Het Evangelie van de Waarheid
Nag Hammadi Codex I.3 en XII.2 – toegeschreven aan Valentinus (ca. 100-160 nChr)
Vertaling R. Van de Broek
website: https://www.brammoerland.com/
1 Het Evangelie van de Waarheid is een vreugde voor hen die van de Vader van de Waarheid de gave ontvangen hebben hem te kennen door de kracht van het Woord.
Het Woord is uitgegaan van de Volheid die zich in het denken en het bewustzijn van de Vader bevindt en wordt ‘de Verlosser’ genoemd. Deze naam heeft betrekking op het werk dat hij zal verrichten ter verlossing van hen die onwetend zijn geworden omtrent de Vader.
De naam van dit Evangelie [van de Waarheid] slaat op wat gehoopt wordt: het vinden van de Vader door wie hem zoeken.
[De heerschappij van de Dwaling]
2 Toen nu het Al op zoek ging naar hem uit wie het was voortgekomen –
het Al bevond zich in de Onbegrijpelijke en Ondenkbare die boven elke gedachte verheven is Al
bracht de onwetendheid aangaande de Vader angst en vrees voort.
De angst verdichtte zich als een nevel,
zodat niemand meer in staat was te zien.
3 Daardoor werd de Dwaling sterk,
vol ijdelheid bracht zij haar eigen materie voort,
geheel onwetend van de Waarheid.
Zij schiep met macht en pracht een vervanging van de Waarheid.
4 Dit was evenwel geen nederlaag voor de Onbegrijpelijke en Ondenkbare,
want de angst en de vergetelheid
en het product van de leugen
waren niets,
terwijl de vaststaande Waarheid onaantastbaar is, onwankelbaar en van een schoonheid die zich niet laat overtreffen.
Daarom, veracht de Dwaling!
5 Zo had zij geen wortel: zij verkeerde in een mist aangaande de Vader, toen zij haar producten, vergetelheid en angsten, vervaardigde om daardoor de mensen van het Midden te misleiden en gevangen te nemen.
6 De vergetelheid van de Dwaling is niet door de Vader ingesteld:
zij is niet een tekort van de Vader.
De vergetelheid is niet bij de Vader ontstaan, al is zij dan wegens hem ontstaan.
Wat echter wel uit hem voortkomt is de kennis die openbaar gemaakt is met als doel de vernietiging van de vergetelheid en het kennen van de Vader.
Aangezien de vergetelheid ontstaan is omdat men de Vader niet kende, zal de vergetelheid er niet meer zijn vanaf het moment dat men de Vader kent.
[Christus doet de Vader kennen]
7 Dit is het Evangelie van hem die zij zoeken, en dat vanwege de barmhartigheid van de Vader aan de volmaakten geopenbaard werd: het mysterie dat verborgen was, Jezus de Christus.
Door hem heeft hij hen verlicht die zich door de vergetelheid in de duisternis bevonden. Hij heeft hen verlicht en hun een weg gewezen.
Die weg nu is de Waarheid die hij hun geleerd heeft.
8 Hierom ontstak de Dwaling in toorn en zij achtervolgde hem, zij raakte echter in verwarring over hem en verloor haar macht.
Hij werd aan een boom genageld en werd zo een vrucht van de kennis van de Vader.
Het eten van deze vrucht richtte echter niet te gronde, maar wie ervan gegeten hebben mogen zich verheugen over deze ontdekking.
Want hij heeft hén in zich gevonden en zij hebben hém in zich gevonden.
9 Het Al is in de Grenzenloze en Ondenkbare, de Vader, de Volmaakte, die het Al schiep, en het Al heeft hem nodig.
Hij had namelijk de volmaaktheid daarvan in zichzelf bewaard en deze niet aan het Al geschonken.
De Vader was echter niet afgunstig; wat kan er namelijk voor afgunst zijn tussen hem en zijn leden? Want als het Al zijn volmaaktheid in zichzelf ontvangen had, had het niet tot de Vader kunnen komen. Deze heeft de volmaaktheid ervan in zichzelf bewaard en schenkt die als terugkeer tot hem en als een kennis die uniek is in zijn volmaaktheid.
Hij is het die het Al geschapen heeft, en waarin het Al bestond die aan het Al ontbrak.
[Christus als leraar]
10 Zoals iemand een bode zendt om zich bekend te maken als hij door sommigen nietwordt gekend maar wel wil dat zij hem kennen en liefhebben,
– want wat ontbrak het Al anders dan kennis aangaande de Vader? –
zo is hij een rustige en toegewijde gids geworden.
Hij zette zich temidden van de scholen en voerde als leraar het woord. Waanwijzen kwamen tot hem en stelden hem op de proef, maar hij ontmaskerde ze als leeghoofden. Zij haatten hem, omdat zij geen echte wijzen waren.
Na dezen kwamen de kleine kinderen, die de kennis van de Vader bezitten. Zij werden in hun kennis bevestigd en leerden de gelaatstrekken van de Vader kennen.
Zij kenden en werden gekend.
Zij werden verheerlijkt en verheerlijkten.
[De openbaring als boek en testament]
11 In hun hart werd het levende Boek der Levenden geopenbaard, dat in het denken en het bewustzijn van de Vader geschreven staat en zich van voor de grondlegging van het Al in zijn ondoorgrondelijke wezen bevindt.
Niemand was in staat dit boek te openen, want wie het zou openen zou gedood worden.
Niemand van hen die in de verlossing geloofden, kon echter openbaar worden zolang dat boek niet geopend was.
Daarom heeft de Barmhartige en Getrouwe Jezus geduldig het lijden op zich genomen, opdat hij dat boek openen kon.
Want hij wist, dat zijn dood voor velen leven betekent.
12 Zoals bij een testament het vermogen van de gestorven heer des huizes verborgen blijft zolang het niet geopend is, zo was ook het Al verborgen zolang de Vader van het Al onzichtbaar was die uit zichzelf ontstaan is en uit wie elke ruimte voortkomt.
Daarom is Jezus verschenen en heeft hij dat boek aangenomen.
Hij werd aan een boom genageld, hij heeft het wilsbesluit van de Vader aan het kruis gehecht.
O, wat een grote leer: hij vernedert zich tot de dood, hoewel het eeuwige leven hem bekleedt!
Nadat hij de vergankelijke lompen had uitgetrokken, heeft hij zich met de onvergankelijkheid bekleed die niemand hem nog ooit kan afnemen.
13 Nadat hij de lege ruimten van de angst was binnengegaan,
voegde hij zich bij hen die ontkleed waren door de vergetelheid.
Daar hij volmaakte kennis is, verkondigde hij wat in het hart van de Vader is, zodat hij de wijsheid werd van hen die zijn onderricht ontvangen.
[De uitverkorenen in het Boek der Levenden]
14 Zij nu die zijn onderricht ontvangen, zijn de levenden die opgeschreven staan in het Boek der Levenden. Zij ontvangen onderricht over zichzelf, zij ontvangen dat van de Vader en wenden zich weer tot hem.
Aangezien de volmaaktheid van het Al bij de Vader berust, is het noodzakelijk dat het Al tot hem opstijgt.
Wanneer iemand kennis verwerft, dan ontvangt hij wat reeds van hemzelf is en betrekt dat op zichzelf. Want wie onwetend is, heeft een gemis en zijn gemis is groot, omdat hij mist wat hem volmaakt zal maken.
Aangezien de volmaaktheid van het Al bij de Vader berust is het noodzakelijk dat het Al tot hem opstijgt en dat iedereen het zijne ontvangt. Hij heeft hen van tevoren opgeschreven, en hen die uit hem zijn voortgekomen voorbereid om dat te kunnen ontvangen.
15 Zij wier naam hij van tevoren gekend heeft, worden tenslotte geroepen, zodat wie kennis heeft, iemand is wiens naam de Vader heeft uitgesproken.
Want wiens naam niet genoemd is, is onwetend. Immers, hoe kan iemand die geen naam heeft horen dat hij geroepen wordt? Want wie onwetend is tot het einde, is een product van de vergetelheid en hij zal tegelijk daarmee vernietigd worden. Indien dat niet het geval is, waarom hebben deze beklagenswaardige mensen dan geen naam en waarom geven zij geen antwoord?
16 Daarom, als iemand kennis heeft, is hij van boven: als hij geroepen wordt, hoort hij, geeft antwoord, keert zich tot hem die roept en gaat naar hem op.
En hij weet hoe hij genoemd wordt.
Wanneer hij kennis bezit, doet hij de wil van hem die hem geroepen heeft, hij wil hem behagen en daarin vindt hij rust.
Ieder krijgt zijn ware naam.
Wie zo gnosis heeft, weet waar hij vandaan gekomen is en waar hij heen zal gaan. Hij weet, zoals iemand die dronken was weer nuchter is geworden, en, tot zichzelf gekomen, zijn zaken weer op orde heeft gesteld.
[De verlosser bevrijdt van de Dwaling]
17 Hij heeft velen uit de Dwaling teruggebracht, hij heeft hen naar hun eigen plaats geleid die ze hadden verzaakt toen ze de Dwaling aannamen, want zijn diepte omvat alle plaatsen zonder dat er iets is wat hem omvat.
Het is verbijsterend dat zij in de Vader waren zonder hem te kennen en hun plaats konden verzaken, niet in staat zichzelf te begrijpen, onwetend van hem in wie zij zich bevonden.
Want hij heeft zijn wil toch van hem laten uitgaan, hij heeft zijn wil openbaar gemaakt als een kennis waarmee al zijn uitvloeisels zich kunnen verenigen.
18 Dit is de kennis van het levende Boek, dat hij tenslotte aan de eeuwigheden geopenbaard heeft als zijn letters.
Daarbij heeft hij geopenbaard dat het niet slechts klinkers en medeklinkers zijn die je ook zou kunnen lezen als je ze niet begrijpt, maar het zijn letters der Waarheid die alleen gelezen kunnen worden door wie ze zelf kent. Iedere letter is een complete waarheid, als een volledig boek, omdat het letters zijn die door de Eenheid geschreven zijn. De Vader heeft ze namelijk geschreven voor de eeuwigheden, opdat zij door zijn letters de Vader zouden kennen.
[Hymne op het Woord ]
19 Zijn wijsheid overdenkt het Woord
zijn onderricht spreekt het uit,
zijn kennis heeft het geopenbaard,
zijn eer is een kroon op zijn hoofd,
zijn vreugde stemt er mee in,
zijn heerlijkheid heeft het verhoogd,
zijn beeld heeft het geopenbaard,
zijn rust heeft het tot zich genomen,
zijn liefde heeft het belichaamd,
zijn vertrouwen heeft het omvat.
Zo gaat het Woord van de Vader uit in het Al.
als de vrucht van zijn hart en de uitdrukking van zijn wil.
Het draagt het Al, het verkiest het
en ook ontvangt het de trekken van het Al.
Het reinigt het en brengt het terug tot de Vader
en tot de Moeder:
Jezus, van oneindige zoetheid!
[De openbaring herstelt de eenheid]
20 De Vader openbaart zijn boezem – zijn boezem is de Heilige Geest-, hij openbaart wat van hem verborgen is – wat van hem verborgen is, is zijn Zoon -, opdat door de barmhartigheid van de Vader de eeuwigheden hem kennen en ophouden zich af te tobben met de Vader te zoeken, daar zij in hem tot rust komen, in de wetenschap dat hij rust is.
21 Door het tekort aan te vullen heeft hij de uiterlijke schijn weggenomen, – de schijn is de wereld waarin hij zijn werk verricht heeft.
Want waar nijd en strijd heerst, daar is het tekort, maar waar de eenheid is, daar is de volmaaktheid.
Aangezien het tekort ontstond omdat men de Vader niet kende, zal het tekort er niet meer zijn vanaf het moment dat men de Vader kent. Zoals wanneer iemand onwetend is, de onwetendheid vanzelf verdwijnt als hij tot kennis komt, en zoals de duisternis verdwijnt wanneer het licht verschijnt, zo ook verdwijnt het tekort door de volmaaktheid.
22 Vanaf dat moment is derhalve de uiterlijke schijn niet meer zichtbaar, ze zal verdwijnen bij het opgaan in de Eenheid – want nu zijn hun werken verstrooid -, op het moment namelijk dat de eenheid de ruimten volmaakt zal maken.
In de Eenheid zal ieder zichzelf ontvangen, in kennis zal hij zich reinigen van een bonte verscheidenheid tot eenheid, door de stof in zich te verteren als een vuur, en de duisternis door het licht en de dood door het leven.
[De openbaring vernietigt de Dwaling]
23 Wanneer dit nu een ieder van ons is overkomen, dan moeten wij er vooral op bedacht zijn, dat het huis zuiver en rustig wordt voor de Eenheid.
Het is als met mensen die ergens vandaan verhuisden en vaten hadden die op sommige plaatsen ondeugdelijk waren: zij braken ze kapot. Toch lijdt in zo’n geval de heer des huizes geen verlies, integendeel, hij verheugt zich, omdat in plaats van de ondeugdelijke vaten de volle nu van goede kwaliteit zijn.
24 Want dat is het oordeel dat van boven gekomen is en dat iedereen geoordeeld heeft: een getrokken tweesnijdend zwaard, dat naar beide kanten snijdt.
Toen het Woord verscheen, dat in het hart is van hen die het uitspreken – het is niet alleen een klank, maar het heeft ook een lichaam aangenomen – ontstond er grote verwarring onder de vaten, omdat sommige geledigd werden en andere gevuld: sommige werden bijgevuld, andere leeggegoten, sommige werden gereinigd, andere gebroken.
25 Alle ruimten werden geschokt en in verwarring gebracht, want ze hadden geen bestendigheid en geen vastheid. De Dwaling was in verwarring, niet wetend wat te doen. Zij was bedroefd, treurde en pijnigde zich, omdat ze niets wist.
Toen de kennis haar naderde en zo haar ondergang werd en die van al haar emanaties, bleek de Dwaling leeg, zonder enige inhoud.
[De Waarheid verenigt met de Vader]
26 De Waarheid verscheen en al haar uitvloeisels herkenden haar. Waarlijk, zij begroetten de Vader met een volmaakte Kracht die hen met de Vader verbindt.
Want iedereen die de Waarheid liefheeft – de Waarheid is namelijk de mond van de Vader en zijn tong is de Heilige Geest, die hem met de Waarheid verbindt door hem middels zijn tong met de mond van de Vader te verbinden-, zal de Heilige Geest ontvangen. Dit is de openbaring van de Vader en zijn onthullingen aan de eeuwigheden.
[Kennis van de Vader: het ontvangen van een vorm en een naam]
27 Hij heeft zijn verborgen wezen geopenbaard, hij heeft het verklaard.
Want wie omvat (alles) dan de Vader alleen? Want alle ruimten zijn zijn uitvloeisels. Zij hebben ingezien dat ze uit hem zijn voortgekomen, als kinderen uit een volwassene. Zij wisten dat zij nog geen vorm hadden gekregen en nog geen naam hadden ontvangen, die de Vader voor elk afzonderlijk voortbrengt.
Op het moment dat ze vorm ontvangen doordat ze hem kennen – waarlijk, hoewel ze in hem zijn, kennen ze hem niet, maar de Vader is volmaakt en kent iedere ruimte die zich in hem bevindt -, maakt hij, als hij dat wil, openbaar wie hij wil door hem een vorm te geven en door hem een naam te geven.
En hij geeft hem een naam en bewerkt dat hij ontstaat: zij die nog niet zijn ontstaan, zijn onwetend van hem die hen heeft voortgebracht.
28 Ik zeg evenwel niet, dat zij die nog niet ontstaan zijn, niets zijn, want ze zijn in hem die hun ontstaan zal willen wanneer hij dat wil, zoals een vastgesteld tijdstip komt. Voordat ook maar iets openbaar geworden is, weet hij wat hij zal voortbrengen.
Maar de vrucht die nog niet openbaar geworden is, weet niets, noch doet zij iets.
Zo komt dan iedere ruimte die zelf in de Vader bestaat, voort uit hem die is, die hem evenwel tot stand heeft gebracht uit wat niet is.
29 Want wie geen wortel heeft, heeft ook geen vrucht, maar hoewel hij bij zichzelf denkt: ‘Ik besta’, zal hij daarop toch weer vanzelf te gronde gaan.
Daarom zal hij die in het geheel niet ontstaan is, ook niet bestaan.
Wat wilde de Vader dan dat de onwetende van zichzelf zou denken? ‘Ik besta als de schaduwen en de schijngestalten van de nacht!’. Als het licht schijnt op wat zo iemand angst heeft aangejaagd, beseft hij dat het niets is.
[Het onwetend bestaan een nachtmerrie]
30 Zo waren zij onwetend aangaande de Vader,
daar zij hem niet zagen.
Doordat dit zich uitte in angst en verwarring
en instabiliteit en twijfel en verdeeldheid,
waren er veel waandenkbeelden
en loze onzinnigheden waaraan zij leden,
alsof ze in slaap gedompeld waren en aan verwarde dromen ten prooi.
Ze vluchtten ergens heen,
of ze zijn niet bij machte vooruit te komen bij de achtervolging van anderen,
of ze zijn aan het slaan,
of ze krijgen zelf slaag,
of ze vallen van grote hoogte,
of ze vliegen door de lucht, hoewel ze geen vleugels hebben.
Dan weer is het of iemand hen vermoordt, al is er niemand die hen achtervolgt,
of zij doden zelf die hen nastaan, want ze zijn met hun bloed bevlekt.
Tot het moment dat zij die dit alles meemaken wakker worden:
zij die in al deze verwarringen waren, zien dan
niets,
omdat het geen reële dingen zijn.
31 Zo is het met hen die de onwetendheid hebben afgeworpen als de slaap:
ze houden haar niet voor iets reëels,
noch houden ze haar werken voor werkelijkheden,
maar ze laten ze achter zich als een droom in de nacht.
De kennis van de Vader beschouwen zij als het (morgen)licht. Zo heeft iedereen als in slaap gehandeld toen hij onwetend was,
en zo is hij tot kennis gekomen alsof hij ontwaakte.
Gelukkig de mens die zal terugkeren en ontwaken,
gelukzalig hij die de ogen der blinden geopend heeft!
[De Geest wekt op en schenkt de Zoon]
32 En de Geest is hem haastig te hulp geschoten toen hij hem wakker had gemaakt: door hem die op de grond lag zijn hand toe te steken, heeft hij hem op de been geholpen, want hij was nog niet opgestaan.
Hij heeft hem de mogelijkheid gegeven de kennis aangaande de Vader en de openbaring van de Zoon te kennen. Want toen zij hem gezien en gehoord hadden, heeft hij hun vergund hem te proeven en te ruiken en de geliefde Zoon aan te raken.
[De Zoon doet de weg terug kennen]
32 Toen hij verscheen en hen onderrichtte over de onbegrijpelijke Vader, toen hij hun inblies wat in het denken van de Vader is en zijn wil volbracht, ontvingen velen het licht en wendden zich tot hem.
Want de materiele mensen waren vreemden en zagen zijn gestalte niet en hebben hem niet herkend. Want hij kwam in een eigensoortig vlees, waarbij niets zijn gang stopte, omdat de vergankelijkheid ongrijpbaar is.
Daarbij bracht hij ook nieuwe dingen ter sprake, toen hij zei wat in het hart van de Vader is, en hij bracht het volmaakte woord voort.
Het licht sprak door zijn mond en zijn stem bracht het leven voort. Hij heeft hun denken en verstand gegeven en genade en verlossing en een krachtige geest, uit de onbegrensde zoetheid van de Vader.
34 Hij maakte een eind aan de straffen en de geselingen, want die waren het die de mensen die genade nodig hadden van hem deden wegdolen in dwaling en banden:
hij vernietigde ze met kracht en ontmaskerde ze door de kennis.
Hij werd een weg voor hen die verdwaald waren
en kennis voor hen die onwetend waren,
een vondst voor hen die zochten
en een ondersteuning voor hen die wankelden,
reinheid voor hen die bezoedeld waren.
[De Goede Herder]
35 Hij is de herder die de negenennegentig schapen die niet verdwaald waren, heeft achtergelaten en op zoek is gegaan naar het afgedwaalde. Toen hij het vond, verheugde hij zich, want negenennegentig is een getal, dat zich op de linkerhand bevindt, die het bewaart. Maar wanneer men de een vindt, gaat het gehele getal over op de rechterhand. Zo ontneemt hij aan wie de ene nog ontbreekt – namelijk de hele rechterhand, die naar zich toehaalt wat er nog aan ontbrak – deze aan de linkerkant en brengt hem over naar de rechter, zo wordt het getal honderd.
36 Het teken van wat hun geblaat kenmerkt, representeert de vader. Zelfs op de sabbat heeft hij gewerkt voor het schaap, dat hij in de put gevallen aantrof. Hij redde het schaap het leven door het uit de put omhoog te brengen. Hij deed dit, opdat gij in uw hart weet – gij zijt de kinderen van de kennis des harten -, wat de sabbat is waarop het de verlossing niet past werkeloos te zijn, en opdat gij spreekt op grond van de dag die van boven is, die geen nacht heeft, en van het licht dat niet ondergaat, omdat het volmaakt is.
[Aansporing tot een leven als verlosten]
37 Spreek daarom vanuit uw hart, omdat gij de volmaakte dag zijt en in u het licht woont dat niet ondergaat.
Spreek over de waarheid met hen die haar zoeken
en over de kennis tot hen die gezondigd hebben in hun dwaling.
Versterk de voeten van hen die gestruikeld zijn
en strek uw handen uit naar hen die ziek zijn.
Voed hen die honger hebben,
geef rust aan de vermoeiden,
doe hen opstaan die willen opstaan
en maak hen die slapen wakker.
Want gij zijt de wijsheid die omhoog trekt.
Wanneer de kracht zo handelt, wordt zij nog sterker.
38 Bekommer u om uzelf, bekommer u niet om andere dingen die gij van u geworpen hebt.
Keer niet naar wat u hebt om het weer op te eten.
Word geen mot, word geen worm, want gij hebt het al afgeworpen.
Word geen plaats voor de duivel, want gij hebt hem al vernietigd.
39 Versterk niet waardoor u aanstoot geeft, en dat zelf valt, daar er rekenschap gevraagd wordt. Want wie met de wet geen rekening houdt, doet meer onrecht dan wie wel met de wet rekent, want de een doet zijn daden als een wetteloze, de ander doet zijn daden als een rechtvaardige onder andere rechtvaardigen.
Doet gij daarom de wil van de Vader, want gij zijt uit hem afkomstig.
Want de vader is zoet en wat hij wil is goed.
Hij heeft kennis genomen van het uwe, opdat gij daarin tot rust komt, want aan de vruchten leert men het uwe kennen.
[De geur die terugkeert naar de Vader]
40 Want de kinderen van de Vader zijn zijn geur, want voorheen hadden zij de genade voor zijn aangezicht te staan. Daarom heeft de Vader zijn geur lief en hij maakt hem overal openbaar. En wanneer deze zich vermengt met de stof, brengt hij zijn geur aan het licht en in zijn rust laat hij hem iedere vorm en iedere klank te boven gaan. Want niet de oren ruiken de geur, maar de adem van de Geest bezit het reukvermogen en haalt de geur naar zich toe en wordt ondergedompeld in de geur van de Vader.
En zo brengt hij hem in de haven en neemt hem mee naar de plaats waar hij vandaan gekomen is: uit de eerste geur, die verkild is.
41 Deze verkilde geur is weliswaar onstoffelijk, maar lijkt op water dat is weggevloeid in zachte aarde en dat is bevroren zodat zij die het zien denken dat het alleen maar droge aarde is, en dat daarna weer ontdooit. Want als de geest hem beroert wordt hij weer warm. De verkilde geuren hebben dus hun oorsprong in de scheiding.
Daarom is het geloof gekomen, het heeft de scheiding opgeheven en heeft het warme Pleroma der liefde gebracht, opdat de verkilling niet opnieuw zou ontstaan, maar er de eenheid zij van het volmaakte denken.
[Het heil komt op Gods tijd]
42 Dit is de prediking van het Evangelie over het vinden van het Pleroma door hen die uitzien naar de verlossing die van boven komt:
wanneer hun hoop die zij koesteren in gespannen afwachting is, hun hoop die betrekking heeft op hun gelijkenis, het licht waarin geen schaduw is, dan, op dat moment, staat het Pleroma op het punt te komen.
Het tekort van de materie is niet uit de onbegrensdheid van de Vader ontstaan.
Deze komt om het tekort een bepaalde tijd te stellen, ofschoon niemand kon zeggen dat de Onvergankelijke op deze manier zou komen. Maar de Diepte van de Vader heeft zich vermenigvuldigd, doch het denken van de Dwaling was niet bij hem. Het is een zaak van vallen en het is een zaak van gemakkelijk weer opstaan door het vinden van hem die gekomen is tot wie hij zal terugkeren.
Want de terugkeer wordt verandering van denken genoemd.
[Het Pleroma als een arts die geneest]
43 Daarom heeft de geest van de onvergankelijkheid gewaaid: hij is de zondaar gevolgd, opdat deze van zijn kwaal bevrijd zou worden.
Want het licht in het tekort zal tenslotte bevrijd worden: dit is het woord van het Pleroma.
Want de arts haast zich naar de plaats waar de zieke is, want dat is de wens die hem drijft. Hij nu die een gebrek heeft, verbergt dat niet, omdat de arts heeft wat hij mist.
Zo ook vult het Pleroma, dat zelf zonder gebrek is, het tekort aan. De Vader heeft het Pleroma uit zichzelf geschonken, om hem te vervullen die Hem ontbeeert, opdat hij zo de genade zou
ontvangen. Want toen hij een gebrek had, bezat hij niet de genade. Daarom was er, waar de genade ontbrak, zwakte. Toen de zwakte, die veroorzaakt werd door een gebrek, ontvangen had wat het ontbeerde, manifesteerde het zich weer als volheid. Dit is het vinden van het licht der Waarheid dat over hem is opgegaan, want dit is onveranderlijk.
[De zalving met de erbarming van de Vader]
44 Daarom werd in hun midden over Christus gesproken, opdat zij die in verwarring waren zouden omkeren en hij hen zou zalven met de zalfolie.
De zalfolie is de barmhartigheid van de Vader die zich over hen zal erbarmen. Maar die hij gezalfd heeft zijn de volmaakten, want het zijn de volle vaten die men bij de verzegeling pleegt te besmeren.
Maar wanneer het smeersel van een vat loslaat, raakt het leeg, en de oorzaak dat er een tekort ontstaat, is het feit dat zijn smeersel verdwijnt. Want op dat moment neemt een luchtstroom iets van de kracht van de inhoud mee.
Maar van hem die geen gebrek vertoont, wordt geen zegel verwijderd, noch wordt er iets leeggemaakt, maar wat hem ontbreekt vult de volmaakte Vader weer aan. Hij is goed, hij kent zijn plantingen, want hij heeft hen in zijn paradijs geplant.
Zijn paradijs nu is zijn plaats van rust.
[Het Woord en de Wil van de Vader]
45 Dit is de volmaaktheid in de gedachte van de Vader en dit zijn de woorden van zijn overweging. Elk van zijn woorden is het werk van zijn ene wil door de openbaring van zijn Woord.
Toen zij in de diepte van zijn gedachte waren, heeft het Woord, dat als eerste te voorschijn kwam, hen doen verschijnen. En het bewustzijn dat het ene Woord in zwijgende genade spreekt, werd ‘gedachte’ genoemd, omdat zij zich daarin bevonden toen zij nog niet openbaar geworden waren.
46 Het geschiedde dus dat het Woord als eerste te voorschijn kwam, toen het de wil behaagde van hem die wilde.
En de wil is dat waarin de Vader rust en waarin hij welgevallen heeft: niets geschiedt buiten hem om en niets geschiedt zonder de wil van de Vader.
Maar zijn wil is niet te bepalen. De wil is zijn spoor, maar niemand kan hem kennen, noch is het mogelijk hem te onderzoeken om hem te begrijpen.
Maar op het moment dat hij wil, is wat hij wil – ook al staat hun wat zij zien volstrekt niet aan – bij God wil.
47 Want de Vader kent van allen het begin en het einde, want bij hun einde zal hij naar hen omzien.
Het einde nu is het ontvangen van de kennis aangaande de Verborgene. En dat is de Vader, uit wie het begin is voortgekomen en tot wie allen die uit hem zijn voortgekomen zullen terugkeren.
Zij zijn openbaar geworden tot eer en verheerlijking van zijn Naam.
[De Zoon is de Naam van de Vader]
48 De Naam van de Vader is de Zoon. Hij, de Vader, is het die in den beginne een naam heeft gegeven aan hem die uit hem is voorgekomen, die hij zelf is, en die hij als zijn Zoon heeft verwekt. Hij gaf hem zijn eigen naam. Hij, de Vader, is het die alles bezit wat bij hem is: hij heeft de Naam en hij heeft de Zoon.
Deze kan gezien worden, maar de Naam is onzichtbaar, want hij alleen is het geheimenis van de Onzichtbare dat komt tot oren die er helemaal vol van zijn.
49 Want inderdaad, de Naam van de Vader wordt niet uitgesproken, maar hij openbaart zich in een Zoon. Zo is dus de Naam groot. Wie kan derhalve een naam – de grote Naam! – voor hem uitspreken dan alleen hij van wie de Naam is en de zonen van de Naam, op wie de Naam van de Vader rustte en die op hun beurt zelf rustten in zijn Naam?
50 Aangezien de Vader ongeworden is, is alleen hij het die hem voor zich als Naam heeft verwerkt, voordat hij de eeuwigheden tot stand bracht, opdat de Naam van de Vader boven hen zou staan, daar hij de Eigennaam is, dat wil zeggen de Ware Naam, die zeker is in zijn gezag en volmaakte kracht.
Want de Naam hoort niet tot de gangbare uitdrukkingen en benamingen, maar hij is onzichtbaar.
51 Hij heeft hem alleen een naam gegeven, daar hij alleen hem ziet, de enige die in staat is hem een naam te geven.
Want wie niet bestaat, heeft geen naam, want wat voor naam kan men geven aan wat niet bestaat?
Maar Hij die is, bestaat samen met zijn Naam en deze alleen kent hem, en de Vader is de enige om hem een naam te geven.
52 De Zoon is zijn Naam. Hij heeft hem dus niet verborgen in het verborgene, maar de Zoon ontstond en hij gaf hem alleen een naam.
De Naam van de Zoon is dus die van de Vader, zoals de Naam van de Vader die van de Zoon is. Want waar anders zou de Ontferming een naam vinden dan bij de Vader?
[Het wezen van de Naam]
53 Maar ongetwijfeld zal iemand tot zijn medemens zeggen: ‘Wie kan een naam geven aan iemand die voor hem bestond, alsof kinderen niet een naam krijgen van hen die hen hebben voortgebracht?’
Hierover nu moeten wij allereerst nadenken. Wat is de Naam, daar het de Ware Naam is?
Het is dus niet een naam die aan de Vader ontleend is, want het is de Eigennaam. Hij heeft dus niet zijn naam te leen gekregen, zoals anderen, in overeenstemming met de wijze waarop ieder voortgebracht zal worden. Maar dit is de Eigennaam. Er is geen ander aan wie hij hem gegeven heeft.
Hij was echter onbenoembaar en onuitsprekelijk, totdat de Volmaakte hemzelf uitsprak. En hij is in staat zijn Naam uit te spreken en hem te zien.
[De Zoon en de gnostici getuigen van het Pleroma]
54 Toen het hem nu behaagde, dat zijn geliefde Naam zijn Zoon zou zijn en hij hem de Naam gaf, hem namelijk die uit de Diepte was voortgekomen, sprak deze over zijn geheimenissen, in de wetenschap dat de Vader zonder boosheid is.
Daarom ook heeft hij hem uitgezonden, opdat hij zou spreken over de Plaats en zijn plaats van rust, waar hij vandaan gekomen was, en opdat hij het Pleroma zou verheerlijken, de grootheid van zijn Naam en de zoetheid van de Vader. xxx
55 Ieder zal spreken over de plaats waar hij vandaan gekomen is en hij zal zich haasten om daarheen terug te keren waar hij zijn ware aard ontving om aan die plaats – de plaats waarin hij stond – zijn ware aard opnieuw te ontlenen, door van die plaats te proeven en er voedsel en groei van te ontvangen.
En zijn eigen plaats van rust is zijn Volheid.
[De emanaties en de Vader]
56 Alle emanaties van de Vader zijn dus Pleroma’s en al zijn emanaties hebben hun wortel in hem die hen allen in zich deed groeien. Hij heeft aan hen hun bestemming gegeven.
Ze zijn daarom ieder afzonderlijk openbaar geworden, opdat zij hem door hun eigen denken kennen.
Want de plaats waarheen zij hun denken doen opstijgen, die plaats is hun wortel, die hen in alle hoogten opheft tot de Vader. Zij hebben zijn hoofd als hun rust en zij vinden steun door dicht bij hem te zijn: zij hebben, om zo te zeggen, door de kussen deel gekregen aan zijn gelaat.
57 Maar zij worden niet op de volgende manier openbaar:
zij hebben niet zichzelf verhoogd, noch deden zij de heerlijkheid van de Vader tekort,
en ook stelden zij zich de Vader niet voor als klein, noch als bitter, noch als toornig,
maar als zonder boosheid, onwankelbaar, zoet, met kennis van alle ruimten voordat zij ontstonden en zonder behoefte aan onderricht.
[De gnostici en de Vader]
58 Zo staat het met hen die van oorsprong af iets bezitten van de onmetelijke Grootheid, waarbij ze zich uitstrekken naar de absoluut Ene en Volmaakte die zij hebben.
En zij dalen niet af in de onderwereld
en zij hebben geen afgunst, noch geklaag,
en er is ook geen dood onder hen,
maar zij rusten in hem die rust.
Daarbij zijn ze zonder moeite,
noch verstrikt in het zoeken van de waarheid,
maar ze zijn zelf de Waarheid.
59 En de Vader is in hen en zij zijn in de Vader,
volmaakt, onverdeeld in de waarlijk Goede,
in geen enkel opzicht tekort schietend,
maar rust schenkend, daar zij zachtmoedig zijn in de Geest.
En zij zullen naar hun wortel luisteren
en zich wijden aan hen in wie hij zijn wortel zal aantreffen
en zij zullen geen schade lijden aan hun ziel.
Dit is de plaats van de gelukzaligen, dit is hun plaats!
[Slot: het Pleroma hier en nu]
60 Wat nu de overigen betreft, mogen zij op hun plaats weten dat het mij niet past over iets anders te spreken, nu ik in de plaats van rust geweest ben. Daarin zal ik echter steeds zijn en wel om mij altijd te wijden aan de Vader van het Al en de ware broeders, op wie de liefde van de Vader wordt uitgestort en in wier midden er geen gemis aan hem is.
Zij zijn het die waarlijk openbaar worden,
daar zij in het waarachtige en eeuwige leven vertoeven
en spreken over het volmaakte licht,
dat vol is van het zaad van de Vader en zich in zijn hart en in het Pleroma bevindt.
Daarbij verheugt zijn geest zich in hem in wie hij was, omdat hij goed is.
En zijn kinderen zijn volmaakt en zijn naam waardig, want zulke kinderen heeft de Vader lief.