-Socialistische literatuur geheel buiten beschouwing wordt gelaten, hoewel ook deze veel werd gelezen in de medische wereld. De geschetste ontwikkeling wordt in drie delen opgesplitst: een politiek deel, een wetenschappelijk deel en een economisch deel.
1. De Politieke Arena:
Op 30 januari 1933 wordt Adolf Hitler als Rijkskanselier aangesteld door de Rijkspresident van het Duitse Rijk, Paul von Hindenburg. Op 5 maart 1933 volgen verkiezingen in een sfeer van geweld en intimidatie door de Nationaal-Socialisten, die geen middel onbenut laten om de oppositie het zwijgen op te leggen. Uiteindelijk blijken de Nationaal-Socialisten slechts 44% van de stemmen te krijgen, maar desondanks roepen ze zichzelf uit tot de grote winnaars van de verkiezingen.
Op 12 maart schrijft dr. Haedenkamp, uitvoerend directeur van de Hartmannbund – een van de twee grootste Duitse medische verenigingen – het volgende; “De tijd voor een kalme en continue ontwikkelingen is eindelijk gekomen. De omverwerping van de partijpolitiek opent de weg voor een oprecht staatsmanschap. De oppositie heeft geen mogelijkheden meer om de plannen van de rijksregering te verhinderen. De parlementaire methoden van de periode volgend op de Eerste Wereldoorlog zijn op een beslissende manier verslagen en de koehandel van de politieke partijen is ten einde gekomen.”
Op 21 maart opent de kersverse Rijkskanselier samen met Rijkspresident Von Hindenburg de eerste bijeenkomst van het nieuw gekozen parlement. Diezelfde dag heeft dr. Stauder, de democratisch gekozen president van de Hartmannbund en de Deutsche Ärztevereinsbund – de twee grootste artsenverenigingen van Duitsland – een ontmoeting met zijn Nationaal Socialistische collega’s in München om de ‘politieke revolutie’ te bespreken. Na deze ontmoeting stuurt hij een telegram naar Hitler waarin hij volgende schrijft: “De voornaamste professionele (artsen)organisaties in Duitsland verwelkomen met vreugde de vastberadenheid van de Regering voor Nationale Vernieuwing om een hechte gemeenschap te bouwen van alle rangen, beroepen en klassen, en staan graag ten dienste om deze eervolle patriottische taak te vervullen.”
Op 24 maart stemt het Duitse parlement, omgeven door SA- en SS-troepen, in met het het ‘Ermächtigungsgesetz’ ingediend door de Nationaal-Socialistische fractie (4). Alle 81 afgevaardigden van de Communistische Partij zijn op dat moment al gevangen genomen en in ‘beschermingskampen’ gedetineerd, evenals 26 van de 120 afgevaardigden van de Sociaal-Democratische Partij. Ruim 20 van de overgebleven 94 afgevaardigden van de Sociaal-Democratische Partij stemmen alsnog tegen de wet. Ze worden later alle geliquideerd. Die dag heeft Dr. Stauder wederom een ontmoeting met de Nationaal-Socialistische collega’s in een sfeer van hartelijke en goede verstandhouding, en wordt het besluit genomen om een van hen, dr. Wagner, aan te stellen als commissaris van de Hartmannbund en de Deutsche Ärztevereinsbund.
Op 30 maart kondigt dr. Stauder aan dat hij vrijwillig zijn positie ter beschikking stelt aan zijn Nationaal-Socialistische collega Dr. Wagner. Zijn voorstel wordt in de daarop volgende bijeenkomst van de beide artsenverenigingen unaniem aangenomen. Dr Haedenkamp spreekt daarbij de volgende woorden:”Dr. Stauder heeft ons op een empathische manier herinnerd aan de moeilijke omstandigheden waarin wij (als artsen) moesten werken in een politiek systeem dat voor ons allen desastreus was.” In de vergadering worden alle tot dan toe genomen maatregelen toegejuicht, en enthousiast gereageerd op de toekomstplannen zoals die door de voorzitter werden uiteengezet.
Hitler ontvangt op 5 april 1933 Dr. Stauder om hem zijn doelen uiteen te zetten. Een week later staan op de titelpagina van het Deutsches Ärzteblatt de voornemens van Hitler als volgt aangekondigd:”Het voornemen om de (Duitse) natie en vooral de intellectuele elite te zuiveren van buitenlandse invloeden en contaminatie door vreemde rassen. Daarbij moet worden benadrukt dat Joodse intellectuelen snel geëlimineerd moeten worden uit het culturele en spirituele leven opdat aan het streven van de (Duitse) Natie naar oprechte Duitse autoriteit voldaan kan worden.” Verder verklaarde Hitler in deze publicatie: “De maatregelen die nu geïmplementeerd worden om de raciale hygiene te bevorderen zullen pas na eeuwen ten volle hun effect laten zien. Wat ons nu te doen staat is een grondig fundament leggen voor de genetische ontwikkeling van de Natie. Ik doe een beroep op de Duitse artsen om deel te nemen aan deze opdracht door middel van hun wetenschappelijk onderzoek, door middel van verreikend onderricht van het volk, en door middel van praktische medewerking.” Enkele dagen later stuurt Dr. Stauder een telegram naar Hitler waarin hij stelt dat hij met ‘hernieuwde vastberadenheid deel wil nemen aan de hem toegewezen taak van de nationale gezondheid’.
Op 8 april 1933 verschijnt een unanieme verklaring van de Pruisische Artsenkamer met de volgende tekst: “De Pruisische Artsenkamer verklaart in zijn eerste bijeenkomst na de Nationale Revolutie graag zijn bereidheid om al haar energie en ervaring ter beschikking te stellen van de Regering van de Nationale Opstanding, welke wij begroeten met vreugde en dankbaarheid. Als wij terugdenken aan de afgelopen 15 jaar (van de Weimar Republiek) erkennen wij dat niemand van ons ook maar een traan zal laten om de democratische regering die nu tot het verleden behoort. Zoals het overgrote deel van de Duitse artsen, verwierpen wij, voorzover wij daar de middelen toe hadden, de basisprincipes van deze regering, en wij verzetten ons tegen het beleid van deze regering waar het de gezondheidszorg betreft.”
Op 18 april 1933 houdt de Deutsche Gesellschaft für Innere Medizin haar 45e jaarcongres ter viering van de verjaardag van de net ingehuldigde Rijkskanselier met de volgende gelukwensen aan Hitler: “Wij zenden de Führer van het Nieuwe Duitsland onze welgemeende felicitaties en onze oprechte bewondering. Als Duitse artsen zien wij het als onze principiële taak om met al onze kracht te werken aan de gezondheid van de (Duitse) Natie door onderzoek en wetenschappelijke vooruitgang. Verder stellen we ons als Duitsers graag ter beschikking bij het streven naar een nationale en morele verbetering van onze bevolking.” Op 19 april stuurt ook de Deutsche Gesellschaft für Chirurgie een hommage aan Hitler, en het 57e jaarcongres van de Duitse chirurgen in Berlijn vindt plaats onder het “Symbool van het Nieuwe Duitsland”, de Swastika van het Nationaal Socialisme.
Op 24 juni 1933 schrijft dr. Haedenkamp: “Een nieuw tijdperk en een nieuw doel nemen de plaats in van de doelen van gisteren. Wat de moeite waard is om te behouden zal behouden worden, en wat obsoleet is zal terzijde geschoven worden. In de toekomst zullen we geleid worden door de sterke wil van autoritair leiderschap die zijn macht ontleent aan de nieuwe Staat. Het dienen van die staat moet het enige doel van de medische professie zijn. Wij zijn ons bewust van de plicht die we hebben te vervullen in dienst van die Staat. In zoverre dat we die taken uitvoeren, zullen we het respect verwerven voor ons werk waar we recht op hebben, en in deze Staat moeten we onze positie opeisen die ons in staat stelt om onze taken te kunnen vervullen.”
Op 26 juli 1933 leven er in de nieuwe Duitse Staat 26.700 mensen in “preventieve hechtenis’. Aan het einde van 1933 zijn er enkele tientallen ‘Konzentrationslager’ (KZ) operationeel, onder andere Dachau en Sachsenhausen, en in medische tijdschriften worden advertenties geplaatst voor goed betaalde vacatures in deze kampen. Artsen vullen door de regering verstrekte officiële formulieren in, die verklaren dat gemartelde gevangenen in een excellente conditie zijn, dat uitgemergelde gevangenen in staat zijn om te werken zodra ze ontslagen worden uit de ziekenboeg, en dat gevangenen een natuurlijke dood stierven in het concentratiekamp. Binnen de kortste keren vervalsen artsen massaal de medische dossiers van slachtoffers in dienst van het Nationaal-Socialistische bewind en verbergen lichamelijke kenmerken van marteling en mishandeling. De zuivering van de ongewenste elementen uit de Duitse Nationaal Socialistische Staat komt op stoom.
2. De Wetenschappelijke Arena:
2.1 De eugenetica:
In augustus 1932 wordt het Derde Internationale Eugenetica Congres georganiseerd in New-York. Als president wordt Ernst Rudin gekozen, directeur van het Kaiser-Wilhem instituut voor Psychiatrie in München, Duitsland’s meest prestigieuze centrum wat betreft het onderzoek naar de genetica van geestelijke aandoeningen en aandoeningen van het centraal zenuwstelsel. Het is symbolisch voor de wereldwijde onberispelijke reputatie van de wetenschappelijk excellerende Duitse geneeskunde.
De eugenetica wordt beschouwd als een alles-omvattende wetenschap van de mens die verschillende vakgebieden combineert zoals de biostatistiek, de genetica, de antropologie, de psychometrie en zelfs vakgebieden als de geschiedenis en religie, dit alles in een poging om hiermee een vorm van preventieve geneeskunde vorm te geven met als doel erfelijke ziekten te definiëren en uit te roeien. Het focus van de eugenetica is de sociale impact van de erfelijkheidsleer, in die tijd ‘rassen-hygiène’ genoemd.
In november 1932, nog voor het aantreden van de Nationaal-Socialistische bewind, zenden de Deutsche Ärztevereinsbund en de Hartmannbund een petitie naar het Ministerie van Binnenlandse zaken van de Weimar Republiek met ‘het verzoek tot het zo snel mogelijk ontwerpen van wetgeving die sterilisatie op eugenetische gronden toestaat. Een verminderde reproductie van mensen met een geestelijke of fysieke handicap moet worden bereikt om de integriteit van de genenpool van de (Duitse) bevolking te garanderen’.
In januari 1933 staat er in het Deutsches Ärzteblatt te lezen dat, hoewel de plaats voor de volgende nationale bijeenkomst nog niet bekend is, een van de hoofdthema’s van deze nog te plannen bijeenkomst ‘eugenetische vraagstellingen’ zal zijn. Op de titelpagina van het tijdschrift wordt een nationale wedstrijd uitgeschreven voor de beste publicatie met als onderzoeksvraag:”Op welke manieren kunnen huisartsen bijdragen aan genetisch en eugenetisch onderzoek of in het verkrijgen van humane specimens.” In maart van hetzelfde jaar kondigt de Deutsche Ärztebund aan dat ze ‘een gezamenlijke inspanning zal financieren ter bevordering van de Duitse medische professie’ en voor dat doel “Het Onderwijscentrum voor Populatiepolitiek and Raciale Verbetering’ op zal richten.
In juni 1933 wordt op de titelpagina van het Deutsches Ärzteblatt uitgelegd dat de ‘gezamenlijke inspanning ter bevordering van de medische professie’ en ‘het Onderwijscentrum’ tot doel hebben het bewustzijn van de mogelijkheden tot verbetering van het ras onder onder het Duitse volk en bij Duitse artsen te bevorderen. Op deze manier zou de medische professie onzelfzuchtig zijn diensten en middelen aanwenden ter bescherming van het Duitse volk tegen ‘biogenetische degeneratie’. Beginnend met algemene hygiène en de bestrijding van infectieziekten leidt de ontwikkeling van de volksgezondheid als vanzelf van de sociale geneeskunde naar raciale hygiène. De ontwikkeling verloopt logischerwijze van het bevorderen van de volksgezondheid door het verbeteren van de externe omstandigheden, naar het verzorgen en verbeteren van de ‘innerlijke kern’, meer specifiek de genetische samenstelling van de bevolking. De medische professie heeft daarbij de speciale verantwoordelijkheid binnen de door de Staat gestelde kaders te werken aan ‘populatie-politiek’ en verbetering van de raciale kenmerken. Het Ministerie van Binnenlandse zaken stelt daarvoor een ‘adviserende raad van experts’ in om behulpzaam te zijn in het conceptualiseren en en formuleren van eugenetische wetgeving. De al genoemde Ernst Rudin wordt aangesteld als voorzitter van deze raad.
Op 1 juli 1933 laat dr. Haedenkamp, als editor van het Deutsches Ärzteblatt, de nummering van het medisch tijdschrift aanpassen, als symbool waar het verleden – de Weimarrepubliek – geëindigd is, en de nieuwe toekomst – van het Nationaal-Socialisme – begint. Hij verklaart daarbij het volgende: “Alleen datgene wat Duits is en oprecht, alleen wat de Duitse stijl en het Duitse karakter belichaamt, alleen wat van Duitse bloed is en van Duitse afkomst, alleen dat kan de drager zijn van de Duitse toekomst. Onze karakteristieke kenmerken waren in het verleden bedekt of vermengd met uitheemse kenmerken, en werden hierdoor vaak overwoekert en verstikt. Zelfvernieuwing is alleen mogelijk indien de waarde van de eigen genetische opmaak wordt erkend. Zonder een hoogst alarmerend bewustzijn van de kwetsbaarheid en dreigende degeneratie van onze genetische samenstelling kan men zich geen nationaal herstel voorstellen. Het is de taak van de arts om deze wetenschap uit te bouwen en te verdiepen. Nooit tevoren was de medische professie zo sterk verweven met de wijsheid en de doelen van de Staat als nu. Met des te meer vreugde moet de medische professie deze uitbreiding van haar taken, en deze uitdaging om haar ware roeping te vervullen, verwelkomen”.
2.2 De Sterilisatiewet – Bewakers van de Genetische Integriteit:
Op 4 juli 1933 vaardigt de Nationaal-Socialistische regering de zogenaamde Sterilisatiewet uit, met de volgende titel: “De Wet ter Preventie van Genetisch Zieke Nakomelingen”. Het 12e artikel van deze wet geeft de instructie dat deze mutilerende ingreep ‘zelfs tegen de wil van de te steriliseren persoon moet worden uitgevoerd’. De chirurg dient hiertoe zo nodig de hulp van de politie in te roepen, en als andere maatregelen niet voldoende zijn is het toelaatbaar dat hiervoor direct geweld wordt gebruikt. De te steriliseren persoon en zijn of haar verzekering dienen zelf de factuur voor deze ingreep te betalen.
In het kader van deze wet worden Gerechtshoven voor Genetische Gezondheid opgericht en een Hof van Beroep voor Genetische Gezondheid, welke verbonden zijn aan de bestaande civiele rechtbanken, Deze gerechtshoven worden voorgezeten door een jurist en twee artsen, waarvan er een expert moet zijn in de medische genetica. Bovendien specificeert de wet niet alleen een catalogus van genetische aandoeningen, maar daarenboven ook vele psychiatrische indicaties die tot sterilisatie moeten leiden, waaronder alcoholisme. Artsen dienen elke patiënt met een ‘genetische ziekte’ te registreren, zoals ze ook geboorte, overlijden en geslachtsziekten moeten registreren en mogen geen informatie over de genetische gezondheid achterhouden. Verder zijn artsen verplicht deze informatie beschikbaar te stellen als hier in het kader van een formele procedure ter beoordeling van de ‘genetische gezondheid’ om wordt gevraagd. Bovendien mogen artsen, zonder de patiënt hiervan op de hoogte te stellen, patiënten met een ‘genetische ziekte’ ter beoordeling bij de bovengenoemde gerechtshoven aanmelden. Bovendien mogen de gerechtshoven zowel patiënten en artsen dagvaarden indien zij dit nodig achten. Verder worden de beraadslagingen niet openbaar gemaakt – dit ter bescherming van de ‘vertrouwelijkheid en de privacy’.
Professor Max Planck, als president van het prestigieuze wetenschapsinstituut het Kaiser-Wilhem Gesellschaft (6) stuurt op 14 juli 1933 een memorandum naar de Minister van Binnenlandse zaken, waarin de volgende passage geschreven staat: “Herr Reichsminister, ik voel mij vereerd u in al mijn nederigheid mede te delen dat de Kaiser-Wilhelm Gesellschaft zur Beförderung der Wissenschaft bereid is om das Reich systematisch te dienen wat betreft het wetenschappelijk onderzoek naar alle relevante aspecten van raciale hygiène,” Met dit doel richt Planck een speciale commissie op, waarin ook Ernst Rudin zitting neemt.
Op 29 juli 1933 wordt de volledige Sterilisatiewet opgenomen in een uitgave van het Deutsches Ärzteblatt met het volgende begeleidende commentaar: “Omdat sterilisatie de enige veilige methode is om overerving van mentale ziekten en ernstige genetische aandoeningen te voorkomen, moet deze wet worden beschouwd als liefdevolle zorg voor de komende generaties en als uiting van altruïsme. De eliminatie van defecte genen is op zichzelf niet voldoende om onze Natie gezond en energiek te houden, maar de zuivering van onze genenpool moet gecomplementeerd worden met positieve populatiemaatregelen.” Professor Rubin is co-auteur van het medische deel van het begeleidend commentaar bij de wettekst, en alle medici zijn verplicht deze uitgave aan te schaffen voor een speciale lage prijs van 3 Reichsmark. Aan deze uitgave is een addendum toegevoegd waarin de chirurgische sterilisatie van mannen en vrouwen gedetailleerd wordt beschreven, en is geschreven door toonaangevende Duitse artsen op het gebied van de voorplantingsgeneeskunde.
Op 19 augustus 1933 publiceert het Deutsches Ärzteblatt zijn eerste artikel over het onderwerp, met als vermelding dat ‘elke dokter een genetische dokter moet zijn’. De titel van het stuk is: “De arts en genetische verbetering”, geschreven door professor Lommel. Belangrijke zinnen uit dit artikel zijn:’uitroeing van levens die niet de moeite waard zijn om geleefd te worden’, ‘wettelijk gedwongen sterilisatie’, ‘ontstaan van een nieuwe, biologisch gebaseerde nobiliteit’ en ‘het doel van voortplanting in het belang van het ras’. Als onderdeel van de eugenetische overwegingen wordt ‘het uitroeien van levens die niet de moeite waard zijn om geleeft te worden’ nu onderdeel van de bij- en nascholing van artsen en onderdeel van de dagelijkse vocabulaire in de medische praktijk.
Op 16 september 1933 vermeldt de Journal of the Americal Medical Association (JAMA) dat het instituut van Ernst Rubin een gift van 100.000 dollar heeft ontvangen, als ‘hoogtepunt’ na ontvangst van vele kleinere giften. Op 21 december 1933 staat op de voorpagina van de New-York Times dat naar schatting 400.000 Duitsers gesteriliseerd zullen worden. In het artikel wordt benoemd dat het sterilisatieprogramma de Duitse Staat naar schatting 14 miljoen Reichsmark gaat kosten, maar dat het programma in de toekomst de enorme kosten van ‘nutteloze zorg’ voor mensen met een erfelijke aandoening zal besparen. De besparing die daarmee kan worden bereikt wordt geschat op maximaal 1 miljoen Reichsmark per jaar. Het artikel in de New-York Times besluit met de zin:”In geen enkel land ter wereld wordt de eugenatica als toepaste wetenschap meer gebruikt als in Duitsland. Duitsland is het eerste grote land dat de wetten van de eugenetica praktisch toepast.”
In het eerste jaar dat de Sterilisatiewet in werking treedt, ontvangen de Gerechtshoven voor Genetische Gezondheid 84.525 aanvragen, allen gedaan door artsen. In 64.499 aanvragen wordt een beslissing genomen, en in 56.244 gevallen wordt besloten tot gedwongen sterilisatie. Het meest verontrustende aspect aan deze getallen is dat artsen met elkaar wedijveren om aan de de gestelde sterilisatie-quota te voldoen. Onderzoek naar sterilisatie en sterilisatie-technieken word snel een van de grootste medische industrieën in Duitsland. Producenten van medische apparatuur maken aanzienlijke winsten met het ontwerpen van sterilisatie-apparatuur. Medisch studenten schrijven minstens 183 proefschriften waarin de criteria, methoden en consequenties van sterilisatie worden beschreven. Binnen twee jaar worden tot 1% van de 17-24 jarigen gesteriliseerd, waarin het in de helft van de gevallen gaat om ‘zwakzinnigheid’. Deze diagnose word veelal gesteld op basis van de behaalde resultaten op wetenschappelijk ondeugdelijke intelligentietesten.
In 1937 wordt zelfs dr. Wagner gealarmeerd door de gevolgen van de ijverigheid waarmee de Duitse artsen de sterilisatiewet uitvoeren. Hij bemerkt onder de bevolking ‘een haast psychotische angst om onder de wielen van deze wet te geraken’. Hij schrijft een memorandum aan de Rijkskanselier Hitler waarin hij protesteert tegen deze gang van zaken: ‘de sterilisatie van hele families op basis van speling van het lot, waardoor zij niet de scholing kregen die nodig is om te voldoen aan de criteria van de intelligentietests’. Hij stelt dat ‘wetenschap dienaar zou moeten blijven van onze politieke principes en intenties’. Het mag niet baten. Binnen een jaar hebben de Nazi’s ook in de medische wereld de teugels stevig in handen.
In 1939 wordt het programma van eugenetische sterilisaties gestopt om te worden opgevolgd door het T4-euthanasie programma, dat in heel Duitsland wordt ingevoerd. Dit T4-euthanasie is een gecentraliseerd, peer-rewiewed programma om mensen – zowel kinderen als volwassenen – die klinisch als ‘nutteloos’ of ‘terminaal’ worden geclassificeerd systematisch te vermoorden. Het programma is gericht op het verbeteren van economische prestaties op de gezondheidsmarkt, verhoging van institutionele en nationale inkomsten, en kosteneffectief gebruik van beperkte middelen. Hoewel nu nauwelijks voor te stellen, de organisatie van het T4-euthanasie programma, zoals iedere andere ‘zorgverlener’, stuurt haar ‘cliënten’ de factuur voor de ‘geleverde medische adviezen en diensten’. Dit betalingssysteem, waarbij ‘cliënten’ gefactureerd werden voor hun eigen ter dood veroordeling en uitvoering van dit vonnis, en geïmplementeerd door H.J. Becker als senior fiscaal beheerder, levert de Duitse staat jaarlijks een netto winst op van ettelijke miljoenen Rechsmark. De praktische ervaring die in de ‘T4-ziekenhuizen’ wordt opgedaan vormt de kern van de vernietigingstechnologie in de latere ‘Todeskampfe’, en werd daar vaak geïmplementeerd door hetzelfde technische en medische personeel dat in deze ziekenhuizen had gewerkt.
De behaalde ‘besparingen’ door het T4-euthanasieprogramma: het ‘desinfecteren’ – vermoorden – van 70.273 ‘nutteloze’ of ‘terminale’ patiënten tot 1 september 1941 werden als volgt berekend: er werd 4.781.339 kg brood bespaard, 19.754,325 kg aardappelen, 33.733.003 kg van 17 categorieën voedsel, en 2.124.568 eieren. Geëxtrapoleerd naar 10 jaar zou dit een besparing opleveren van 400.244.520 kg in 20 verschillende categorieën van voedsel, met in totaal een waarde van 141.775.573 Reichsmark. Het ‘verwijderen’ van deze mensen van de ziekenzaal zou ziekenhuizen aan kosten voor verzorging en verpleging een bedrag van 245.955 Reichsmark besparen, ofwel 88.543,980 Reichsmark per jaar. De bedragen werden tot twee cijfers na de komma berekend.
2.3 Het T4-euthanasie programma.
Het T4-programma leidt er toe dat de medische gemeenschap op grote schaal haar inspanningen continueert om ‘deel te nemen aan het verkrijgen van humane specimens’, menselijk ‘materiaal’, waarin in overvloed word voorzien door de T4-ziekenhuizen, de doodskampen, en uitgevoerde executies, materiaal om te gebruiken bij ‘onderzoek en onderwijs’. In de periode van 1933 tot 1945 ontvangt de Universiteit van Tübingen alleen al 1077 lijken van mensen die geëxecuteerd werden. Uit de woorden van professor Hallervorden, een eminente patholoog van deze universiteit, blijkt het totaal ontbreken van enig ethisch besef of moreel bewustzijn:”Kijk jongens, als je toch al deze mensen gaat vermoorden, neem dan tenminste de hersenen uit, zodat we die nog kunnen gebruiken. Ze vroegen me:”Hoeveel kun je er onderzoeken?” En dus vertelde ik ze dat ik in principe een onbeperkt aantal hersenen kon gebruiken, hoe meer hoe beter. Ik gaf ze fixatie-vloeistof, potten en dozen, en ik gaf ze instructies hoe de hersenen te verwijderen en te fixeren. Ze kwamen ze brengen als waren het de bezorgers van een meubelzaak… Er was prachtig materiaal tussen al deze hersenen, hele mooie exemplaren van zwakzinnigen… Ik accepteerde deze hersenen natuurlijk als materiaal. Van wie ze waren en hoe ze bij mij terecht kwamen waren echt niet mijn zaken.”
Tussen 1940 en 1944 ontvangt professor Hallervorden tenminste 697 hersenen uit een doodshospitaal. Naar deze man wordt een ernstige en zeldzame neurodegeneratieve aandoening vernoemd, de ziekte van Hallervorden-Spatz, een eponiem dat pas na 2000 geleidelijk aan in onbruik raakt, maar bij iedere neuroloog nog steeds bekend is (8), veel meer dan de naam waaronder deze aandoening nu bekend staat, de panthothenate-kinase geassocieerde neurodegeneratie (PTAKN).
Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden de bevindingen van onderzoek zoals hierboven staat geïllustreerd in diverse medische tijdschriften in Duitsland gepubliceerd waarbij geen moeite werd gedaan om de feiten te verbergen als het ging om de aard van het onderzoek, ook niet als het om dodelijke experimenten ging zoals uitgevoerd in Dachau. Deze studies werd voorzien van een begeleidende editorial door een toonaangevende chirurg in Duitsland, professor Gohrband.
Zelfs na de oorlog bleven in Duitsland woonachtige artsen, die betrokken waren bij het ‘verkrijgen van humane specimens’ onderzoek publiceren waarin gebruik gemaakt werd van preparaten verkregen van lijken afkomstig van vermoorde mensen uit concentratiekampen en doodsziekenhuizen. Het publiceren van dergelijk onderzoek bleef zelfs tot de tachtiger jaren doorgaan, en pas in 1989 werden deze preparaten door sommige universiteiten en nationale onderzoekscentra ter aarde gesteld.
Einde van deel 2 van deze blog.
1. Fifty Years Later: The Significance of the Nuremberg Code. N Engl J Med 1997; 337:1436-1440 https://www.nejm.org/doi/full/10.1056/nejm199711133372006
2. Not a slippery slope or sudden subversion: German medicine and National Socialism in 1993. British Medical Journal 1996: 313: 1453 https://www.bmj.com/content/313/7070/1453
3. Ludwig Wittgenstein, vermischte Bemerkungen, Frankfurt 1977: 107.
4. https://encyclopedia.ushmm.org/content/en/article/the-enabling-act
5. https://kampwesterbork.nl/geschiedenis/tweede-wereldoorlog/vervolging-sinti-en-roma
Wil je meer weten over dit onderwerp?
Kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/tag/politiek/
Voor een overzicht kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/overzicht-great-reset-corona/