Hechten en onthechten
Hechten en onthechten, de 2de stap in de contactcirkel
Wanneer je als jong kind in de eerste 4 jaar van je leven niet goed gehecht bent, heeft dat gevolgen. Je kiest dan bij voorbaar eerder voor onthechtingsgedrag, dan voor de hechting. Een veilige hechtingsrelatie is van wezenlijk belang voor een gezonde ontwikkeling van een kind. Er is heel veel overgeschreven. Met name Edward John Mostyn Bowlby (1907-1990) was een Britse psychiater die bekend is geworden door zijn theorieën over hechting tussen opvoeders en kinderen. Hij benadrukte het belang van een goede interactie tussen hen om een goede hechting tot stand te laten komen. Bowlby geloofde dat met name een sensitieve houding van de moeder voor de signalen van het kind een veilige hechting tot stand liet komen. De wijze waarop de hechting tot stand komt, heeft volgens hem een voorspellende waarde voor de emotionele ontwikkeling van een kind op latere leeftijd. Het niet-veilig gehecht zijn kan leiden tot verschillende moeilijkheden, zoals leerproblemen, problemen met zelfwaardering en eigenwaarde en moeite hebben met het aangaan van relaties.
Om de verschillen te weten, hier een uiteenzetting die ik van Piet en Marry Weisfelt heb geleerd, tijdens de opleiding tot relatietherapeut. Voor mij was dat inzichtgevend. Ik heb het weergegeven in een overzichtelijk tabel:
Sonja Bouwkamp van het Kempler Instituut Nederland maakte een overzichtelijk model
Ze schreef er een artikel over voor het blad Kintakt van 01 april 2012 met als titel: “Goede hechting bevordert zowel verbondenheid als autonomie”:
Voor het tot stand komen van deze veilige hechting is het essentieël dat de ouder emotioneel beschikbaar, ontvankelijk en betrokken is. Wanneer het kind in zijn hechtingsdrang krijgt wat het nodig heeft, en dat is lang niet altijd waar het om vraagt, dan voelt het zich geborgen en gerustgesteld en stopt zijn behoefte aan nabijheid.
Het voelt zich dan weer vrij om zich op de wereld om zich heen te richten. Voor een veilige hechting is het beslist niet noodzakelijk dat de ouder permanent en volledig beschikbaar is. Veilige hechting wordt gevormd door twee basisboodschappen:
* Ik ben er voor jou en jouw veiligheid staat voorop. Wanneer je je bedreigd, angstig of verdrietig voelt, dan ben ik er voor jou.
* Maar ik ben er niet altijd en alleen voor jou. Ik heb ook mijn eigen leven en mijn eigen behoeften. Daar zul jij rekening mee moeten leren houden.
Zo leert het kind te vertrouwen op de ouders zonder afhankelijk te worden van diens permanente aanwezigheid en beschikbaarheid. Voor een evenwichtige ontwikkeling van het kind is het van belang dat het vanaf het prille begin signalen krijgt van verbondenheid, maar ook van autonomie. Zo leert het dat verbonden zijn veilig, en autonoom zijn OK is en ontwikkelt het een evenwicht tussen het zoeken naar verbondenheid en het ontwikkelen van zijn eigen autonomie (Bouwkamp, 1999). Bowlby (1969/1982) spreekt hierbij over de delicate balans in het kind tussen nabijheid zoeken (hechting) en de behoefte aan exploratie. Om deze balans te bewerkstelligen is het van belang dat het kind niet verstrikt raakt in de veilige geborgenheid van zijn ouders en daardoor niet aan zelfstandige differentiatie toekomt, maar ook dat het niet volslagen onafhankelijk zijn eigen weg gaat zonder verbondenheid met anderen.
Veilig gehechte kinderen raken zelden in paniek wanneer ze door hun ouder even alleen gelaten worden. Ze hervatten hun spel, houden wel in de gaten of de ouder terugkomt en reageren daarop met blij enthousiasme.
Wanneer de ouder niet beschikbaar is en niet ontvankelijk of betrokken en ondersteunend reageert roept dit hechtingsangst op bij het kind. Het wordt bang om verlaten te worden, niet geliefd te zijn, genegeerd te worden of een mislukking te zijn.
Hechtingsstoornissen
Een kind kan in zijn jonge leventje traumatische ervaringen opdoen die een hechtingsstoornis veroorzaken. Dit kan een blijvend patroon van angstige en vervormde hechtingsgedragingen oproepen, waardoor het kind belemmerd wordt in zijn ontwikkeling en problemen krijgt in het contact met anderen. In eerste instantie gaat dit om de relatie met de ouders, maar dit breidt zich later uit tot alle relaties en bepaalt dus in hoge mate hoe het kind functioneert. Zij hechten zich namelijk aan anderen op de door hen in een onveilige situatie aangeleerde manier.
Kinderen kunnen dus veilig, maar ook onveilig gehecht zijn. Een veilig gehecht kind heeft als basisgevoel: Ik ben OK en jij bent OK, want als ik je nodig heb, ben jij er voor mij. Ik ben dus de moeite waard. Een onveilig gehecht kind heeft dit gevoel niet. Die denkt: Ik ben niet OK en jij ook niet, want als ik je nodig heb, dan ben je er niet. Ik ben dus blijkbaar niet de moeite waard. Al naar gelang zijn persoonlijkheid en de ervaringen die het opdoet zal het kind op een onveilige hechting grofweg op twee manieren reageren: door zich vast te klampen aan de ouders en zoveel mogelijk nabijheid op te zoeken, of door zich te distantiëren van de ouders en zo weinig mogelijk nabijheid op te zoeken. Deze kinderen hebben als het ware de moed opgegeven en zijn er van overtuigd dat ze het helemaal alleen zullen moeten opknappen in het leven. Hechtingsstoornissen kunnen ook optreden in uiterlijk stabiele, maar voor het kind verwarrende en disfunctionele opvoedingssituaties, ook al zijn die niet mishandelend of misbruikend. Batholomew e.a. (2001) onderscheiden in hun onderzoeken naar de verschillende hechtingsvormen twee dimensies van contact, namelijk contact met jezelf en contact met de ander. De polen van contact met jezelf worden gevormd door angst en vertrouwen en de polen van contact met de ander door vermijden en toenadering zoeken. Op basis van de dagelijkse omgang met de ander ontwikkelt het kind daarnaast twee innerlijke concepten: die van het zelf en die van de ander. Het kind ontwikkelt verwachtingen ten aanzien van de beschikbaarheid en ontvankelijkheid van de ouder en ook opvattingen over de eigen ‘liefwaardigheid’. Het concept van het zelf kan worden onderscheiden in een positief zelfconcept: ik ben aandacht en liefde waard en een negatief zelfconcept: ik ben geen liefde en aandacht waard. Op dezelfde manier kan het concept van de ander worden onderscheiden in
* een positief concept: de ander is te vertrouwen, beschikbaar, ontvankelijk en
* een negatief concept: de ander is afwijzend, onbetrouwbaar en afstandelijk.
Ook de vormen van hechting legt Sonja Bouwkamp uit in dat artikel. Lees verder: https://www.kempler-instituut.nl/artikelen/werken-met-hechtingsstoornissen/
Het overzichtelijk model van Edward John Mostyn Bowlby:
Natuurlijk kan bij dit alles het Still-Face experiment van dr Ed Tronick niet ontbreken: